Nogmaals Gielen's benoemingsbeleid
Als reactie op zijn stukje ‘Gielen, gieren en grienen’ in het maart-nummer (blz. 220 e.v.) ontving Wertheim een brief van Mr. Arn. J. d'Ailly, in 1948 burgemeester van Amsterdam en voorzitter van het College van Curatoren aan de Amsterdamse Universiteit. Met toestemming van de schrijver drukken wij de brief hieronder af.
Amsterdam, 13 maart 1960
Zeer geachte Professor,
Het bij de inhoudsopgave geplaatste kruisje en de op pag. 220 voorkomende aantekening ‘v.d.S.’ vormen niet alleen een overduidelijke uitnodiging tot kennisneming van Uw polemiek met Prof. Gielen, maar meer nog een aansporing tot reactie. Het debat riep bij mij de herinnering wakker aan een betreurenswaardige gang van zaken. Ten onrechte roept gij, dunkt mij, het toenmalige college van curatoren ter getuigenis op. Ik heb de indruk dat Prof. Gielen doelt op degenen, die de voordracht bij curatoren hebben ingediend. Doch, eenmaal opgeroepen uit het verleden, hoor ik weer het gonzen van de politiek en ruik ik de kruitdamp - niet uit de vergadering van curatoren - maar daarbuiten, van raadsleden en andere politici. Van geen enkele wetenschappelijke zijde kwam, voorzover ik mij herinner, enige twijfel aan de wetenschappelijke bekwaamheden van de voorgedragenen naar voren, noch werden namen van meer vooraanstaande geleerden genoemd. Het verwijt dat de openbare Universiteit van Amsterdam te veel één kleur zou krijgen, klinkt niet sterk van de zijde van de man, die zò sterk zijn eigen richting voorstond. Ik zie de houding van de toenmalige minister nog steeds als een misbruik van een recht dat de regering bij benoeming van hoogleraren aan de Universiteit van Amsterdam heeft en haar ook in de nieuwe regeling is voorbehouden.
En wat de voordracht zelf betreft slechts dit. Ik heb mij destijds de moeite getroost boeken zowel van Prof.