| |
| |
| |
R.F. Beerling
Amerikaanse cultuur en Amerikaanse filosofie
Er is een paar jaar geleden een interessant, maar in zekere zin toch ook weer futiel debat gevoerd tussen de befaamde historicus en hedendaagse ‘Augustinus der geschiedenisfilosofie’ Toynbee en de Amerikaan Max Lerner, ‘professor of American civilization at Brandeis University’, over de vraag of er van een Amerikaanse beschaving, onderscheiden van een Europese gesproken kan worden. Wat er uit een dergelijk debat te voorschijn komt valt wel te voorspellen, als het tussen een Amerikaan en een Engelsman gaat. De één zegt ja en de ander zegt nee. Daarmee kan men vrede hebben, als de argumenten en tegenargumenten op hetzelfde blijken te slaan, d.w.z. terugwijzen naar een wederzijds aanvaarde omschrijving van het begrip ‘cultuur’ of ‘beschaving’. Maar juist dienaangaande vertonen de Amerikaanse en de Europese opvattingen dikwijls aanzienlijke verschillen, omdat men hier geneigd is alles wat met cultuur te maken heeft eerst in hogere sferen te laten beginnen en ginds de materiële uitrusting der samenleving in het cultuurbegrip betrekt.
Het feit, dat er in Amerika al vroeg (18de eeuw) stemmen opgaan, die met veel emfase de aandacht vestigen op datgene, waarin de Amerikaanse ‘way of life’ zich onderscheidt van het patroon, waarvan de emigranten zich hebben losgemaakt, houdt op zichzelf natuurlijk nog geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een eigen, afzonderlijke of specifieke Amerikaanse beschaving in. Het kan ‘wishful thinking’ zijn en is dat ongetwijfeld ook lange tijd geweest. Lerner heeft zijn standpunt uitgewerkt in een machtig boek van meer dan duizend bladzijden, dat, door vooraanstaande Amerikanen als Schlesinger, Whyte en Commager hemelhoog geprezen, op een criticus in een gezaghebbend Amerikaans sociologisch tijdschrift daarentegen de indruk maakte te zijn geschreven door iemand, die nooit in Amerika was geweest! Men kan daarin eventueel een (nieuwe) bevestiging zien van het feit, dat de
| |
| |
Amerikanen het onderling over de vraag wat er onder Amerikaanse cultuur eigenlijk moet worden verstaan en hoe haar verhouding tot die van het avondland moet worden gevat in het geheel niet met elkaar eens zijn. Over wat Europese beschaving is heerst, overigens, nauwelijks meer eenstemmigheid.
Wie het boek van Lerner - ‘America as a Civilization’ - met bepaalde bedoelingen leest kan er een massa argumenten aan ontlenen om zich te scharen aan de zijde van Toynbee, die ongeveer betoogde, dat Amerika geen eigen beschaving kan ‘claimen’, omdat het op geen enkel belangrijk gebied (geestesgebied wel te verstaan) iets oorspronkelijks heeft voortgebracht, hetgeen hem tot de conclusie voert, dat de V.S. een integraal deel van de gemeenschap der westerse volken vormen. Immers, Lerner beaamt o.a., dat het Amerikaanse recht is gegroeid uit de Engelse common law en hierin nog grotendeels is geworteld; dat de politieke ideeën en instellingen grotendeels uit Engeland afkomstig zijn; dat de Amerikaanse vrijheidsstrijd zelf in naam van Britse beginselen is gevoerd; dat het Amerikaanse geloof in de heiligheid van de particuliere eigendom en van het contract op Engeland terug gaan; dat negen tiende van wat de Amerikanen zich bij Puritanisme denken Engels is; dat hetzelfde van de litteraire erfenis kan worden gezegd, enz. enz. Kortom: ‘Thus it became part of the American tradition to be an amalgam of many traditions’.
Desalniettemin: specifiek-Amerikaanse beschaving. Lerner spreekt, in dezelfde zin als Gorer, van ‘the slaying of the European father’. Naar de nieuwe wereld emigreerden zij, wier levenskansen, materieel of spiritueel, in Europa werden geblokkeerd. In de geschiedenis van geen ander land heeft de belofte zo'n grote rol gespeeld. Lerner spreekt zelfs van een ‘metaphysics of promise’, die in de Amerikaanse beschaving een even essentiële rol zou spelen als de ‘metaphysics of Christianity’ in Europa. Zo geformuleerd is het contrast natuurlijk onaanvaardbaar, omdat de christelijke metafysica zelf niets anders dan een ‘belofte-metafysica’ is. Vandaar, dat Lerner nader spreekt
| |
| |
van een ‘metaphysics of secular promise’ als ferment van de Amerikaanse beschaving. Hij wil er mee zeggen, dat positieve beginselen, die in Europa geheel of grotendeels abstract bleven, in Amerika werden gerealiseerd (‘The American experience gave the European dream concreteness’). Hij legt verder alle nadruk op het unieke, onvergelijkelijke karakter van de Amerikaanse ‘historic experience’, waarbij men z.i. vooral op drie gegevens of ‘institutions’ heeft te letten en wel 1. de Amerikaanse Constitutie, 2. het individualistische kapitalisme en 3. de grens, de ‘frontier’. Het beslissende verschijnsel is, dat de westwaarts opschuivende grens niet op zichzelf stond, maar samenging met twee andere dynamische en fermenterende bewegingen in de oudere vestigingsgebieden en wel de snelle industrialisatie en de democratisering. ‘America had, in short, a major industrial and capitalist revolution and a major political and intellectual revolution alongside the revolution of frontier settlement and linked with it’, d.w.z. het Amerikaanse leven werd verticaal getransformeerd in de oorspronkelijke vestigingsplaatsen en horizontaal uitgebreid in de nieuwe gebieden. ‘America is the only great nation of modern times whose history is also the history of the three shaping forces of the modern Western world - industrialism as technology, capitalism as a way of organizing it, and democracy as a way of running both.’ Geen enkel ander land heeft op deze manier de gelijktijdige werking van deze drie krachten ondergaan. Zij werkten hier bovendien in een omgeving zonder de geconsolideerde tradities, zoals ze in Europa gevonden werden. Men kan daarom wel zeggen, dat Amerika één der jongste grote wereldbeschavingen is, maar men moet tegelijk zeggen, dat het één van de oudste en meest continue sociale systemen vertegenwoordigt. ‘Not only has there
been in America an unbroken succession of national administrations without violence, but all of them... have stayed within roughly the same broad frame of capitalist power’ - een uitspraak, die herinnert aan die van Wright Mills: ‘Changes in the power system of the United States have not involved important chal- | |
| |
lenges to its basic legitimations.’
Lerners beschouwingen op dit punt monden uit in een karakteristiek of liever een aantal karakteriseringen van de Amerikaanse mens en de Amerikaanse beschaving, waarin begrippen als dynamiek, optimisme, rusteloosheid, anti-ascetisme, ‘this-worldliness’, enz. een grote rol spelen, zonder dat men kan zeggen dat daardoor een belangrijk nieuw perspectief wordt toegevoegd aan hetgeen er dienaangaande in de vroegere litteratuur al te vinden is. De Amerikaan ziet hij als ‘a man for whom the walls have broken down’ en het dynamisme van de Amerikaanse cultuur acht hij het volmaaktst uitgedrukt in de woorden van Walt Whitman in een brief aan Emerson, wie hij de ‘Leaves of Grass’ toestuurde: ‘Master, I am a man who has perfect faith.’
Een grote vraag is hoe lang de toon van zelfvertrouwen, om niet te zeggen overmoed, die ons in het verleden uit de getuigenissen van zoveel Amerikaanse cultuurdragers tegemoet geklonken heeft, in de tegenwoordige, dramatische omstandigheden, waarmee de V.S. worden geconfronteerd, nog zal naklinken of: hoe lang het nog duren zal voordat zij plaats maakt voor een heel nieuw geluid. De Amerikaanse geschiedenis vertelt wel van calamiteiten - en de grootste is nog altijd de burgeroorlog - maar weet niets van catastrofes. Deze komen nu voor het eerst als mogelijkheid in het verschiet. Wordt dit ten volle gerealiseerd dan kan een onvergelijkelijke crisis van het Amerikaanse zelfbewustzijn nauwelijks uitblijven. De woorden, waarmee Lerner in het debat met Toynbee diens opmerking, dat Amerika nog jong was onderschreef verdienen in dit verband te worden aangehaald: ‘It has not yet had time to go through some of the basic experiences in the life-history of civilizations, has not encountered tragedy, has not hat its “time of troubles”, still shows the marks of immaturity in its foreign stance and its inner behavior.’
Wat nu de Amerikaanse filosofie betreft moet Lerner wel, om consequent te blijven, volhouden, dat de
| |
| |
cultuur van zijn land ook wat dit betreft op eigen benen staat. Bijzonder overtuigend is zijn bewijsvoering op dit punt niet, want hij moet erkennen, dat er in Amerika, het pragmatisme misschien uitgezonderd, geen enkele werkelijk oorspronkelijke filosofie is ontstaan. Vandaar, dat hij eigenlijk niet verder komt dan de bewering, dat de Amerikanen ‘in the process of reshaping their borrowings have added more than they have taken.’ Zonder nader bewijs is dat natuurlijk een tamelijke slag in de lucht. Men moet, over Amerikaanse filosofie sprekende, onwillekeurig denken aan wat De Tocqueville daarover zegt in het tweede deel van zijn ‘De la Démocratie en Amérique’, dat ook volgens vele hedendaagse geleerde Amerikanen nog altijd het beste boek is, dat ooit over de Nieuwe Wereld geschreven werd: ‘Je pense qu'il n'y a pas, dans le monde civilisé, de pays où l'on s'occupe moins de philosophie qu'aux Etats Unis... Leur état social les détourne des études spéculatives.’ Dit klopt aardig met wat Morris Cohen meer dan een eeuw later in zijn ‘American Thought’ het Amerikaanse anti-intellectualisme noemde, de ‘inner shame of reflection for its own sake’ en het ontbreken van ‘many generations of leisured ease and social prestige’ als een historische voor-vereiste van een diepere cultuur. Ook deskundigen als Herbert Schneider, Ralph Barton Perry en Henry Steele Commager slaan over de Amerikaanse filosofie een heel wat bescheidener toon aan dan hun landgenoot. Maar zij hoeven ook geen leerstoel in American civilization te rechtvaardigen.
Een onweersprekelijk feit is, dat de grondthema's die een rol spelen in de Amerikaanse filosofie óf rechtstreeks uit Europa zijn meegebracht óf onder invloed van Europese stromingen zijn ontstaan. De beantwoording van de vraag of de Amerikanen daar nu iets geheel eigens van hebben gemaakt loopt dan bijna uit op een debat over nuances. Het leenkarakter van de Amerikaanse filosofie valt zonder veel moeite te illustreren aan de eerste drie van de vier voornaamste bewegingen, die er een rol in hebben gespeeld. Gunstiger, voor Amerika, ligt inderdaad het pragmatisme/instrumen- | |
| |
talisme. De drie eerstbedoelde stromingen zijn: het puritanisme, het verlichtingsrationalisme en het romantische idealisme of transcendentalisme.
De eerste kolonisten arriveerden in de Nieuwe Wereld met een zeer bepaalde religieus-wereldbeschouwelijke bagage. De meeste Amerikaanse filosofen stammen uit puriteinse families. Parrington zegt in zijn klassiek geworden boek ‘Main Currents of American Thought’: ‘Common report has long made out Puritan New England to have been the native seat and germinal source of such ideals and institutions as have come to be regarded as traditionally American.’ Het is bekend hoe groot de rol is geweest, die het calvinisme in de overgang van de feodaal-middeleeuwse naar de kapitalistisch-burgerlijke wereld heeft gespeeld. De religieus-wereldbeschouwelijke bagage, waarmee de vroege kolonisten in de Nieuwe Wereld voet aan wal zetten, was de theologie van Calvijn, waarvan misschien het meest kenmerkend is de combinatie van een uitgesproken pessimistische anthropologie en een onwrikbaar geloof in goddelijke voorzienigheid en uitverkiezing, anders gezegd: een verbinding van zondigheid en verzekerdheid. Wij zien dus, dat wat wij de eerste fase van de Amerikaanse filosofie kunnen noemen, geheel gedrenkt is in het soort christelijke problematiek, dat wij bij Augustinus al vinden en wij zien verder, dat de vertolkers van deze filosofisch-religieuze gedachten geestelijken zijn. De puriteinen waren aanhangers van de z.g. ‘Convenant theologie’, die stelt, dat God de wereld daadwerkelijk geschapen heeft volgens een schema van eeuwige, onveranderlijke ideeën, dat vóór die daadwerkelijke schepping als een soort blauwdruk in zijn geest aanwezig was. Dit impliceert, dat God het universum ordelijk en volgens vaste wetmatigheid heeft ingericht. Het onderzoek naar de structuur van deze wereld is een taak, waaraan de gelovige zich niet mag onttrekken. Vandaar de grote theoretische en praktische belangstelling, ook van de puriteinen in Amerika, voor de nieuwe natuurwetenschap. Bij de eerste Amerikaanse filosoof van enige betekenis,
Jonathan Edwards, zien we dan ook een confrontatie van het cal- | |
| |
vinisme met de nieuwe filosofie van Newton en Locke, wiens Essay hij op 14-jarige leeftijd las. De nieuwe astronomie werd in 1659 al in Harvard onderwezen en 20 jaar na de stichting van de Royal Society of London werden er al Amerikanen tot fellows gekozen.
De tweede stroming in de Amerikaanse filosofie beweegt zich geheel in het vaarwater van de in Europa geboren Verlichtingsideeën en -idealen. De godsdienstige opvattingen beginnen in Amerika dezelfde verschuiving te vertonen in deïstische richting, die wij in Europa constateren en ook daar drukt de Verlichting op het godsdienstige en filosofische plan het toenemende zelfbewustzijn van de burgerlijke klasse uit. De Amerikaanse Verlichting onderscheidt zich van de Europese hoogstens in bepaalde varianten of accenten. Om haar te leren kennen moeten wij Franklin's ‘Advice to a young Tradesman’ lezen en verder vooral de geschriften en brieven van Jefferson, Ethan Allans ‘Reason, the only Oracle of Man’ en dan natuurlijk ‘The Age of Reason’ van Thomas Paine. Er is overigens geen sprake van, dat de Verlichtingsdenkbeelden in Amerika zonder meer op alle fronten de overwinning zouden hebben behaald. Er waren sterke tegenkrachten, op godsdienstig gebied vooral het z.g. revivalisme, terwijl op politiek gebied tegen het einde der achttiende eeuw een scherpe reactie inzette tegen de rationalistische en equalitaire ideeën der verlichters.
De derde belangrijke stroming, het transcendentalisme, is door een geschiedschrijver van de filosofie ‘the most striking intellectual movement in the history of America’ genoemd. Tot de voornaamste vertegenwoordigers van de beweging behoren Emerson, Thoreau, Channing, Parker en Whitman. Het transcendentalisme is een school van romantische filosofische enthousiasten, beïnvloed niet alleen door het na-kantiaanse idealisme, maar ook door Rousseau, Plato, de neo-platonici en Aziatische wijsheid. Het centrale leerstuk is, dat de mens, dat élke mens intuïtief de hoogste, goddelijke waarheid kan bevatten en zich daarbij op geen enkele autoriteit heeft te verlaten. Dat is het door Emerson zo genoemde beginsel van de ‘self-reliance’, in ver- | |
| |
band waarmee de transcendentalisten een pathetisch verzet voeren tegen de sensualistisch-empiristische filosofie van Locke en Hume. Het transcendentalisme is een duidelijke reactie op de nadruk, die de aanhangers der Verlichting op kennis en verstand hadden laten vallen. Er steekt een sterk element van nonconformisme in, dat bij Thoreau tot sociaal anarchisme en bij anderen tot sociale activiteit leidt. De transcendentalisten vertolken het romantisch-individualistische protest tegen het komende machinetijdperk. Gandhi werd door Thoreau's ‘Civil Disobedience’ beïnvloed.
Het pragmatisme is de filosofie, die ‘behoort’ - zo moet men tussen aanhalingstekens zeggen - bij de Amerikaanse beschaving in haar geurbaniseerde en geïndustrialiseerde fase. Het is een algemene term voor een beweging, die allerlei belangrijke varianten vertoont. Lovejoy heeft er in een beroemde verhandeling niet minder dan dertien onderscheiden. In de ogen van de meeste Europese filosofen heeft het pragmatisme als filosofische formulering van het Amerikanisme weinig genade kunnen vinden. Het spreken van James over de ‘cash value’ der waarheid heeft daaraan voedsel gegeven. Volgens Russell werd de liefde tot de waarheid in Amerika verduisterd door de handelsgeest en moest het pragmatisme als de uitdrukking daarvan worden beschouwd. Waarop Dewey antwoordde: het Engelse neo-realisme is de ideologische bovenbouw van het aristocratische snobisme der Engelsen en de neiging tot dualisme in de Franse filosofie is symbolisch voor de Gallische tendenz om er naast de echtgenote nog een maitresse op na te houden, terwijl het Duitse idealisme een zeker vermogen symboliseert om Beethoven en Wagner met bier en worst te vermengen. Zo kan men over filosofie debatteren op allerlei plans. Wie het pragmatisme/instrumentalisme wil leren kennen moet naast wat James erover geschreven heeft een boek als Dewey's ‘Reconstruction in Philosophy’ lezen. Als een bij uitstek op het handelen gerichte, optimistische, ‘futuristische’, anti-dualistische, zich aan de ervaring houdende filosofie kan het pragmatisme inderdaad als de meest oorspronkelijke uitdrukking op wijsgerig ni- | |
| |
veau van het laat-19de en vroeg-20ste eeuwse Amerika worden beschouwd. Maar een paar jaar geleden promoveerde een meisje van Vassar College in Poughkeepsie aan de Columbia universiteit op Nietzsche en Heidegger...
|
|