| |
| |
| |
Prosper De Smet
Avant garde met terugwerkende kracht
Een literair tijdschrift heeft een spectaculair nummer gewijd aan de avant-garde, waardoor ik even langer, en grondiger dan ik gewoon ben, nagedacht heb over woord en begrip. Als aanvang tot opklaring die het nadenken in mijn geest bracht, was er de vaststelling dat de onweerstaanbare weerzin die ik voelde bij het vernoemen van het woord, niet was teweeggebracht door kunstenaars die beweren aan avant-garde te doen, maar door de vele personen die alleen maar kunst schijnen te smaken als ze er het avant-garde-etiket kunnen opplakken, en door de vele critici die met uitroepen van verrukking alleen maar die kunstpogingen begroeten, die in hun uiterlijke vorm diepgaand schijnen te verschillen van wat het verleden ons schonk.
Persoonlijk bewandel ik als kunstgenieter eerder conventionele paden. Ik heb altijd mijn genoegen gevonden in de lectuur van boeken die duizenden lezers vóór mij hebben gesmaakt. Als titel zal ik alleen b.v. Don Quichotte vernoemen, omdat ik, in een tijd dat zelfs literatoren menen met een zeker misprijzen over de literatuur te moeten spreken, geen aanstoot wil geven. Uit het voorbeeld dat ik gaf mag echter niet besloten worden dat ik uitsluitend zogenaamde klassieke werken zou lezen, wel dat zij het grootste procent uitmaken van de boeken die ik zeer goed vond. Voor zover mijn literatuurbudget dit toelaat tracht ik ook de jonge Nederlandse literatuur te volgen, meestal langs de smaak om van een paar critici die mij in de loop der jaren getrouw en eerlijk hebben gediend. Volgens dezelfde methode kies ik een paar buitenlandse romans waarover het meest gesproken wordt. En alhoewel ik de laatste snufjes op het gebied van de baanbrekerij niet systematisch volg, tracht ik toch, nu en dan, 't zij in boek of tijdschrift, 't zij op de toneelplanken, contact te nemen zelfs met wat onder de naam avant- | |
| |
garde wordt aangeprezen; uit nieuwsgierigheid, door de sportieve kant van mijn interesse in de literatuur gedreven.
Nu moet er waarschijnlijk een gebrek zijn aan mijn opvoeding, of in mijn opmerkingsgave, want nooit is mijn aanvoelen van het nieuw zijn van nieuwe werken in verhouding met de triomfkreten van de avant-garde critiek. Als ik een werk goed vind dan plaats ik het onmiddellijk nevens ander goed werk, b.v. ‘Romeo en Juliet’, en vind ik iets slecht, wel die ‘Wahlverwandtschaften’ van Goethe heb ik ook halfgelezen terzijde gelegd. Ik zie hoegenaamd geen verschil tussen nieuw-slecht en oud-slecht, ik schijn niet in staat te zijn in termen van nieuw en oud te oordelen en houd mij halsstarrig aan goed en slecht. Ik zie nooit duidelijk de breuk en vind overal de klassieken terug: ik ging in dezelfde week naar Ionesco en naar Tsjechof kijken, en vond reeds bij de Rus de o-zo-nieuwe langs elkanderpraterij. Gisteren zag ik in een kelder ‘Het huwelijk van Mr. Mississippi’ van Felix Dürenmatt. Drie brokken prachtig toneel aan elkaar verbonden door een reeks originele vondsten. In het geheel zeer goed. In perskritieken las ik weer van breuk met het verleden en avant-garde vóór en na. Weet ge aan welk werk mij dit huwelijk deed denken? Aan Tristan Shandy van Laurence Sterne, een roman die wel driehonderd jaar geleden zal geschreven zijn. Dezelfde kwajongensachtige manier om het verhaal te onderbreken: Sterne b.v. laat een paar bladzijden onbedrukt in zijn boek en schrijft dan plots: hebt ge die bladzijden gezien, och ik had geen lust te schrijven die dag. Of hij vult een bladzijde met een kronkelende lijn om de weg aan te duiden die de stok van oom Tobias volgde, bij een bewijsvoering. En dergelijke grappen meer die passen bij de toon van het boek. Het is dezelfde sympathieke kwajongensstem die ik hoorde in het toneelstuk van Felix Dürenmatt.
Nu weet ik heel goed, dat een dergelijke gedachte, een dergelijke vergelijking, nooit kan opkomen in het brein van een jonge man, die van de literatuur niets anders kent, dan wat hij er op school niet heeft willen
| |
| |
van leren. Soms denk ik dat er ten huidigen dage in de literatuur zoveel wordt geëxperimenteerd omdat er generaties literatoren op de markt worden geworpen die slechts een miniem procent lezers bevatten, t.t.z. mensen die voor hun genoegen boeken lezen. Het is bijna begrijpelijk, als men bedenkt dat aan de bourgeoisie, - uit welke klasse schrijvers en dichters meestal stammen - in ons tijdperk zoveel andere verstrooiingsmiddelen ter beschikking staan, waarbij van de gebruiker een minder actieve rol wordt geëist, zodat steeds minder jonge mensen het geduld leren kweken die een goed lezer soms wel nodig heeft. Daaraan is het waarschijnlijk ook te wijten, dat zoveel beginnende kunstenaars minder lezen, ook minder tijd vinden tot schrijven, maar zich met hart en ziel werpen in de literaire strijd, waarschijnlijk omdat hij van ver wordt gevoerd en geen gevaar oplevert voor lichamelijk letsel.
De enthousiaste wijze waarop veel nieuw werk wordt begroet verwondert mij echter hoegenaamd niet, omdat ik weet dat zelfs een belezen jonge man, begaafd met verstand en gezegend met smaak, zich altijd gemakkelijker door uiterlijke effecten zal laten overdonderen dan iemand die reeds verhard is in de kunst (en in het leven). Dit is volkomen normaal. Ik denk niet dat ook maar één enkele jonge man zonder pretentie zich gekwetst zal voelen door mijn beweringen. De manier om de kunst en het leven te bezien verandert met de jaren. Er is een kritiek van twintigjarigen, een van veertigers, en een van mensen die de pensioengerechtigde leeftijd naderen. De heel jonge mensen hebben het volste recht naar hun eigen maatstaven hun opinie te uiten en te verdedigen. Persoonlijk reageer ik altijd volledig ernstig op die opinies, en hoed mij er angstvallig voor de neerbuigend vriendelijke houding aan te nemen van iemand die wel beter weet. Als ik het meen beter te weten dan zeg ik het ook. Ik neem geen afstand van de jeugd, vooral niet omdat ik hoop, ondanks mijn middelbare leeftijd, toch eens algemeen als een jong schrijver te worden begroet.
Intussen moet het mij toch van het hart dat ik wei- | |
| |
nig vertrouwen heb in jonge kunstenaars, die zelf steeds de mond vol hebben over avant-garde, en over het algemeen al dezen wantrouw die manifesten en theorieën opstellen. Naar mijn oordeel is het bewust volgen van richtlijnen, of het bewust streven naar originaliteit, of het nadrukkelijk pogen anders te doen dan vroeger, nadelig voor het tot stand komen van goed werk. Baanbrekend werk, wordt al werkend, en meestal in stilte verricht. De kunstenaar zelf is zich nooit volledig bewust van zijn originaliteit, aangezien hij gehoorzaamt aan een drang opwellend uit een hart, dat hijzelf reeds zeer lang kent, en dat hem dus minder verrast dan ons.
Avant-garde? Louis Armstrong en Sidney Bechet, zij deden aan avant-garde meer den veertig jaar geleden. Maar als het toen iemand wist, dan zeker zij zelf niet. Willem Elsschot, toen hij Villa des Roses schreef en zijn gedichten, vóór de eerste wereldoorlog, hij deed volgens mij aan avant-garde, t.t.z. hij sprak zich uit zonder zich te richten naar gelijk welke mode van uiterlijke vorm, of in de mode zijnde gevoelsstroom. Precies zoals Guido Gezelle bleef hij bijna dertig jaar lang in de schaduw. De verhalen van Belcampo bijv. wie zou bij hun verschijnen hebben durven voorspellen dat zij dertig jaar later een grotere belangstelling zouden opeisen dan het werk van toen bekende schrijvers, die nu vergeten zijn, terwijl Belcampo herdrukt wordt?
Waarom is dit zo? Waarom worden grote schrijvers slechts in de loop van vele jaren algemeen bekend, gaat hun debuut bijna zonder sensatie voorbij, terwijl soms zoveel ruchtbaarheid wordt gegeven aan het eerste werk van een jonge man die beweert in de avant-garde te staan, terwijl juist avant-garde, omdat ze iets nieuws brengt, eerder onopgemerkt zou moeten voorbij gaan. Ik zou het als volgt verklaren: (een vluchtige gedachte, want er zijn zoveel verschillende gevallen) de originaliteit van sommige grote schrijvers is niet spectaculair, en ze bereiken slechts een groot publiek, - dat in laatste instantie klank geeft aan hun naam, - over een lange periode, t.t.z.: de honderd lezers van het eerste jaar blijven op de bank staan en geven grote interest.
| |
| |
Er bestaat echter ook een modepubliek, wispelturig en onstandvastig, niet fixeerbaar, dat de ene avant-gardist na de andere vergeet. Lezers met smaak en standing zijn geringer in aantal, gedragen zich deftig, maar zijn trouw en volhardend, zodat de echte avant-garde slechts met terugwerkende kracht ontdekt wordt.
Laat mij nu nog, als slot, in volle eerlijkheid de gedachten neerschrijven, die bij mij zijn opgekomen toen ik de laatste helft van dit artikel aan het bedenken was. Want terwijl ik mijn aanvankelijke weerzin overwon, en mij meer en meer verzoende met de nieuwe inhoud, die ik zelf het woord avant-garde gaf, dacht ik er nevenbij: zou ik soms zelf niet, - als kunstenaar, als schrijver - tot dit soort echte en edele en waardevolle avant-garde behoren?
Het blijkt duidelijk dat deze gedachte bij mij vorm nam om een verklaring te geven voor de miskenning van mijn werk, mij gelaten mijn onbekendheid te doen aanvaarden, mij te troosten zelfs voor de vele stads-, provincie- en staatsprijzen die niet aan mij werden toegekend.
Maar de troebele oorsprong van mijn idee belette mij niet mijn carrière op avant-garde verschijnselen te onderzoeken, en mijn kansen aan de feiten te toetsen. En de, zonder valse nederigheid onder ogen geziene feiten zijn de volgende:
Mijn naam vindt u hierboven. Ik heb de middelbare leeftijd bereikt, weliswaar lenig en gezond, slechts met het handicap van een paar tanden, maar toch, de jaren liegen niet: er zijn er verschrikkelijk vele en ik heb zeer weinig bereikt, als men bedenkt dat ik reeds op vijftienjarige leeftijd besloot schrijver te worden en met dichten begon. Afgezien van de oorlogsjaren, die voor een plaats van kaartjesknipper op de tram dubbel tellen, maar voor mijn droom louter verlies zijn geweest, heb ik onondergebroken geschreven. Twintig jaar werk hebben mij slechts in een zeer beperkte kring als een beloftevol beginneling doen kennen. Van de tien toneelstukken de vijf eenakters, de zeven romans, de talrijke opstellen, de honderden schetsen, de duizend gedichten, hebben de uitgevers tot hiertoe één enkel
| |
| |
verhalend gedicht uitgegeven, omdat het amusant was, en een roman, die ik opzettelijk schreef zoals iedereen, om langs dit lokaas om een uitgever te vinden voor mijn belangrijker werk. Die uitgever vond ik, maar dat hij mij krediet zou geven en zijn lot door dik en dun aan het mijne zou verbinden, was een misrekening.
Ondanks de vele ontgoochelingen, alhoewel ik weet dat mijn onbekendheid voortkomt omdat ik wil schrijven zoals ik wil, en niet zoals men het van mij verwacht, of volgens de dit jaar in de mode zijnde avantgarde, doe ik voort, ben ik bezig aan een achtste roman, een zesde eenakter, terwijl ik ook bestendig werk aan de vervaardiging van drie stukken kunst die geen proza en geen gedicht zijn, geen toneel, geen hoorspel, T.V. of bioscoopscenario, ook niet tot het genre van de roman, het essay, de novelle, de schets, de verhandeling, de short-story, het griezelverhaal of de fictie behoren, en noch tot de experimentele poëzie of het non-figuratieve proza kunnen gerekend worden, kortom die op niets gelijken wat tot hiertoe in de letterkunde werd voortgebracht.
Het hoeft erkend, en iedereen zal het met mij eens zijn, dat in een dergelijke carriére-aanvang, zeer grote kansen besloten liggen, voor de verlate erkenning van een avant-gardist met terugwerkende kracht. Zeer origineel vind ik ook het feit, dat ik niet schrijf om de wereld aan betere mensen te helpen, of om het geweten van de tijd te wekken, maar om het geld te verdienen waarmee ik aan een hardnekkige drankzucht zou willen voldoen.
Al deze factoren staven mij meer en meer in de mening dat ik in de avant-garde sta, de pionier ben van een isme waarvoor de critici binnen twintig jaar een naam zullen vinden.
Alhoewel deze ontdekking mij een grote troost is, zal ik van nu af aan trachten door het verzorgen van public-relations of haardracht toch nog aan een vervroegde beroemdheid te komen. Dit artikel is een eerste poging in die zin. Ik dank dit tijdschrift voor de opname ervan.
|
|