edigde makelaars’ van 1859 blijkt, dat R. Voûte als zodanig optrad in 1833. Drie andere Voûtes worden er als makelaars genoemd.
De kantoren der Voûtes waren een hoogst belangrijk element in het verkoopsysteem der gouvernementskoffie, door de Handelmaatschappij in veiling gebracht. Bij de voorjaarsveiling van 1838, zo leert ons Mansvelt in zijn Geschiedenis van de Nederlandse Handelmaatschappij (II, blz. 163 en blz. 176 v.), sloot zich een tiental makelaars aaneen tot een kliek, weldra de ‘Grote Club’ genoemd, die met uitsluiting der kleine makelaars alle inkopen trachtte te doen. Vóór elke veiling hielden de leden van de grote club een voorvergadering, waarin zij de orders samenbrachten en de prijzen voor elke kavel vaststelden. Daarmee was het werk eigenlijk gedaan. Op de veiling, een blote formaliteit, deed één lid van de grote club een bod, - niemand durfde méér te bieden, en ziedaar: een groot deel van de wereldproduktie aan koffie was weer verkocht. De hele veiling duurde enkele minuten. De man die omstreeks 1840 namens de grote club bood was J.J. Voûte, makelaar sinds 1815.
Robert Voûte, die Dekker inspireerde tot Droogstoppel, was dus geen kleine jongen in Amsterdam, zoals ook zijn woonplaats aan één der hoofdgrachten al doet vermoeden. Hij heeft echter, in tegenstelling tot de romanfiguur, blijkbaar niet met zijn visitekaartje gestrooid: de plaatsing van een koffiemakelaar-met-internationale-relaties aan de Lauriergracht, zoals in de roman, is immers onjuist, of tenminste... anachronistisch. Want de oude J.J. Voûte, de man van de ‘grote club’, vinden we eerst aan aan de Nieuwe Keizersgracht, vervolgens aan het Singel: in standing niet ongelijk aan de Lauriergracht. Maar dat is tijdens de jeugd van Douwes Dekker: bij de ontmoeting in het Rotterdams logement was het geslacht Voûte verder opgeklommen.
Waarover hebben de vroegere Indische ambtenaar en de koffiemakelaar daar in Rotterdam gesproken? Wij weten het niet, maar de koffieveilingen kunnen eenonderwerp van gesprek geweest zijn. Sinds de katastro-