De Nieuwe Stem. Jaargang 15(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 265] [p. 265] Jan Schepens Nocturne XXXIV Ik ken de reuken van mijn stad. Ik kan ze moeilijk nog ontwijken: De lucht vol rook, en roet op 't pad, En de riolen die verslijken, Moeras en poespas, zuur en nat, Op de kanalen stank van lijken; En in de stegen, wat de kat Niet doen mag in het huis der rijken. Kent gij de geuren van de nacht? Er is een algemeen verpozen, Een rust die op vernieuwing wacht. De maan strooit massa's gele rozen Over de wereld die nu smacht Naar zuiverheid en reine osmose. Grond, lucht en water spreken zacht De taal van hun metempsychose. Laat nu de geuren van uw haar Over mijn huid gaan, mijn ideeën. Uw mond spreekt koelte wonderbaar En stuifmeeltaal van orchideeën. En onze liefde voor elkaar: Een golfstroom onder kille zeeën, Een wereld los van elk gevaar, Een toverbos met geur van feeën. [pagina 266] [p. 266] Nocturne XXXV Ik was heel laat gekomen En God nog niet verschenen. Reeds waren vele dromen Met hun geheim verdwenen. Ik hoorde musiceren In deze nacht zo diep. Ik kon niet wederkeren, Daar heel de wereld sliep. De maan hing in de kruinen Van bomen, vol verdriet. De nachtelijke tuinen Verinnigden mijn lied. O stonde van geloven, Moment van diep fluweel. Ik hees mijn pijn naar boven, Een juichen in mijn keel. Hoe kan nog het ontwaken Van mijn gestel, vermoeid, Mij sterk en dapper maken, Nu ik ben uitgebloeid? Vorige Volgende