| |
| |
| |
Ex libris
Dr. A.J.C. Rüter, Rijden en staken, De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd, Martinus Nijhoff, 's Gravenhage 1960.
Wie het boek van prof. Rüter over de spoorwegstaking 1944-1945 (geschreven in opdracht van het rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie) heeft gelezen en daarna kennis heeft genomen van de protesten, die zowel van de zijde der directie van de spoorwegen als van die der vakbeweging tegen deze publicatie zijn aangetekend, vraagt zich af: waarom zoveel rumoer rondom een boek, dat slechts de bedoeling heeft voor de historie vast te leggen, wat er vóór, tijdens en na de 17de september 1944 bij de spoorwegen is gebeurd?
Want in dit boek vindt men bepaald niet de verschrikkelijke beschuldigingen aan het adres van de directie der N.S. of gericht tegen het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Vervoerspersoneel, die door dit rumoer worden gesuggereerd. Indien men zich in ‘Utrecht’ nu eens niet had verzet tegen deze uitgave - het manuscript was al in 1957 klaar, maar pas in 1960 kwam het boek van de pers, alleen doordat de directie der N.S. bij herhaling tevergeefs geprobeerd heeft de schrijver te bewegen een serie ‘correcties’ aan te laten brengen - en wanneer het bestuur van de Nederlandse Vereniging niét verontwaardigd in de pen was geklommen, dan zou dit boek bepaald niet zoveel deining hebben veroorzaakt als nu het geval is geweest! Dan was de geinteresseerde lezer misschien ook wel tot de conclusie gekomen, dat de Spoorwegen zich in de oorlog niet altijd even heldhaftig hebben gedragen en dat de vakbeweging zich ook niet steeds zo voorbeeldig heeft getoond, maar wat dan nog?
Is dit trouwens opzienbarend? Vrijwel geen enkel Nederlands bedrijf heeft zich in de oorlogsjaren aan collaboratie met de vijand in de striktste zin des woords kunnen onttrekken, maar daarmee behoeft de leiding van zo'n bedrijf nog niet veroordeeld te zijn. Men kon de vijand met de ene hand een dienst bewijzen en met de andere een loer draaien en die tactiek is veelvuldig toegepast. Niet de collaboratie zelf, maar de gezindheid was daarbij belangrijk. Een aannemersbedrijf, dat na de capitulatie werd gesommeerd mee te werken aan het herstel der vliegvelden mocht zich, hieraan gehoor gevend, formeel misschien schuldig maken aan collaboratie, als men er daardoor in slaagde zijn werknemers uit Duitsland te houden, krijgt die collaboratie een heel ander gezicht. Waarmee allerminst gezegd wil worden, dat alle Nederlandse aannemersbedrijven zich door dit motief hebben laten leiden: er waren ook de niet te versmaden, zoete winsten, die het werken voor de vijand opleverde.
Wat nu de gezindheid van de directie der N.S. betreft, prof. Rüter
| |
| |
laat er geen twijfel aan over dat deze ‘goed’ was. Prof. dr. ir. J. Goudriaan, ir. W. Hupkes en ir. W.F.H. van Rijckevorsel, die op 15 mei 1940 dit bedrijf leidden, waren goede Nederlanders, slechts bezield door één gedachte: het zwaar gehavende bedrijf spoedig weer op gang te brengen. Dat de Duitsers diensten zouden vragen was duidelijk en men zou die ook niet kunnen weigeren. Welke diensten dat zouden zijn, wist men natuurlijk nog niet op die dag, toen het grote pokerspel begon.
Prof. Goudriaan werd spoedig uitgerangeerd (reeds in oktober 1940 werd hij als gijzelaar naar Buchenwald gevoerd) en daarna was het wel in de eerste plaats ir. Hupkes, die het spoorwegbeleid bepaalde. Prof. Rüter geeft hem in zijn boek het volle pond. Hij herstelde de goede verstandhouding met de Personeelsraad, (die met Goudriaan voortdurend overhoop had gelegen) en gedurende de gehele oorlog heeft hij dit contact goed onderhouden. Zo werd de heer G. Joustra, voorzitter van de Nederlandse Vereniging, zijn medespeler, zij het dan ook dat de laatste de schijn op zich heeft geladen aanvankelijk niet ongevoelig te zijn geweest voor het gefluit van de Duitse vogelaar. Zijn reis naar Duitsland, zijn toespraak voor radio-Bremen zijn hem naderhand zeer kwalijk genomen. Terecht misschien, maar er staat tegenover, dat verkeerde elementen in het bedrijf vrijwel geen voet aan de grond kregen en dat hij er slaagde Woudenbergs NAF de spoorwegdeur te wijzen.
Van verzet was bij de spoorwegen aanvankelijk geen sprake. Dit paste trouwens ook niet in Hupkes' tactiek: hij manoeuvreerde ‘legaal’ en zijn politiek leverde resultaten op, die niemand mag bagatelliseren. Het bedrijf functionneerde weer, de herhaalde ‘verzoeken’ om spoorwegpersoneel naar Duitsland te dirigeren wist hij handig te ontduiken. Daar stond tegenover: Nederlandse treinen vervoerden Duitse soldaten, in Nederlandse werkplaatsen werden Duitse locomotieven gerepareerd, Nederlandse treinen brachten Nederlandse goederen naar Duitsland, en vervoerden krijgsgevangenen, politieke gevangenen, Joden naar Westerbork.
Achteraf kan men kritiek hebben op ir. Hupkes, maar als men de balans opmaakt behoeft die toch niet onmiddellijk ongunstig voor hem door te slaan. Het is begrijpelijk, dat men, wetende wat er met de Joden is gebeurd, nu kan stellen, dat de N.S. dit vervoer nooit ter hand hadden moeten nemen. De uitvlucht, dat men daarmee toch het gruwelijke lot der Joden niet had gekeerd, doet weinig ter zake. Maar het is gebeurd. Het hoorde bij het pokerspel. En wie zal hier de rechter zijn? Prof. Rüter allerminst. Hij heeft de feiten gerangschikt en ze niet verdoezeld. Dat men hem dit kwalijk neemt is bedroevend.
Het boek heeft een lange inleiding nodig, want zonder de generale politieke lijn van de Spoorwegen van 15 mei 1940 tot 17 september
| |
| |
1944 kan men de staking niet begrijpen. In februari 1941 lieten de Spoorwegen verstek gaan. In de meidagen van 1943 bleven zij rijden. En toch, wilde een massale stakingsactie succes hebben, dan was het van evident belang, dat de Spoorwegen zouden meedoen. Ir. Hupkes raakte ook daarvan overtuigd. Als goed Nederlander wilde hij wel degelijk de zaak van de gealliëerden, ónze zaak, helpen dienen. Maar hij wilde zich niet in een woest avontuur storten en wachtte op het sein uit Londen.
Ondertussen werd er bij de Spoorwegen individueel wel degelijk verzet gepleegd. Er waren er genoeg in het bedrijf, die meenden, dat het geen kwaad kon door sabotage de Duitsers in de wielen te rijden, en zo ontstonden er hier en daar verzetskernen. Ook zij krijgen van prof. Rüter het volle pond. Men moet echter erkennen, dat zij niet de zware last der grote verantwoordelijkheid hadden te dragen, waarmee ir. Hupkes was belast. Zij konden meer doen dan hij, omdat zij in het duister konden ageren, terwijl de leiding van het begin af in het felle licht der Duitse schijnwerpers stond. Dat dit intern kwaad bloed zette is ook weer begrijpelijk en dat een figuur als Joustra met lede ogen aanzag, hoe met communistische sympathieën ‘besmette’ groepen weleens invloed kregen op ‘zijn’ mensen, is eveneens duidelijk.
In de loop van 1944 evenwel kreeg de directie van de N.S. enkele contacten met het verzet, die leidden tot de afspraak, dat men in staking zou gaan, zodra ‘Londen’ het sein zou geven. Dat sein kwam op 17 september, de dag, waarop in de corridor door Brabant en bij Arnhem de parachutistenlegers neerdaalden. En ofschoon ir. Hupkes nog verrast werd - het moment was niet nader met hem overlegd - slaagde de staking in het westen en het midden des lands, vrijwel onmiddellijk en over de hele linie. In het noorden, met name in Groningen, ging het minder vlot.
Men weet het, acht maanden lang zouden de Spoorwegen in staking blijven. Acht maanden lang staakten zo'n 30.000 man. Het is vooral de lange duur en de grote omvang geweest, die de spoorwegstaking de glans van een heroïsche daad heeft gegeven. Maar in het licht van de voorgeschiedenis en vooral van het overige verzet verliest de spoorwegstaking toch wel iets van die glorie. Men moet niet vergeten, dat deze staking uitbrak op een moment, waarop iedereen dacht, dat het einde van de oorlog nabij was. Bovendien was het personeel rijp voor actie b.v. doordat het, vooral sinds de invasie in Normandië, voortdurend aan beschieting en bombardementen bloot was gesteld. Het risico leek gering, nu de Duitse bezettingsapparatuur was ontwricht, en de bevrijding nabij scheen!
Hoe men in de kringen van het verzet dacht over de spoorwegstaking ligt voor de hand. Verzet nu, medio september 1944? Nu ja, iedereen wilde nog wel gauw een heldenrol spelen. Maar de verzets- | |
| |
strijders van '41, '42 en '43 keken de ‘septemberridders’ met de nek aan. Waarom, als men nu opeens wel durfde, indertijd niet ingehaakt met de februari-staking of de mei-staking?
Daar kwam nog bij, dat het ir. Hupkes én Joustra nu nog meer dan voorheen er om te doen was hun greep op het personeel te handhaven. Stakingsuitkering aan het personeel? Accoord, maar dan als gewoon loon, uit te betalen door de organisaties, die de sympathie van directie en personeelsleiding hadden. Neen, aldus de leiders van het Nationaal Steunfonds (de ‘financier’ van het verzet): geen bevoorrechting van de spoorwegmensen boven de gewone verzetsstrijder! Maar het uit handen geven van de steun zou meer invloed kunnen betekenen van de verzetsorganisaties - en met name de links georiënteerde - op het personeel, wat ir. Hupkes én Joustra beslist niet wensten. Het pokerspel ging dus door, nu met een andere tegenspeler.
Wat betreft het effect van de staking op de Duitse oorlogsvoering betekent het boek van prof. Rüter een koude douche. Het is niet zo, dat de spoorwegstaking deze oorlogsvoering in de war heeft gestuurd. Het effect is, militair gezien, vrijwel nihil geweest, want Duits personeel, naar Nederland gedirigeerd, kon het vervoer wel opvangen. En aan de andere kant hanteerden de Duitsers de staking maar al te graag als motief om de voedselvoorziening grondig in het honderd te laten lopen met het maar al te bekende resultaat: de hongerwinter, die duizenden het leven heeft gekost.
Nogmaals, wie dit boek leest en afstand weet te bewaren tot de barre geschiedenis van de jaren 1940-1945, wie wil inzien, dat ook een voorzichtig, handig en vaak sluw beleid van de leiding van een zo vitaal bedrijf als dat van de N.S., óók in het belang kon zijn van de geallieerde oorlogsvoering (en dus een Nederlands belang), wie erkent dat een politiek van geven en nemen, van schipperen en laveren, óók zijn nut had, die staat voor een raadsel als hij kennis neemt van alle protesten tegen dit boek en tegen deze schrijver, die met de zakelijke voorzichtigheid van de historicus zijn materie heeft benaderd, gerangschikt en uitgewerkt.
Zeker, prof. Rüter heeft afgerekend met de mythe, dat de spoorwegstaking de kroon op het Nederlandse verzet zou zijn geweest, of er belangrijk toe zou hebben bijgedragen, dat de Duitse oorlogsmachine in het honderd liep, want noch het een noch het ander is waar! Maar het is niet juist de taak van de historicus met mythen af te rekenen en slechts de feiten te laten spreken? Hij heeft ir. Hupkes alle eer gegeven, die hem als wijs en voorzichtig man, onder uitermate moeilijke omstandigheden belast met de leiding van een der grootste Nederlandse bedrijven, toekomt. Hij schildert een toch wel omstreden figuur als Joustra niet als een meeloper en een bekeerling van het laatste uur. Hij geeft de gewone spoorwegman alle lof,
| |
| |
die deze verdient. Maar hij ontluistert een mythe en zet de zaken recht. Wat had men anders van hem verwacht?
Evert Werkman
| |
D.H. Couvée, De meidagen van '40, B. Bakker/Daamen, Den Haag, 1960.
De meidagen herleven hier in een groot aantal documenten, mededelingen en beschrijving van incidenten die tezamen de knechting van het land in vijf dagen vormden. De schrijver is de bibliothecaris aan het Instituut voor perswetenschap van de Universiteit van Amsterdam. Vooraf gaat het benauwend stuk Europese en Nederlandse geschiedenis van 1933 tot '40, het hoofdstuk moest achteraf heten: In afwachting van de ondergang. Al die grote en kleine dieptepunten passeren de revue: de overrompeling van Oostenrijk, van Tsjcho-Slowakije, van Polen, en, eindelijk, op zondagmorgen drie september 1939 het aflopen van het ultimatum van Engeland aan Hitler over Polen; hier te lande de geruststelling van onze minister-president, nog in november, die ‘even kwam vertellen’ dat voor de in brede kringen door geruchten over een acuut dreigend gevaar voor ons land veroorzaakte onrust geen enkele grond bestond; vlak voor de oorlog de internering van 21 vooraanstaande NSB-ers (en enkele links-extremistische figuren), w.o. niet Mussert die vervolgens gedurende de oorlogsdagen onderdook, totdat de capitulatie volgde en de ‘bevrijding’ met gejuich in zijn kring werd begroet. Het boek is zo markant door de vele karakteristieke bijzonderheden, w.o. zeer navrante, bijv. hoe begin mei 1940 nog het Amsterdamse Joodse Koor zong in de in later oorlogsjaren zo gruwelijk misbruikte Hollandse Schouwburg. Hoe bedaard de verdediging van ons land op gang kwam: om 3.50 uur in de nacht werd de Stafchef van de Landmacht opgebeld dat het zover was: deze ‘springt onmiddellijk op zijn fiets en begeeft zich van zijn woning in de Jan van Nassaustraat naar het Hoofdkwartier’. Op de Benoordenhoutseweg haalde hem de auto in, waarmee de opperbevelhebben van zijn woning in Wassenaar naar zijn kwartier reed. Deze was wakker geworden van het afweergeschut op de komende vliegers. Daar hij moest wachten op de komst van zijn chauffeur, reed zijn buurman hem
naar zijn bureau. Overigens wordt eraan herinnerd, dat afgezien van zulke vaderlandse gemoedelijkheden ten tijde van de Duitse invasie het opperbevel goed gefunctioneerd heeft. Wij vernemen ook hoe de Duitse gezant Graf von Zech de minister van buitenlandse zaken op zijn departement om ruim zes uur snikkend een briefje over de invasie overhandigde, dat hij niet voorlezen kon, door zijn tranen kon hij geen woord uitbrengen. Hoe ‘naast de prestaties van de luchtafweer vooral de ac- | |
| |
tiviteit van het vliegercorps heeft bijgedragen tot de vernietiging van ruim 500 vijandelijke toestellen’. Een aantal dat de Duitsers nooit hebben willen toegeven. De geschiedenis van de vandalen-afbraak van ons land vinden wij hier uit talloze tekenende momenten samengesteld. Het zijn de ‘petites histoires’ die doen zien hoe eigenlijk gebeurd is wàt er is gebeurd. Een detail wordt meegedeeld uit het begin van de strijd om Rotterdam. Er lag aan de Boompjes een gesneuvelde marinier, een patrouille was van de Maaskade af onder vuur genomen. Toen kwamen uit de Sint Pietersgang een oude man en een kleine jongen met een handkar. Zij aarzelden niet en legden de gevallene voorzichtig op hun kar. Men hoorde de oude man zichzelf luide moed inspreken: ‘kan toch niet... laten liggen...’ En hij verdween met de jongen en de handkar weer in zijn slop.
De illustraties zijn niet minder tekenend. Een cliché van het Alg. Handelsblad van 11 mei 1940, met koppen als: Duitse overval als mislukt te beschouwen, en: Alle vliegvelden op een na heroverd. De illustraties volgen elkaar als een film van de gebeurtenissen. De aanhef hiervan zegt alles: op de eerste ziet onder de ogen van een lijfwacht Hitler met welgevallen naar een geuniformeerde en gelaarsde kleuter als een vuist zo hoog, op de tweede drukken Hitler en Mussolini elkaar de hand. Veelzeggend ook het boze kindergezicht van Mussert en de rijen kakementen van de marcherende WA.
Gelijktijdig verscheen een, nu ook geillustreerde herdruk van het boekje De Duitse tijd, dat J. Meulenbelt in 1955 voor het tienjarig herstel van de vrijheid schreef, met behulp van zijn bijdragen aan het vierdelig standaardwerk Onderdrukking en Verzet.
A.D.
| |
Lidya Winkel, dr L. de Jong, Dick Elffers, Toen..., Staatsdrukkerij, mei 1960.
In opdracht van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie is door de samenwerking van Lidya Winkel, dr L. de Jong, Dick Elffers en een groot aantal fotografen, instellingen en bedrijven, een foto-boek ter herinnering aan de jaren '40-'45 ontstaan, dat a.h.w. ‘geïllustreerd’ is met gedichten, die op die periode betrekking hebben. Het geheel werd een document dat alleen al bij doorbladeren bij hen, die het ‘meemaakten’, allerlei herinneringen met een schok zal oproepen. En de jongeren, die het alleen van ‘horen zeggen’ hebben zullen zich aan de hand van dit boek toch wel een duidelijk beeld kunnen vormen van een periode, die onnoemelijk veel leed bracht, maar ook momenten van waarachtige menselijke solidariteit. Een bijzonder geslaagde, waardevolle publikatie!
A.M.
|
|