| |
| |
| |
Th. van Tijn
‘Christelijk-sociaal’ in de Nederlandse politiek
Al noemt de regering haar beleid ‘Christelijk-sociaal’, daarom moet men van de Troonrede nog niet verwachten, dat hij een soort van nieuwe Bergrede zou zijn. De woorden ‘Christelijk’ en ‘sociaal’ hebben in het politieke verband met zaken als religie of gemeenschapszin niets van doen, - zodat zij ongelijk hebben, die verwijtend de vinger opheffen en de ministers toevoegen: foei, is dit nu Christelijk, is dat nu sociaal...?
Het zijn nu eenmaal termen uit het politieke jargon, niet uit het ethische. Christelijk betekent politiek gesproken alleen dat men steunt op konfessionele partijen; sociaal wil hier zeggen, dat men met de vakbeweging op redelijk goede voet wil trachten te blijven. Daarmee is inderdaad de positie van de regering-De Quay ten opzichte van enkele der voornaamste politieke en sociale organisaties van ons vaderland omschreven. Wat dit in de praktijk zal betekenen hangt onder meer af van de ekonomische ontwikkeling. In dit opzicht boft De Quay: wel zelden heeft een regering de wind zo in de zeilen gehad. De hoogkonjunktuur in West-Europa heeft verbazingwekkende proporties aangenomen, - terwijl tegelijkertijd de ekonomie der Verenigde Staten al lange tijd stagneert. De produktiekapaciteit in de meeste West-Europese landen, zeker ook in Nederland, is geheel ingeschakeld om aan de vraag te voldoen: dat geldt voor machines en andere technische produktiemiddelen, dat geldt ook voor de arbeidskracht. Toch is, naar het schijnt, de grens van de hoogkonjunktuur nog niet gekomen. Er is een grote overvloed van kapitaal, ook door de kapitaalsvlucht uit de Verenigde Staten, die zich onder andere uit in de aankoop van aandelen van Nederlandse ondernemingen door Amerikaanse beleggers. De blijvende lage rentestand, een ongewoon fenomeen bij
| |
| |
een zo hoge bezettingsgraad van de produktieve krachten, maakt het de ondernemingen zowel als de overheid vooralsnog betrekkelijk gemakkelijk nieuwe investeringen te ondernemen. De ekonomische vooruitzichten lijken, tenminste op korte termijn en ten aanzien van de West-Europese konjunktuur, gunstig.
De Christelijk-sociale regering is door de onverwacht gunstige ekonomische omstandigheden ontkomen aan ontlading van sociale en politieke spanningen, die zij bij haar optreden opwekte. Toen zij in de zomer en het najaar van 1959 haar sociaal-ekonomische plannen ontvouwde - o.a. een huurverhoging en een strenge koppeling van de kontraktlonen aan de stijging van de produktiviteit in elke bedrijfstak -, toen kon men moeilijkheden verwachten. Ze zijn ook niet geheel uitgebleven: in het sociaal-politieke vlak uitten ze zich in de twist over de loonrichtlijnen van de regering - en over de ‘nadere verduidelijking’ daarvan. Met name werd van de kant van de Stichting van de Arbeid, vooral van vakbewegingszijde, aangedrongen op het ‘beleidvol’ hanteren van die richtlijnen, hetgeen wilde zeggen dat men ze zou negeren als men stakingen had te vrezen.
De uitkomst is bekend: de regering weigerde ‘beleidvol’ te zijn, maar werd het desalniettemin na enige stakingen en onder invloed van de gunstige ontwikkeling van de konjunktuur en de krapte op de arbeidsmarkt. Na enige spektakulaire en tal van minder openbare konfliktsituaties volgde, door het toegevender ‘beleid’ een korte periode van rust: mei, juni en juli 1960. Overzien we de uitkomsten van de sociaal-ekonomische politiek tot augustus, dan blijkt: 1. De arbeiders in de meeste bedrijfstakken hebben - naast de kompensatie voor de huurverhoging - een reële loonsverhoging gekregen. 2. Deze loonsverhogingen zijn echter, o.a. door de tegendruk van de regering, bescheiden gebleven, vooral gelet op de schaarste aan arbeidskrachten en de hoge winsten in vele branches. 3. De door de arbeiders verkregen loonsverhogingen kwamen hun, voor het eerst sinds jaren, weer duidelijk voor als eigen suksessen, als resultaten van de eigen
| |
| |
strijd tegen de aanvankelijk starre houding van de regering; dit bracht verandering in de houding van grote groepen arbeiders. 4 De regeringsrichtlijnen, die loonsverhogingen koppelden aan een ‘te verwachten’ stijging der produktiviteit gedurende de looptijd van de C.A.O., leidden tot het afsluiten van meerjarige kontrakten, - enige formele mogelijkheid om een redelijke loonsverhoging te verkrijgen.
Sinds de stakingsgolf van augustus (haven in Amsterdam, metaalbedrijven) bevinden we ons in een nieuwe fase van de sociaal-ekonomische strijd. Hoofdleuze daarvan is de roep om het ‘openbreken’ van de C.A.O.'s met lange looptijd. De overeenkomst met de vorige fase is, dat de regering opnieuw het ontoelaatbaar uitspreekt, - het voornaamste verschil is, dat de arbeiders en zelfs hun vakverenigingen daarvan minder onder de indruk zijn dan voorheen en sneller tot akties overgaan, respektievelijk een hogere taal voeren. De regering staat weer aan grote druk bloot.
In de regering kunnen we twee elementen onderscheiden: het ‘politieke’ element en dat der ekonomen. De ‘politici’, waaronder De Quay, moeten trachten hun konfessionele partijen voor afbrokkeling te behoeden. Zij zijn er daarom op uit, de sociale spanningen binnen de perken, - en zodoende de konfessionele schapen in de konfessionele politieke hokken te houden. Zij zijn gevoelig voor de druk van de vakbeweging. De ‘ekonomen’ in de regering echter, daaronder Prof. Zijlstra, letten in de eerste plaats op de konkurrentiepositie der Nederlandse bedrijven op de internationale markt. Omdat prognoses dienaangaande altijd zeer onzeker zijn, hebben ze de neiging om het ‘onmogelijk’ al snel uit te spreken, ook waar ze zouden moeten zeggen: we weten het niet. Aan de ‘politici’ dan de taak, dit ‘onmogelijk’ ‘Christelijk-sociaal’ aan te dienen. Zij moeten de breuk met de vakbeweging voorkomen, m.a.w. ‘sociaal’ zijn, - en zodoende de konfessionele partijen voor afbrokkeling behoeden, m.a.w. ‘Christelijk’ zijn in de politieke zin van het woord.
Nu openbreken der meerjarige C.A.O.'s onmogelijk
| |
| |
wordt genoemd, zijn dus weer grotere spanningen te verwachten; net als de vorige keer vormen de lonen in de metaalindustrie de eerste inzet. Zij zullen ‘voorbeeldig’ zijn voor die der andere bedrijfstakken. De uitkomst lijkt niet zeer onzeker. Snellere en meer doeltreffende loonsverbeteringen zullen er komen, de ‘ekonomen’ in de regering zullen wel oor moeten hebben naar de sociale en politieke argumenten der ‘politici’ vooral als stakingen die argumenten ondersteunen, - want het patronaat in de grote bedrijven verzet zich thans niet zozeer tegen een (niet te grote) nieuwe loonronde, als wel tegen de dreigende arbeidsonrust in een situatie van hoogkonjunktuur. Bij voortdurende ekonomische voorspoed zal de regering-De Quay wel niet sneuvelen door de onmiskenbare interne spanning tussen de beheerders der verschillende departementen.
Toch wordt gesproken over een noodzakelijk geachte ‘rekonstruktie’ van het kabinet. Zwakke (lees: onbekwame) figuren zouden plaats moeten maken voor andere. Nu lijdt het geen twijfel, of de rechts-liberale ploeg van De Quay toont zwakke plekken, die vooral aan het licht treden als hij zich sterk wil tonen. Er worden ultimata gesteld die men vervolgens weer vergeet: zoals dat aan de autobusstakers, of dat aan de Eerste Kamer inzake de ‘politieke gevolgen’ van een verwerping van de Totowet (wijziging van de loterijwet); er wordt krachtsvertoon in de Stille Oceaan geensceneerd waarvoor men de kracht mist. Het valt niet mee, het eerste rechtse kabinet na Colijn te zijn... De gemakkelijk door te prikken opgeblazenheid werkt lachwekkend, en het lachwekkende doodt... Maar het is blijkbaar een langzaamwerkend gif.
De zwakke positie van de regering is het laatst duidelijk gedemonstreerd door de aanval van de liberale Eerste-Kamerfraktie onder leiding van de heer Van Riel. Niet voldoende onder de indruk van de dreigementen van minister Beerman, die een kabinetskrisis bij verwerping van het wetsontwerp aangaande de Toto suggereerde, - of, beter gezegd, juist om zo'n krisisje uit te lokken, lieten Van Riel en zijn makkers
| |
| |
Beermans ontwerp vallen, waarmee zij tevens partijleider Oud en zijn politieke vrienden in de Tweede Kamer desavoueerden. Een frontaanval op de regering kan men dit niet noemen, daarvoor is het onderwerp van de aanval te futiel. De heer Van Riel heeft trouwens zijn bedoeling duidelijk uitgesproken: hij wenst een kabinet van dezelfde politieke struktuur, maar sterker bezet. Hij wordt daarin merkwaardigerwijze bijgevallen door de oppositie, de Partij van de Arbeid. Dat deze partij de belachelijkheid van een aantal handelingen en gebaren van het ministerie onderstreept, is natuurlijk, - maar merkwaardig is het dat ze zich uitspreekt voor een regering, die een krachtig beleid voert, wetende, dat het in elk geval een door haar onjuist geacht beleid zal zijn. Men zou zeggen, dat de oppositie des te beter de regeringspolitiek in de door haar gewenste richting kan sturen, naarmate de regering zwakker is. De wens tot een sterke rechtse regering klinkt uit de mond van de P.v.d.A. wat vreemd. Ze valt samen met een opvallende lof voor minister Zijlstra, die toch de voornaamste inspirator is van de voorgenomen starre loonpolitiek, waartegen niet alleen het N.V.V., maar ook de P.v.d.A. zich verzet. De voormannen der P.v.d.A. tonen met deze innerlijk tegenstrijdige houding dat zij als politici vóór alles technici, administrateurs willen zijn, - dat zij anderzijds echter hun taak, politieke spreekbuis van het N.V.V. te zijn, niet kunnen opgeven.
Dat juist de Totoregeling zoveel politiek stof heeft doen opwaaien, hangt ondertussen samen met het karakter der konfessionele partijen. Dat zijn politieke belangengroepen, die door stilzwijgende of publieke aanbeveling van niet-politieke lichamen, i.c. de kerken, een belangrijk aantal stemmen weten te binden. Het zijn grotendeels de stemmen van hen, die aan de politiek niet toe zijn. Zij zien niet verder dan eigen parochie of kerkelijke gemeente, en brengen daarop hun stem uit. Zij zijn traditionalisten, en het enige wat zij van de politici vragen is dat zij geen inbreuk maken op hun traditionele levenswijzen, dat zij ervoor
| |
| |
waken dat hun beslotenheid in eigen kring niet doorbroken wordt.
Voor zulke kiezers zijn vooral die vraagstukken essentieel, die een bepaald soort Christelijke ethiek raken: de krematie, de zondagsrust, de huwelijkswetgeving, de loterij (waaronder de Toto), en, natuurlijk, de School met den Bijbel of de pater. Ook de kwestie-Nieuw-Guinea is via missie en zending in deze hoek terecht gekomen.
Ondertussen: al viel de Beerman-toto ook, Beerman zelf is nog niet gevallen, politiek gesproken. Hij zit nog. De rekonstruktie van het kabinet laat op zich wachten. Ze zal wel komen, maar eenvoudig is de zaak niet, omdat de innerlijke zwakte van de regering niet weggenomen zal kunnen worden. Zij moet nu eenmaal de Mammon dienen, en toch de aanverwante vakorganisaties en haar leden te vriend houden. Ook al helpt de ekonomische konjunktuur, onheilsprofetieën van Zijlstra ten spijt, toch zal dit de regering in haar tweede jaar moeilijker vallen dan in haar eerste.
|
|