De Nieuwe Stem. Jaargang 15
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
Dr. J.J. Mak
| |
[pagina 268]
| |
trekken. Hij wil, dat beide tezamen opgroeien tot de oogst.Ga naar eind3 Ruim een eeuw later blijkt de houding van het episcopaat radicaal gewijzigd. Zo nam Hugo, bisschop van Auxerre (1183-1206) zelf het initiatief en drong hij er bij de wereldlijke machthebbers van zijn diocees op aan de ketters te vervolgen. Op zijn instigatie werd het merendeel verbrand of verbannen.Ga naar eind4 Geen van beide gevallen staat alleen. De opvatting van bisschop Wazo van Luik is de algemeen heersende in de 11de en de eerste helft van de 12de eeuw, evenzo Hugo's ijver in het ketterjagen sedert de 2e helft van de 12de eeuw, terwijl vóórdien het volk de gevangenissen binnendrong, de ketters er uit sleepte en verbrandde.Ga naar eind5 Tot het midden van de 12de eeuw zijn koning en volk, de leken dus, furieus, tegen de heretici, terwijl kerk en clerus betrekkelijk tolerant zijn, maar dan keren de rollen om: de clerus wordt in toenemende mate onverdraagzaam, terwijl het volk in diezelfde mate afkeer gaat tonen voor het ketterbranden. Vragen we nu naar de argumenten voor deze tegengestelde en wisselende houdingen, dan krijgen we geen volledige opheldering. De opvattingen der leken zijn nooit opzettelijk door henzelf te boek gesteld en gemotiveerd. Onze informatie heeft uitsluitend betrekking op het standpunt van de clerus. Welnu, een man als Wazo beroept zich, zoals we zagen, op de parabel van het onkruid en voert tevens daarbij aan, dat een bisschop zicht ambtshalve verre moet houden van de ketterjacht. Hildegard van Bingen wil de ketters niet doden, omdat ze beelddragers Gods zijn (quia forma Dei sunt),Ga naar eind6 een standpunt, dat wij ook aantreffen bij Gerhoh von Reichersberg. Ivo van Chartres roept uit, dat geen ander zwaard dan dat des geestes is toegestaan. Petrus Cantor wil van de doodstraf niets weten. De juiste, de adequate straf - en daarmee stemmen vrijwel allen in - is excommunicatie. Reeds Augustinus leerde, dat in het Nieuwe Testament de uitbanning de plaats had ingenomen van de Oudtestamentische doodstraf. Alleen Bernard van Clairvaux en Petrus Venerabilis hellen enigszins over tot toepassing van geweld ter bescherming van de kudde der gelovigen. In | |
[pagina 269]
| |
het voorbijgaan zij opgemerkt, dat excommunicatie niet bepaald een milde straf was. Feitelijk, d.w.z. indien rigoreus toegepast, werd men er door van alle bestaansmiddelen beroofd, geheel anders dan in de Oudheid, toen er nog zoveel heidenen waren, dat men ook als niet-christen of niet-orthodox christen gemakkelijk kon leven. De uitbanning kon ook letterlijk worden opgevat. Onder Hendrik II van Engeland werden er eens 30 ketters zo ongeveer naakt de stad uitgejaagd. Niemand mocht hen helpen en zo zijn ze dan allen doodgevroren. Een tweede zijdelingse opmerking geldt de wonderlijke vermenging, zo niet vereenzelviging van misdaad en ketterij in de geest van de middeleeuwse mens, die betrekkelijk lang heeft standgehouden. Ze kreeg voedsel door de omstandigheid, dat verbannen ketters wel als outlaws of als huursoldaten, zog. ‘beroepsgoddelozen’, onder volk van kwade zeden belandden. Ketterij en misdaad waren niet altijd zo gemakkelijk te scheiden. We moeten dit wel in gedachten houden, ook als we nu verder uitsluitend letten op de strijd om gewetensvrijheid, zoals die in de houding tegenover de ketterij weerspiegeld wordt. De afwijzing dan van de doodstraf door de theologen vóór het midden van de 12de eeuw maakt in de loop van de 12de en vooral van de 13de eeuw plaats voor erkenning, ja zelfs verdediging van deze ultima ratio. Hoe moet men dit verklaren? Zoals we zagen, bestond het gebruik van de brandstapel al, ja had het zijn intrede al gedaan in de lekenwetgeving, vóórdat de clerus zich in positieve zin er over had uitgelaten, ja tegen haar afwijzing in. Men zou dus kunnen zeggen, dat de geestelijkheid zich bij een bestaand gebruik op de duur heeft neergelegd. Maar dan is het toch wel heel merkwaardig, dat die aanvaarding niet contrecoeur is geweest. Integendeel, kerk en clerus nemen een uitgesproken positieve houding aan, ja het initiatief gaat weldra van hen uit. Ik denk hier aan de bisschoppelijke aansporingen van de wereldlijke machten dilligent te zijn i.z. de kettervervolging, aan het eisen van de doodstraf van kerkelijke zijde (voor het eerst in 1209 volgens Vacandard), maar vooral aan de instelling van | |
[pagina 270]
| |
de Inquisitie, het geloofsonderzoek, door Gregorius IX in 1233, als een permanent, universeel orgaan, rechtstreeks afhankelijk van de paus en opgedragen aan de Dominicanen (met later de Franciscanen). Het kan niet anders, of er is hier sprake van een bepaalde politiek, vergeleken met vroeger zelfs van een radicale frontzwenking, en zoals elke politiek is ook deze wel theoretisch te verdedigen. Voor de nieuwere theologen en canonisten heeft het woord van de kerkvaders, zoals Chrysostomus en Augustinus (al was deze onder de drang der omstandigheden tenslotte intolerant geworden. Met het ‘Dwingt ze in te gaan’ had hij immers de felle kettervervolging van na 410 verdedigd; de kerk, zei hij, is niet alleen een mystiek begrip, maar ook, evenals het rijk, een zichtbare gemeenschap) aan waarde verloren. Tegenover de opvatting, dat uitbanning in het Nieuwe Testament (d.i. de Nieuwe Bedeling, het Heden der Genade) de plaats heeft ingenomen van de Oudtestamentische doodstraf, beijverden zij zich de volle geldigheid, ook voor het heden, van het doden der afgodendienaren en Godslasteraars volgens de Mozaïsche wet te bepleiten. Meteen beriepen ze zich op oude keizerlijke constituties, die dank zij de herontdekking van het Romeinse recht onder de aandacht waren gekomen en waarin de doodstraf werd gesteld op majesteitsschennis. Ketterij nu werd met majesteitsschennis gelijkgesteld, ja was als belediging van de Goddelijke majesteit een nog veel ernstiger misdaad. IJverig zocht men in de Romeinse wetboeken naar de zwaarst gestrafte misdrijven, om de ketterij er aan gelijk te stellen en legitiem te kunnen straffen. En aangezien voor de nieuwere theologen en canonisten het geestelijke belangrijker was dan het stoffelijke, viel de vergelijking der misdrijven altijd in het nadeel van de ketterij uit. Zo achtte men de heterodoxen bijv. schuldiger dan valse munters, bederf van geestelijk leen is immers erger dan van het materiële. Wat de majesteitsschennis aangaat, de Romeinse aantasting van de waardigheid van de staat werd - kennelijk onder de drang der omstandigheden - toegepast op de aantasting van de eenheid van de Christenheid, | |
[pagina 271]
| |
een politiek-godsdienstige eenheid, berustend op eenheid van geloof, een zeer levend en actueel begrip in de tijd van de kruistochten. Tegenover de niet-christelijke wereld, tegenover de Islam, kreeg iedere poging tot verdeeldheid door aantasting van het geloof, het karakter van verraad. Die politieke opvatting van verraad werd nog versterkt door de juridische van contractbreuk, het niet nakomen van de overeenkomst, die men door de doop was aangegaan. Thomas van Aquino wil dan ook, dat men de gelovigen zal dwingen hun beloften te vervullen en te bewaren, wat ze hebben ontvangen. In wereldse aangelegenheden moet men zich ook wel aan een contract houden, ook al gelooft men niet meer in de juistheid er van. Als contractbreuk lijkt de ketterij van de gedoopte katholiek zeer veel op de desertie van de kloosterling, het is de zwaarste zonde, voortkomend uit hovaardij, het is Godslastering en smaad voor de kerk. Door de kerkelijke eenheid aan te tasten bedreigt de ketterij de politieke, de staatkundige orde. Zo wilde het de bovendrijvende, de heersende ideologie. Zuiver historisch bezien was het niet zo zeer de ketterij, die oorlog en revolutie bewerkte, als wel omgekeerd, de oorlog en de revolutie, die de uitbreiding van de ketterij bevorderden. Die oorlog en die revolutie vloeiden veeleer voort uit de kerkelijke aantasting van het feodale recht. Wanneer de morele waarde van de eed besliste over de juridische waarde, d.w.z. wanneer een leenman tegenover de leenheer en een volk tegenover zijn koning geen verplichtingen meer had, ja wanneer hun zelfs het recht werd ontnomen tot trouw of gehoorzaamheid in geval van ketterij, dan kon men met een beroep op zijn geweten immers elke overeenkomst, elke eed breken! Maar niet alleen de staatkundige orde werd, zei men, door de ketterij bedreigd, ook de sociale, die al evenzeer op het orthodox-christelijke geloof berustte. Heterodoxie en sociale ontevredenheid gingen inderdaad vaak samen.Ga naar eind7 Het traditionalisme zag in omverwerping van de maatschappelijke orde trouwens de natuurlijke consequentie van ketterij en een gevaar van | |
[pagina 272]
| |
de eerste orde. In dit denken is alles onlosmakelijk met elkaar verbonden, het geestelijke en het wereldlijke. Politieke eenheid en gezag, sociale orde staat of valt met eenheid van geloof, d.w.z. erkenning van het leergezag van Rome. Zo wordt ketterij de misdaad bij uitnemendheid en de ketter heeft slechts de keus tussen terugkeer tot de kerk of vernietiging. Ter afschrikking werden al spoedig ook berouwvolle ketters gedood en hun goederen verbeurd verklaard. Anders zou ketterij te weinig riskant zijn geweest en onstandvastigheid behoort op zichzelf trouwens ook te worden gestraft. Maar kwam men dan niet in conflict met de barmhartigheid, de liefde van het Nieuwe Testament, en bepaaldelijk ook met de parabel van het onkruid? Wel, die gelijkenis, zegt Thomas van Aquino, heeft alleen betrekking op onduidelijke, onzekere gevallen. Zodra er geen vrees behoeft te bestaan, dat men het koren tezamen met het onkruid uittrekt, is vervolging geoorloofd (een interpretatie, die door paus Pius XII in 1953 is verworpen). Een argument voor het ketterbranden vond de canonist Hostiensis nog in Joh. 15:6 ‘Wie in mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij wordt verbrand’. Erasmus zal de eerste zijn, die later deze en dergelijke ‘menselijke en vleselijke’ bijbelinterpretaties aan de kaak zal stellen.Ga naar eind8 In het licht van het moderne historisch-psychologisch onderzoek moet men uit de felle kettervervolging van clericale zijde sinds het midden van de 12de eeuw wel concluderen, dat de kerk zich ernstig bedreigd gevoelde. Het is immers een algemeen menselijke wet, dat tolerantie alleen kan bestaan in de periferie, in voor een persoon of een gemeenschap betrekkelijk onverschillige zaken. Nadert een ander echter de vitale kern van iemands wezen, dan wordt hij intolerant. Die ommezwaai kan ingaan tegen elke ratio. Men moet er wel aan denken, dat de kerk binnen elk verband van samenleving inzonderheid in het ten voorbeeld aan de wereld gestelde klooster, verdraagzaamheid had aanbevolen. Nog in de 12de eeuw kende men daar bijv. | |
[pagina 273]
| |
geen denuntiatieplicht. Honorius Augustodunensis wil, dat men zelfs de slechte priesters zal verdragen. Nu gaat het hier weliswaar om het leven en niet om de leer, maar die twee zijn of waren toen althans moeilijk te scheiden. Door de scheiding zelf in de loop der kettervervolging heeft de kerk haar positie verzwakt. Is hetgeen de moderne psychologie ons met betrekking tot verdraagzaamheid en onverdraagzaamheid leert juist, dan werd de kerk intolerant, toen ze zich in haar bestaan bedreigd gevoelde. Of wel, ze had die onverdraagzaamheid nodig om zichzelf te realiseren, zoals ze het wenste. Ketterij is nu eenmaal in de middeleeuwen een politiek, althans door de politiek bezoedeld, begrip. Zo was koning Robert van Frankrijk, die we reeds ontmoetten, zegt de kroniekschrijver ter verklaring van zijn intolerantie, allereerst bevreesd voor de ondergang van zijn land en pas in tweede instantie voor de verwoesting der zielen. Voor Clovis (466-511) en zijn opvolgers was ketterbestrijding in feite een euphemisme voor landverovering. De macht van het gebruik en de traditie is niet zo maar een twee drie gebroken. Hoe lang heeft de geloofsijver geen diensten bewezen aan de grote en kleine imperialisten! Wie er handig genoeg gebruik van wist te maken, kon op deze manier de gehele wereld veroveren en binnen de eigen grenzen een volstrekte eenheid, versta de dictatuur vestigen. Zolang dit streven naar eenheid in feite neerkomt op bestrijding van de feodale anarchie en dus de bevordering van vrede en rust, staat de derde stand natuurlijk achter de koning. De ketters zijn dan de verraders van de gemeenschappelijke zaak, de duivelskinderen, die in het verborgene stoken. Maar niet zodra bieden de opkomende steden de burgers een kans zich vrij te vechten van wereldlijke of geestelijke machthebbers, of de ketterij verliest haar angel. De stedelijke belangen, de politiek bepaalt haar waardering. In het licht van deze erfelijke belasting mogen we, dunkt ons, nu ook de Inquisitie zien. Voor de kerk van de 12de en 13e eeuw was heterodoxie het ontbindende element bij uitnemendheid. In de strijd tegen de Islam, | |
[pagina 274]
| |
tegen de wereldlijke machthebbers, koningen en keizers, de eigengereide adel, de sceptische intellectuelen, de critici, spotters en hedonisten, de spiritualisten en paupertisten met hun eis van evangelische armoede en apostolisch leven, maar vooral door de snelle ontwikkeling van de heterodoxie tot een ware massabeweging en ik denk nu vooral aan de anti-kerk der Katharen, die even machtig dreigde te worden als de hierarchisch-orthodoxe kerk van Rome, was de vernietiging van de ketterij voor het toenmalige pausdom een levenskwestie. Is geloofsstrijd niet overal, waar we die in de middeleeuwen aantreffen, een politieke strijd? Waarom was het de orthodoxen en de ketters te Viterbo in 1150 anders te doen dan om de regeringsmacht? In en door de ketterjacht heeft ieder, ook de kerk, eigen macht trachten te bevestigen en uit te breiden. Verscheiden pausen wekken de schijn, alsof orthodoxie bestaat in volstrekte onderwerping aan hun wil en wens. Goed is, wie Rome dient, aanhangt, steunt, boos is de zelfstandig denkende ketter, neen: de haar weerstrevende ketter, hoe braaf hij ook moge leven. Want waar de idealen gedeeltelijk parallel liepen, koos de kerk wel de zijde van de ketters. Zo steunde Gregorius VII in zijn strijd voor het celibaat op de Patarini te Milaan, wier nakomelingen door Gregorius IX in 1231 werden verbrand. Maar terzelfdertijd verliest in burgerogen die ketter de eigenschappen van een uitgesproken vijand. In de stedelijke gemeenschappen voltrekt zich van lieverlede de saecularisatie van de deugd. Zoals bijv. maagdelijkheid alleen waarde had krachtens de gelofte, maar niets betekende buiten het klooster en de geestelijke stand, zo leerde Rome, dat deugdbeoefening alleen binnen de kerk aanspraak kon maken op verdienstelijkheid. Onvoorwaardelijke onderwerping aan Rome was dus een conditio sine qua non, ja feitelijk het inbegrip van de deugd. Voor het zijn of niet zijn van de stedelijke zelfstandigheid blijkt deze trouw echter weldra van minder belang dan maatschappelijke plichtsvervulling. De ketter, die daarin voorbeeldig is, staat hoger in achting dan de onmaatschappelijke orthodox. Zodra de hoogste belangen - onafhankelijkheid en | |
[pagina 275]
| |
eendracht - niet meer uitsluitend gegarandeerd worden door zuiverheid in de leer, wanneer men ook als andersdenkende de stedelijke belangen blijkt te kunnen behartigen, verliest de ketterij haar angel. Reeds in 1209 tijdens de Albigenzenoorlog maakten de katholieke inwoners van Béziers gemene zaak met de ketterse stadgenoten tegen de katholieke belegeraars.Ga naar eind9 Zo vooral zou ik de afkeer van het ketterbranden bij de laatmiddeleeuwse burgerij willen verklaren, ook al ben ik mij van vele andere oorzaken bewust. Laat mij curiositeitshalve één daarvan noemen. Daarom curieus, omdat hij aanleiding heeft gegeven tot het eerste protest, dat mij bekend is. In de Besant de Dieu van Guillaume le ClercGa naar eind10 wordt de kruistocht tegen de Albigenzen veroordeeld om nationalistische redenen. De vernietiging van Fransen is voor de schrijver, zelf Fransman, blijkbaar een te hoge prijs voor een gemeente zonder vlek of rimpel. Maar dan wekt ook - het vroegst bij Provençaalse dichters - de onmenselijkheid van de moordpartijen afschuw. Hoe kan het anders, wanneer zoals in de Albigenzenoorlog, uitgelokt door Innocentius III speculerend op de hebzucht van de Noordfranse adel, er feesten worden gevierd naar aanleiding van geslaagde moordpartijen, waarbij o.a. moeders met zuigelingen aan de borst aan de vlammen worden prijsgegeven? Vooral in de steden, trouwens de oudste en taaiste ketterhaarden, groeit later een verzet, dat tenslotte in de eeuw der Hervorming zijn hoogtepunt bereikt en dan ook in de openbaarheid zal treden. Ik kan en wil hier niet in bijzonderheden treden om de ongerechtigheid van de ketterjacht aan de feiten te toetsen. Ik denk slechts aan de vele onschuldige slachtoffers. Zo was er eens een groep vrouwen, die uit angst voor martelingen maar bekenden, wat ze niet hadden gedaan op de belofte, dat ze dan een lichte straf zouden krijgen en desondanks verbrand werden.Ga naar eind11 In de strijd van paus en keizer kon ieder van ketterij worden verdacht, die het niet eens was met het kerkelijk-politieke standpunt van een der partijen. Voor Manegold van Lautenbach bijv. zijn alle aanhangers | |
[pagina 276]
| |
van de keizer ketters, anti-christenen, die men de plicht heeft te doden. In de strijd van ortho-en heterodoxie blijken lokale, nationale of internationale belangen vaak de doorslag te geven. Ketterij gaat vaak samen met het streven naar politieke onafhankelijkheid, zoals ketterjacht met politieke onderwerping. De associatie van onafhankelijkheid, d.i. verzet tegen onderwerping, met ketterij werkt zelfs door in de particuliere sfeer. Volgens de tijdgenoten zijn er meermalen vrouwen, die weigerden ontuchtige priesters ter wille te zijn, als ketters verbrand. In principe kan zo ieder, die maar enige macht heeft, iets dat hem niet aanstaat ketterij gaan noemen. Voor wie het goede der aarde wenste te genieten en niet van overdrijving hield, was een bleke gelaatskleur een verdacht teken. In 1220 ontkwam een vroom priester slechts door de interventie van een machtig heer aan de brandstapel. Wat hij had misdreven? Wel, onder invloed van zijn prediking waren vrouwen zicht eenvoudiger gaan kleden. Een middeleeuws spreekwoord zegt: ‘Mate es tallen spele goet!’ Wie buiten de gewone maat ging, wie iets bijzonders deed, kon alleen daarom al verdenking op zich laden. De inquisiteur Pelisso vertelt, dat een zekere Jan de Wever te Toulouse zich ca. 1230 verdedigde met de woorden: ‘Heren, luistert naar mij. Ik ben geen ketter, ik heb een vrouw, met wie ik gemeenschap oefen. Ik heb kinderen, ik eet vlees, ik lieg en ik vloek en ben een gelovig christen!’ Wanneer men verplicht is ketters te verraden, ook al gaat het om een vader, een moeder of een eigen kind, want wie het kwaad niet tegengaat, is zelf een boosdoener. Wanneer recht een kwestie van geld is geworden, zodat rijken worden ontzien voor een flinke beloning, of bij voorkeur vervolgd om het te confisceren bezit. Wanneer de aanklagers worden bevoordeeld, zelfs al hadden ze ketters begunstigd. Wanneer vrouwen en kinderen, ja zelfs neven en nichten van de veroordeelde, ook al waren ze zelf rechtgelovig, worden beroofd van goederen, ambten en waardigheden. Wanneer de inquisiteurs de buit aan verbeurdverklaarde vermogens delen met de wereldlijke autoriteiten - in | |
[pagina 277]
| |
een proces te Florence in 1346 beschuldigde één getuige de inquisiteur van 66 afpersingen, w.o. een van 1700 gouden florijnen! Wanneer men de ketter rechtskundige bijstand door een advocaat, zomede hoger beroep weigert en aan de berouwvollen vóór de executie zelfs biecht en communie. Wanneer de slachtoffers gelaten, ja vol geloofsmoed de brandstapel beklimmen. Wanneer het volk hun menselijke en maatschappelijke deugden bewondert en de straffeloosheid van de geloofsrechters en de gehele geestelijkheid verfoeit, ja dan moet de bom wel eens barsten. De gelovigen hoorden zelf van de preekstoel verkondigen, dat het beter was een eenvoudig mens te zijn en wijn te drinken dan hoogmoedig en water te drinken. Waarom dan niet de simpele, bescheiden ketter als brave burger hoger aangeslagen dan de verwaten rechtgelovige? Of waarom geen eerbied gekoesterd voor de heterodox, die uit dezelfde morele beginselen van armoede en onthechting leefde als de grote ordestichters, alleen wat consequenter misschien. En waarom de Inquisitie als instituut van pure machtswellust en willekeur niet gehaat? In de eerste decennia van hun optreden zijn er dan ook verscheiden inquisiteurs door het getergde volk vermoord. Maar wanneer weldra door het brute egoisme der vorsten, die deze ketterjagers gebruikten tot versteviging en uitbreiding van hun macht, de positie der inquisiteurs schier onaantastbaar is geworden en het kat- en muisspel weer ongestoord voortgang vindt, zit er - althans voor hen, die zich dit financieel kunnen veroorloven - een tijdlang niets anders op, dan de heren om te kopen of voor geld de kunstgrepen te leren, waardoor men aan hen kon ontsnappen. De Luikse kerkhistoricus Halkin heeft opgemerkt, dat wij het aan het Christendom te danken hebben, dat wij het optreden van de Inquisitie niet meer verdragen. In het Romeinse Rijk stootten mannen als Tacitus en Marcus Aurelius zich immers volstrekt niet aan de christenvervolgingen. Men kan ook het omgekeerde staande houden. Wij danken onze afkeer van de geloofsvervolging aan de devaluatie van het Christendom, hier dan begrepen als onvoorwaardelijk ge- | |
[pagina 278]
| |
loof in de juistheid van een officieel-kerkelijke, in hoge mate door de machtsvraag bepaalde koers. In het antieke Rome vormden de christenen voor de heidense intellectuelen een bedreiging van het voortbestaan, het leven van staat en individu, wier vitale belangen parallel liepen. In de hoge middeleeuwen constateerden we iets dergelijks met betrekking tot de ketterij. Het heil van lichaam en ziel, van staat en maatschappij, van volk en kerk wordt slechts gewaarborgd door eenheid. Ik geloof niet, dat ortho- en heterodoxen daarin veel van elkaar verschilden. Op het godsdienstgesprek van 1165 hebben katholieken en katharen elkaar over en weer verketterd. De katharen verklaarden zich bereid te bewijzen, dat de katholieke bisschoppen en priesters ketters waren, rovende wolven, vijanden van God. Wij moeten aannemen, dat bij een andere gang der geschiedenis de katholieke kerk als ketters zou zijn veroordeeld. Dat het onderscheid tussen ortho- en heterodoxie uitgevallen is, zoals het is, zal goeddeels zo niet uitsluitend verklaard moeten worden uit overwicht aan macht, politiek inzicht en geluk bij de paus van Rome in vergelijking met zijn kathaarse ambtgenoot. In de laatmiddeleeuwse, bepaaldelijk de stedelijke gemeenschappen was het heil niet meer onvoorwaardelijk gebonden aan de toepassing van de curiale besluiten. Het sectarisme, de ketterij zelf had bewezen, dat er gemeenschap kon zijn zonder eenheid van dogma. Van de verstoring der maatschappelijke orde door de ketters, zoals officieel werd geleerd, merkten de medeburgers in het werkelijke leven niets, maar des te meer van de verstoring door het optreden der Inquisitie. Door de verbeurdverklaring van ketterse goederen werden onschuldige vrouwen en kinderen van het noodzakelijkste levensonderhoud beroofd. Door nietigverklaring van commerciële overeenkomsten werden de sociale betrekkingen verlamd. En door het feitelijke verbod van omgang met een ketter of een van ketterij verdachte konden zelfs alle familiebanden worden verbroken. Tegenover Rome, dat maar blijft doorgaan met zijn inquisitoriale terreur, die slechts bloed en tra- | |
[pagina 279]
| |
nen tot gevolg had, breekt door al deze persoonlijke ervaringen in het hart van de zich rekenschap gevende mens van de late middeleeuwen iets door, dat wij humanisme plegen te noemen en dat voor het eerst zo schoon is verwoord door de dichter Friedrich von Sonnenburg, wanneer hij uitroept: ‘Het leven is heilig, want het is van God, ook dat van de ketters!’ |
|