| |
Th. van Tijn
De binnenlandse politiek in het licht van de staking van het autobuspersoneel.
Maartse buien voor De Quay te verwachten.
Wel zelden heeft een regering zich zo zwak, weifelend en onzeker getoond als de ploeg van De Quay bij zijn konfrontatie met arbeidskonflikten. Het gebeuren tijdens de protestakties van autobuspersoneel heeft dit nogmaals onthuld. De regering heeft kans gezien ruzie te schoppen met een vakbeweging, die in haar totaliteit ‘loyaal’ wilde zijn en de ‘wilde’ stakingen van het autobuspersoneel afkeurde. Zelfs de man die aan het hoofd van dit kabinet staat en die in zijn goede dagen te Tilburg sociale psychologie doceerde, heeft niet begrepen dat de overheid in dergelijke zaken de vakbewegingsleidingen pleegt uit te spelen tegen de arbeiders. Hij meende dat het goede sociale psychologie was om de stakers een volkomen krachteloos ‘ultimatum’ te stellen, met een sanktie tegen... de vakbondsbesturen. De sanktie zou hierin bestaan, dat, gezien het door de akties ‘verknoeide klimaat’, de onderhandelingen met de bonden opgeschort zouden worden. Daarover van alle kanten in de pers en in het parlement, door werkgevers en werknemers belaagd, moest de regering plotseling een ‘klimaatsverandering’ ontdekken om de besprekingen toch te laten doorgaan, - daarbij haar ultimatum verloochenende, daarmee zelfs toegevende aan de wens der bonden en... aan het ultimatum der stakers.
| |
| |
De vakbondsleidingen bevonden zich in een moeilijk parket. Ze beweerden sinds jaar en dag dat staken eigenlijk verouderde romantiek was, daar we tegenwoordig immers ‘volwaardige partners’ zijn in het georganiseerde overleg, dat zijn eigen ‘spelregels’ kent. Onder die ‘spelregels’ is echter wel de stilzwijgende bepaling, dat men hangende het overleg niet in aktie gaat en zelfs een grote mate van stilzwijgen betracht tegenover de eigen leden, maar de bonden hebben blijkbaar nooit een beding omtrent de duur der onderhandelingen gemaakt. Terwijl het gesprek duurde werd de loonachterstand groter. Het eindeloos voortslepen der onderhandelingen doorsneed het toch al fragiele kontakt van de bondsleidingen met de leden. Toen deze hieraan door middel van protestakties uiting gaven moesten de vakbondsbestuurders wel met ‘bewijzen’ komen, dat de onderhandelingen wél op redelijke termijn tot redelijke resultaten zouden kunnen leiden. Er was hun dus alles aan gelegen, dat de onderhandelingen niet opgeschort zouden worden, maar juist met spoed voortgezet en afgesloten. Het ‘ultimatum’ der regering trof de vakbondsbesturen in het hart: zij hadden tot nu toe vrijwillig het stakingswapen ongebruikt gelaten omdat er gepraat werd; nu zou er niet meer gepraat worden omdat er, tegen hun zin en buiten hun verantwoordelijkheid, gestaakt werd! Wat konden zij nog doen om hun naaktheid te bedekken? Alleen maar: zelfs de stakingsakties overnemen teneinde tot een onmiddellijke hervatting van het overleg met gegarandeerd spoedige resultaten te komen. Toezeggingen in die geest werden door N.V.V.-bestuurders dan ook gedaan aan de personeelsvergadering van de NACO te Alkmaar.
Zover is het niet gekomen, eenvoudig doordat de regering vóór die tijd terug week en de onderhandelingen heropende. Verwonderlijk snel voerden de hervatte onderhandelingen tot het eerste resultaat van een 6% ploegentoeslag en tot het tweede resultaat van een 6% loonsverhoging in het kader van de ‘vrijere loonvorming’.
Wij betwijfelen sterk, of de regering zelf de volle
| |
| |
betekenis van haar ‘ultimatum’ wel heeft doorzien toen zij het stelde. Het na-oorlogse stelsel van georganiseerde klassenvrede berustte op een soort van ‘gentleman's agreement’ waarbij het ‘zoethouden’ der arbeiders en zonodig het breken van ‘wilde’ stakingen in eerste instatie aan de vakbonden werd toevertrouwd, in ruil echter voor zekere koncessies als dat nodig was, die de vakbondsleidingen dan als haar suksessen, als de suksessen van de werkwijze van het stakingsloze overleg, konden voorstellen. Het botweg weigeren van het verdere gesprek met de zich ‘loyaal’ houdende vakbondsbestuurders kon voor hen alleen maar betekenen, dat het ‘gentleman's agreement’ verbroken was en dat de regering bereid was tot een algemeen offensief tegen de vakbeweging, aan welke de besissingen eenvoudigweg en openlijk gedikteerd zouden worden. De vraag is of de regering op dit moment bewust op een dergelijke krachtmeting aanstuurde.
In elk geval was het tijdstip voor de regering wel zeer ongunstig. De nieuwe hoogkonjunktuur en de schaarste op de arbeidsmarkt maken de werkgevers voorzichtig in hun relaties tot de werknemers en hun organisaties. Aan de andere kant zijn - mede door die eerste omstandigheid - de politieke verhoudingen thans ongunstig voor een dergelijk all-round offensief tegen de vakbeweging. Zowel de K.V.P. als de grote Protestants-Christelijke partijen vinden hun kiezersklientèle grotendeels in het milieu van de haar verwante vakcentralen. Zij kunnen niet riskeren, dat die vakcentralen gedwongen zouden worden zich samen met de oppositie (P.v.d.A.-N.V.V.) tegen de regering te keren. De politieke verschuivingen, die daarvan het gevolg kunnen zijn zouden de gehele partijstruktuur, op grond waarvan de bourgeoisie zich ook bij algemeen kiesrecht de politieke leiding van's lands zaken verzekert, kunnen loswrikken. Vandaar de geweldige pressie, die de konfessionele parlementariërs op de heren Van Rooy en Roolvink legden om in godsnaam toe te geven en het ultimatum feitelijk in te trekken.
Het parlementaire debat dat de regering deed zwichten onthulde eens te meer, dat zij ‘rechtser’ is dan de
| |
| |
parlementaire meerderheid waarop ze steunt. Zij heeft, op één vreemde vogel na, geen vertegenwoordigers van de konfessionele vakcentralen aan zich kunnen assimileren. Het gestuntel van de regering zodra zij met de vakbeweging of met arbeidersakties in onzachte aanraking komt, is uit deze omstandigheid te verklaren.
De gehele gang van zaken bewijst natuurlijk geenszins, dat het ‘overleg’ goed werkt en dat de ‘wilde’ akties overbodig, ja zelfs schadelijk voor het eindresultaat zouden zijn; hij bewijst integendeel, en de arbeiders hebben dat heel goed begrepen, dat dergelijke akties noodzakelijk zijn om het overleg onder druk te zetten. De verhoudingen tussen de vakbewegingen en de verwante politieke groeperingen in de Tweede Kamer waarborgen op het ogenblik een fiks resultaat. Het sukses der autobusstaking toont opnieuw, maar duidelijker dan bij vorige gelegenheden aan, dat de macht van de arbeidersklasse en haar organisaties objektief gezien zeer groot is. De schijn van het tegendeel vloeit uitsluitend voort uit het feit, dat de vakbeweging zich sinds 1945 heeft laten inspinnen in een web van instellingen en bepalingen van wettelijk-gegarandeerde klassenvrede, en daarbij de gewoonte van en de bereidheid tot aktie heeft verloren. Het snelle gunstige resultaat der autobusaktie kan niet nalaten het besef van macht, het besef van de eigen mogelijkheden, bij bredere lagen van arbeiders te vergroten.
Gebleken is dus een geweldige diskrepantie tussen de mogelijkheden der arbeidersbeweging om belangrijke suksessen te behalen, en de onwil van haar besturen om de middelen daartoe te hanteren. Dat is de ondergrond van de veel-besproken ‘afstand tussen leiding en leden’, waaraan geen enkele sociaal-psycholoog iets kan veranderen met nog-zo-dikke rapporten, met ‘gespreksgroepen’ of andere lapmiddelen. Een enkele officieel door de vakbeweging uitgeroepen staking zou in dit opzicht daarentegen wonderen doen. Het valt echter aan te nemen, dat dergelijke wonderen, tenminste op grotere schaal, een personeelsverandering in de vakbondsleidingen veronderstellen. Het in de periode
| |
| |
1945-'58 gevormde hoogste kader zal tenminste ten dele vervangen moeten worden, wil de vakbeweging op werkelijk effektieve wijze van haar grote mogelijkheden gebruik maken. De ‘wilde’ aktie van het Amsterdamse grafische personeel op 21 september 1959 en de autobusstakingen van 24 en 25 januari 1960 tonen in de praktijk de weg waarlangs een dergelijk proces zich kan voltrekken. Die vakbondskaders, die zelf in de bedrijven staan, stellen zich dikwijls aan het hoofd van de ‘wild’ geheten akties; de bondsleidingen willen thans tegen deze ‘ongedisciplineerde leden’ geen maatregelen nemen en moeten zelfs toestaan, dat deze op de vakbondsvergaderingen tot op hoog niveau een hoge taal voeren. Dat is in deze omgang op deze wijze een nieuw verschijnsel, dat wellicht méér belooft.
Uit het stumperig gedrag der regering bij de arbeidskonflikten mag men niet konkluderen, dat ze uit domme jongens bestaat, al zijn we bereid een enkele uitzondering te maken. De bewindslieden zijn grotendeels ‘managers’ uit het bedrijfsleven, of hoogste dienaren daarvan als advokaten, ekonomen of oud-sekretarissen van patroonsorganisaties. Dit soort lieden is niet gewend met een parlement te parlementeren. Het placht op grond van klaargemaakte rapporten van ondergeschikten beslissingen te nemen en orders te dikteren, waar geen parlement meer tussenkwam, - dan wel zelf die rapporten te helpen klaarmaken en orders af te wachten. Het Nederlandse patronaat was daarbij al sinds jaren niet meer gewoon, met veel ontzag te luisteren naar de woorden der vakbonds-managers, die toch geen daden stelden. Deze habitus van een aantal ministers verklaart ook het geringe respekt voor de individuele demokratische rechten, zoals met name de minister van justitie zo nu en dan ten toon spreidt, en de parlementaire domheden van sommige ministers. Zij planten de autokratie van het bedrijfsleven wat al te strikt op het politieke bewind over.
Op ander dan sociaal en parlementair gebied tonen de ministers allesbehalve stumpers te zijn. De heren
| |
| |
zijn zeer goed bij de tijd als het erom gaat de technisch-ekonomische belangen van het grote bedrijfsleven te dienen. Zij gaan met kracht voort bij het bevorderen van de Europoortplannen en schijnen erin te zullen slagen daarbij de Duitse kapitaalsbelangen in eerste instantie uit te schakelen, zij het ook ten koste van belangrijke offers van de schatkist voor het financieren van de onderbouw (gereedmaken van terreinen, aanleg van havens, wegen, enz.) en ten dele ook van de nieuwe bedrijven zelf. Het lijdt geen twijfel of de regering zal dergelijke plannen met topprioriteit laten uitvoeren, daarbij krachtig gesteund door de vertegenwoordigers van dat deel van het Nederlandse kapitaal, dat internationaal geöriënteerd is.
Opmerkelijk is daarbij de strijd, door Friezen en sommige Amsterdammers gestreden om voorrang voor de afsluiting van de Lauwerszee en voor de bouw van de IJtunnel, - werken van regionaal belang. De projekten schijnen, gezien de stemverhoudingen in de Tweede Kamer, definitief tot ‘linkse werken’ verklaard te zijn, waarvoor rechtse partijen de schatkist thans liever niet aanspreken. Grappig is het te zien hoe het Amsterdamse ‘Handelsblad’ de IJtunnel op de achtergrond probeert te dringen terwille van het opruimen van het scheepvaartopstakel van de Hembrug, terwijl ‘Het Vrije Volk’ (de Amsterdamse editie voorop) krachtig kampagne voert voor de IJtunnel, ten behoeve van de plaatselijke bevolking en de plaatselijke industrieën, mitsgaders de plaatselijke eer.
Van de zijde der woordvoerders van de Partij van de Arbeid wordt aan de regering ‘gebrek aan regeerkracht’ verweten. Daar zit, wat de sociale problemen en de ‘linkse’ Waterstaatprojekten betreft veel waarheid in. Regeerkracht is er wél waar het gaat om andere zaken, en om de ekonomische politiek als geheel. Het kabinet is opgetreden als huurverhogingsregering en de huurverhoging zal er komen, al moest deze terwille van de verwante vakorganisaties tot 1 april 1960 worden opgeschoven. Zonder twijfel is de regering, welke onhandigheden zij in het verkeer met de ver- | |
| |
schillende bevolkingsgroepen ook begaat, ervan verzekerd aan het bewind te kunnen blijven minstens tot na de aanneming der huurverhogingswet. De kondities daarbij door P.v.d.A. en N.V.V. gesteld (voorafgaande verhoging der lonen, huurafroming terwille van de financiering van de nieuwbouw, enz.) worden gedeeltelijk onvoldoende, gedeeltelijk in het geheel niet vervuld. Een rumoerige parlementaire oppositie tegen de huurverhoging en tegen het gehele woningbouwbeleid der regering is dus te verwachten. De sociale spanningen zullen daardoor in de volgende maand nog meer stijgen en de konfessionele partijen en vakorganisaties zullen daarvan de weerslag ondervinden en ten zeerste op de proef gesteld worden. Dit geldt te meer daar het werk der herziening van Collectieve Arbeidsovereenkomsten, dat vóór 1 april zijn beslag moet hebben gekregen, op dit ogenblik nog maar voor de helft voltooid is. Er zit in de andere helft tussen nu en 1 april waarschijnlijk nog wel wat konfliktstof verscholen, waardoor de hierboven naar aanleiding van het autobuskonflikt aangeduide sociale en politieke krachtsverhoudingen en tendenties nog duidelijker kunnen blijken. Maart zal zijn staart nog wel roeren.
20 februari 1960
|
|