Prosper De Smet
De kunstenaar in groepsverband
Het is vacantie. De zon schijnt. Met vrouw en kind trek ik naar het openluchtbad, waar we een plek veroveren dichtbij het ondiepe kleuterplasje. Om beurten zullen we op de kleine jongen passen; ik het eerst, want het zoeken naar olie en zalf om de zon draaglijk te maken heeft mijn vrouw vermoeid.
Over een boek heen houd ik vaag de jongen in het oog, en reeds zijn de vele geruchten der spelende mensen rondom mij tot een niet meer gehoord lawaai samengesmolten, als mijn aandacht weer wordt gewekt door het zien van bekende bewegingen. Tussen twee andere kleuters springt een meisje wild in het ronde, duidelijk trachtend haar makkertjes aan het lachen te brengen. Die zotte gebaren en sprongen, die wilde kreten, die rare gezichten, ken ik. Dit meisje speelt voor clown, op de manier dat ik het mijn zoontje sinds een paar maanden zie doen. Een kreet, zie, daar komt hij afgelopen op het luidruchtige meisje toe, dat hij even luidruchtig in kindertaal begroet. Ik begrijp het, hij kent die kleuters, het zijn leerlingen uit zijn klas; en ze hebben elkander met clownstreken besmet. Viermaal herhaald, zie ik de gebaren en gezichten van mijn zoon. Zou er dan zulke kracht van hem uitgaan, dat hij zijn stempel op zijn omgeving drukt? vraag ik mij met een begin van fierheid af. Hij is levendig, vol fantasie en autoritair, zodat het niet onmogelijk is. Maar aan de andere kant zou het mij wel verwonderen. Van zijn vader kan hij het niet hebben, want ik ben zeer lang een meeloper geweest. Vooral in mijn kindertijd. En ook literair heb ik in mijn jeugd niets anders voortgebracht dan slecht uitgevoerde mimicry.
Ik houd met toegespitste aandacht het groepje spelende kinderen in het oog, en na een paar minuten heb ik zekerheid: niet mijn zoon, maar het grotere meisje heeft de vorm bepaald waarin haar gezonde kameraadjes hun overtollige energie zullen verspelen. Zij doet ieder zot gebaar voor, de anderen apen na.