pen met achterlating van alle bezittingen. Het is een schreeuwend, wild tumult: hier ben ik, hoort ge dat ik hier ben, verlaat thans alles want ik eis u op, terstond en volledig. Het is een handeling die eigenlijk alleen door doodsgevaar gerechtvaardigd is. Ieder telefoonnummer is een soort vijf maal acht, waarop een onverwijld uitrukken heeft te volgen. Het gebruiken veronderstelt een toestand als waarbij men de dokter ontbiedt, politiehulp inroept of de brandweer alarmeert. Even onverhoeds en even dwingend.
Opbellen staat gelijk met bij iemand binnen komen hollen, onaangemeld, zijn kamer luid roepend of bellend binnenstormen, onder de kreet: ik moet u onmiddellijk spreken. Een bezoeker die op uw schrijftafel neerploft, u van uw boekenkast wegrukt, de bladzijde die gij las inscheurt, de regel die gij schreef doorkrast, de gedachte die in u opkwam overstemt; die uw bord voor uw neus weggrist, die met een plons in uw bad springt, die heftig aan het toilet rammelt. Zijn het er tien of twintig, zulke tyrannieke bezoekers op een dag? Zulke binnendravers, zulke luidruchtige telegrambestellers, zulke tegen u opspringende blaffers? Opgebeld worden, het is alsof iemand met luid gerinkel van glasscherven door het raam naar binnen komt springen. Nog lang daarna is men doende de aangerichte schade te herstellen.
Opbellen is iets wat men maar hoogst zelden, na er de moed toe verzameld te hebben en uitgemaakt dat het niet anders kan, op het tijdstip waarop de overrompeling het minst schadelijk lijkt, zou durven te doen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat als weldra het punt van oververzadiging in de telefonische omgang der mensen bereikt zal zijn, opbellen buiten de uren waarop men zich openlijk beschikbaar stelt, niet meer automatisch maar uitsluitend nog tegen hoge tarieven als zeer dringend aangevraagde gesprekken met vooraanmelding mogelijk zal zijn. Bij de ‘planning’ voor het herstel van een harmonisch tijdbeeld heeft het hoge prioriteit onder de urgente noden van een menswaardige omgang.
A.D.