De Nieuwe Stem. Jaargang 15
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Luis Araquistain †
| |
De toekomst van de vakbonden.Dit is geen griezelsprookje maar een duidelijke historische realiteit. In het huidige Spanje treden twee positieve krachten aan de dag: het leger en de vakbonden; de eerste actief, de tweede potentieel. De vakbonden treden op 't moment als gedwongen organen van de franquistische staat op. De syndicale eenheid is verplicht, zoals hij dat is in de z.g. communistische landen, zoals hij dat was in het Italië van Mussolini en het Duitsland van Hitler. Maar wanneer Franco ten val komt of overlijdt, ben ik niet zeker dat de Spaanse arbeiders hun gedwongen vakbondeenheid zullen verbreken en zullen terugkeren tot hun organisaties van voor de oorlog. In Duitsland hebben ze dat niet gedaan en houden ze uit vrije wil de eenheid in stand die Hitler hun oplegde. Het is mogelijk dat in Spanje hetzelfde verschijnsel zich herhaalt: dat de structuur van | |
[pagina 152]
| |
vakorganisatie het franquisme overleeft. Rondom de syndicaten hebben zich grote juridische, economische en culturele belangen gevormd - progressieve sociale wetten, enorme reserve-fondsen en prachtige arbeiders-universiteiten - die hen ertoe zullen prikkelen uit vrije wil de samenhang in stand te houden die hun nu door de pronuciamiento is opgedrongen. Als dat mocht gebeuren, welke politieke inspiratie zouden de Spaanse syndicaten dan volgen? Ik geloof dat de vakbonden over heel de wereld bij de dag meer streven naar een autonoom bestaan, naar meerdere onafhankelijkheid van de politieke partijen. Dat gebeurt al, zoals we hebben gezien, in Duitsland. In de V.S. zijn ze altijd onafhankelijk geweest van de politieke organisaties. In Engeland gaf tot voor enkele jaren de Labour Party leiding aan de vakbonden. Tegenwoordig leiden de vakbonden de Labour Party. Deze tendentie lijkt wel universeel te zijn. Spanje kan geen uitzondering wezen. Desalniettemin, waar ondanks alles de mens altijd een politiek wezen is geweest en wel zal blijven, en de mediterrane mens, ook wanneer hij zich anarchist noemt, veel meer politiek wezen is dan de mens uit het Noorden, mag men aannemen dat de Spaanse vakbonden niet ongevoelig zullen blijven voor de politieke sirenen. Tot het einde van de Spaanse burgeroorlog in 1939 waren de Spaanse arbeiders verdeeld over twee grote vakorganisaties: een die de sociaal-democratische ideologie was toegedaan, de andere die de anarchistische ideologie aanhing. Communistische vakbonden waren er niet en de weinige Katholieke die er bestonden telden maar weinig aanhangers. Nu zijn die twee grote organisaties buiten de wet gesteld, iets wat generaal Primo de Rivera gedurende zijn dictatuur (1923-'30) niet gedaan heeft, immers hij tolereerde althans de socialistisch georienteerde ‘Unión General de Trabajadores’. Van de socialisten en anarchisten die de oorlog overleefden, bleef een deel in Spanje, dat zich, om te kunnen werken, gedwongen zag in de officiële, falangistische syndicaten te gaan; een ander deel dat in ballingschap ging verspreidde zich over Europa, Afrika en Amerika. | |
[pagina 153]
| |
Een ideologisch vacuum.Twintig jaar zijn voorbij gegaan sedert de burgeroorlog. De oude vakbondleiders, socialisten en anarchisten, die in Spanje zijn gebleven, zijn al dood of leven teruggetrokken uit angst voor de meedogenloze vervolgingen van het regime. Men kan zeggen dat het traditionele syndicalisme in Spanje onthoofd is. Tussen de oorlogsgeneratie en die van heden is een groot ideologisch vacuum ontstaan. De nieuwe arbeidersgeneratie in het binnenland is absoluut onbekend met het democratisch socialisme en anarchisme. De jonge generatie van de middenstand, zonen grotendeels van vaders die falangist of monarchist zijn, kon zich opvoeden en zich radicaliseren - in het binnenland bestaat reeds een Universitaire Socialistische Groep - door zijn reizen naar het buitenland en ook doordat ze bij hun studies in openbare en particuliere bibliotheken vele boeken met liberale en democratische ideeën hebben gevonden waarvan de verkoop door het regime verbonden is. Het is in Spanje moeilijk een strenge politiestaat te organiseren en in stand te houden. Zelfs de Inquisitie, de eerste geduchte politie die er in Europa geweest is, placht nogal eens in te dutten bij de censuur van boeken, soms trouwens met opzet. De arbeidersjeugd, die niet naar het buitenland noch naar de grote bibliotheken binnen het land gaat, heeft geen ander intellectueel voedsel dan de franquistische propaganda en die welke dag en nacht op de aethergolven door de communistische radiostations van Praag en andere steden wordt overgebracht. Zoals vanzelf spreekt, vinden ze de communistische minder vervelend dan de zelfverdediging van het franquisme. Voor de nieuwe generaties in Spanje die naar buitenlandse radio's luisteren is die van Sovjet-Rusland de enige regering die het Franco-regime bestrijdt en is de communistische partij de enige die werkt voor de bevrijding van Spanje. De andere partijen van de Spaanse emigratie kunnen niet concurreren met de communistische radiostations. Vroeger stonden enkele niet-communistische radio's af en toe Spaanse uitzendingen van liberale en democra- | |
[pagina 154]
| |
tische strekking toe, die bestemd waren voor het binnenland van Spanje. Dat is afgelopen. De regering te Madrid heeft zijn politieke tegenstanders uit alle radiostations van de Westelijke wereld weten weg te werken. De bedreiging dat een handelsverdrag zou worden opgezegd of niet verlengd, of de weigering om een nieuw te sluiten was al voldoende om aan de niet-communistische vijandelijke radiostations het zwijgen op te leggen. Zaken zijn zaken en export is export. Zelfs de Joegoslavische radio van Belgrado, die jarenlang de stem van de republikeinen in ballingschap nog wel gastvrijheid wilde verlenen, is ook verstomd voor wat betreft zijn vijandigheid jegens het Franco-regime. Er zal wel een - misschien politieke - reden voor zijn. De niet-communistische Spaanse emigratie die bij alle radiostations van de wereld buitengesloten is heeft geen ander middel om binnen Spanje invloed uit te oefenen dan door drukwerken, door schaarste aan fondsen altijd weinig talrijk, en die clandestien worden verzonden en verspreid: haar bescheiden weekbladen, haar sporadische folders die slechts zelden hun doel kunnen bereiken. Voor iedere mogelijke en heldhaftige lezer die de geschriften van de verbannen democraten op Spaans grondgebied bereiken, hebben de boodschappen die nacht en dag door de communistische zendstations worden verspreid wel 100.000 luisteraars. Het ideologische vacuum dat socialisme en anarchisme bij de arbeidersklasse van Spanje hebben achtergelaten na de oorlog wordt opgevuld door het Sovjet-communisme. En het wordt niet alleen opgevuld door de stortvloeden van woorden die de communistische zenders neer laten regenen. Na de woorden zijn de mensen van vlees en bloed gekomen. Het is een bekend en opvallend feit dat in de laatste jaren op hoog bevel van Moskou vele jonge communisten naar Spanje zijn teruggegaan met medeweten en goedvinden van de Spaanse autoriteiten. Ze hebben de vakbonden en andere organen van het regime geïnfiltreerd om de leidende posten die socialisten en anarchisten hadden opengelaten te bezetten. Ze zijn gekomen om de rijke | |
[pagina 155]
| |
oogst binnen te halen waarvoor jarenlang de communistische radiostations gezaaid hadden. De Spaanse dictatuur sluit de ogen voor deze invasie. We weten niet of daar ook redenen van staat een rol bij spelen naast die welke de niet-communistische tot zwijgen brachten; of dat generaal Franco dit toelaat omdat hij meer vijandschap voelt tegenover de democratie van het Westerse type dan tegen het Sovjet-totalitarisme, welke efficiency hij herhaaldelijk in het openbaar heeft geprezen; of dat hij daardoor kunstmatig een ‘communistisch gevaar’ in Spanje wil aankweken dat een onbepaalde voortzetting van zijn aan de macht blijven rechtvaardigt. Men zal zeggen: waarom doen republikeinse, socialistische en anarchistische Spanjaarden niet net als de communisten en keren ze niet naar hun vaderland terug? Sommigen omdat ze voor ogen hebben dat velen van hen die terugkeerden de gevangenis zijn ingegaan alleen op grond van de misdaad dat ze republikeinen waren en daar al sinds jaren worden vastgehouden. Anderen omdat ze zijn gewend geraakt aan een leven van vrijheid en welstand dat ze in het verarmde en geknevelde Spanje niet zouden vinden. Velen, wellicht de meesten, omdat ze vóór alle persoonlijke beweegredenen van de ballingschap een kwestie van eigenwaarde hebben gemaakt: ze willen niet terug zolang een humane vrede de oorlogshaat niet liquideert. In 1939 had er geen ‘omarming’ plaats als de beroemde van Vergara, die een eeuw tevoren, in 1839, de de beide opperaanvoerders elkaar op het slagveld gaven en die een eind maakte aan de eerste Carlistenoorlog. Die omhelzing van 1839, zo belachelijk gemaakt door een kortzichtig of kinderachtig liberalisme van onze tijd, was een van de meest edele en beschaafde feiten die zich in de zo van broedermoord vervulde geschiedenis van Spanje hebben voorgedaan, bovenal gezien in het licht van de oorlog die niet tot een vrede kwam in 1939. Zoals dat ook de wijze was waarop in 1865, na vier jaar zeer felle strijd, de Noordamerikaanse Secessieoorlog eindigde: zonder uitingen van triomf en vreugde | |
[pagina 156]
| |
aan de kant van de overwinnaars; en aan de overwonnen opstandelingen werd geen andere straf opgelegd dan dat ze op erewoord moesten beloven niet opnieuw in opstand te komen; tenslotte, op 29 maart 1865 vierde president Johnson het einde van de oorlog door plechtig algemene amnestie af te kondigen. De menselijkheid waarmee de burgeroorlogen in Spanje en in de V.S. in de 19de eeuw eindigden is verklaarbaar: in beide landen waren de overwinnaars liberalen en de overwonnenen waren de opstandelingen. De onmenselijkheid waarmee in 1939 en daarna tot op heden de Spaanse burgeroorlog bezegeld wordt valt samen met dit andere feit: de overwinnaars waren niet alleen de oproerlingen maar tegelijk de absolutisten die telkens in de vorige eeuw overwonnen waren. Alle volken hebben in een of andere periode wel burgeroorlogen gehad: misschien zijn ze wel onvermijdelijke fasen van de geschiedenis. Maar wanneer de volkeren tot politieke rijpheid komen, wordt de gewapende strijd in de straten of op de slagvelden vervangen door de onbloedige strijd bij de stembus en in het parlement. Men kan zeggen dat men in West-Europa de fase van burgeroorlogen achter zich heeft gelaten, met één enkele uitzondering: Spanje. | |
Anachronisme van de burgeroorlogEen zo vreselijke burgeroorlog als die in Spanje is onbegrijpelijk in enig Westers land van onze eeuw. En wanneer die bij uitzondering toch in het verleden is voorgekomen, zoals de genoemde in de V.S. in 1861-1865, dan trachtten beide partijen hem uit te wissen en te vergeten zodra hij maar beëindigd was, als een schande die allen tragisch heugde. Alleen in Spanje willen sommigen van de overwinnaars dat hun overwinning nooit vergeten wordt en dat de oorlog nooit als beeindigd wordt beschouwd. Aldus verkondigde generaal Franco op 1 april 1959 bij de inwijding van het pharaonische mausoleum, genaamd Valle de los Caídos (vallei van de gevallenen) in het Guadarrama-gebergte ten Noorden van Madrid: ‘Te veel - zei hij - heeft de roemruchte helden- | |
[pagina 157]
| |
strijd voor onze bevrijding van Spanje gekost, dan dat hij kan vergeten worden; de strijd tussen goed en kwaad eindigt ook bij de grootste overwinning niet. Het anti-Spanje werd overwonnen en verslagen maar niet gedood. Zoals gij weet is onze strijd, ondanks de overwinning, niet ten einde. In de tijd die wij beleven is geen rust mogelijk.’ Dat betekent dat de oorlog van generaal Franco tegen de Spaanse democraten nog voortduurt twintig jaar nadat de vijandelijkheden zijn gestaakt. ‘Onze oorlog - verklaarde hij in dezelfde toespraak - was klaarblijkelijk niet zomaar een burgeroorlog maar een werkelijke kruistocht, zoals onze toen regerende Paus hem ook noemde.’ Kruistochten werden de vier militaire expedities genoemd die, afgekondigd door de paus, tegen de ongelovigen - toen dus mohammedaanse Turken - uitgevoerd werden tussen eind 11de en eind 13de eeuw. Ze waren een mengelmoes van godsdienstoorlog en picaresk avontuur voor de leeglopende, ambitieuse adel van Europa. Maar nimmer heeft een leek, die toerekeningsvatbaar was, de brutaliteit gehad een burgeroorlog tussen broeders van hetzelfde ras en dezelfde nationaliteit als een kruistocht te kwalificeren. Die treurige moed of misplaatste dichterlijke vrijheid was weggelegd voor het opperhoofd van een militair oproer dat een miljoen levens kostte, niet van Turken uit de middeleeuwen maar van Spanjaarden uit de 20ste eeuw en die nooit zou gewonnen hebben zonder de hulp van mohammedaanse huurlingen uit Marokko en gepreste strijders die verschaft werden door godlozen als Hitler en Mussolini. Van godsdienstig standpunt bezien was de ‘Kruistocht’ van Franco - zelf trouwens van joodse origine - een ratjetoe van gelovigen en ongelovigen. Men had aangenomen dat de necropole van de Valle de los Caídos bestemd was voor de doden van beide partijen uit de oorlog. Maar Franco sprak in de bedoelde rede alleen over de gevallenen van zijn partij, wat gelijk stond met het uitsluiten van de anderen: ‘Hoe zou ik - zo maakte hij de scheiding - de diepe ontroering kunnen uitdrukken die ons overvalt | |
[pagina 158]
| |
tegenover de moeders en de echtgenoten van onze gevallenen, die hier vertegenwoordigd zijn door die voorbeeldige vrouwen die, beseffend wat het vaderland van haar eiste, op een dag de medailles om de hals van hun verwanten hingen en hen aanmoedigden tot de strijd?’ Hoe is het te begrijpen dat een geestelijk normaal staatshoofd, in zulke termen van partijdigheid, van broedermoord en Kaïnachtig haatzaaien spreekt, twintig jaren na een woeste burgeroorlog? Franco wil geen verzoening, zelfs niet met de doden. Maar daarin zijn zijn aanhangers van vroeger het niet meer met hem eens, zoals blijkt uit de opmerkelijke woorden die ik ontleen aan enige coupletten die de Spaanse Falange op dezelfde dag en op de plaats van de inwijding van de Valle de los Cídos verspreidde: ‘De Falanx stond in bepaalde loopgraven omdat het lot van Spanje op het spel stond. Maar haar revolutionaire gezindheid plaatste haar politiek en sociaal dichter bij de loopgraven tegenover haar dan bij die waarin ze vocht.. Als José Antonio (Primo de Rivera, stichter van de Falanx) naar de Valle de los Caídos wordt overgebracht (hij lag eerst begraven in El Escorial) dient dat te gebeuren omdat de Valle de los Caídos de doden van heel Spanje, van welk front dan ook en zonder enig onderscheid, opneemt. Het Kruis kan geen toevlucht zijn voor het fariseïsme van goede doden en slechte doden. En nog veel minder van de instandhouding van de burgeroorlog.’ | |
Heel Spanje wil de vrede behalve Franco.De enige die de burgeroorlog in stand wil houden schijnt generaal Franco te zijn. Alle volwassen Spanjaarden die niet hun verstand hebben verloren en alle jonge Spanjaarden die het al hebben gekregen willen de vrede. Alleen voor Franco is de oorlog zijn reden van bestaan als staatshoofd. Een civiele en rechtvaardige vrede sluiten zou betekenen dat het recht van de veroveraar vernietigd werd waarop hij de oorsprong van zijn koningschap en zijn dynastie grondvest. Officieel wordt hij betiteld als Caudillo (leider) maar in feite en in rechte - zelfs volgens goddelijk recht - is hij de | |
[pagina 159]
| |
koning van Spanje. Sommige munten met zijn beeldenaar verkondigen zijn macht van majesteit ‘bij de genade Gods’. Bij de wet werd geregeld dat zijn kleinzoon Francisco Martínez (vadersnaam) dat vulgaire Martínez opgaf en Francisco Franco (II), zoals zijn grootvader, zou heten. Maar alleen de kleinzoon: de kleindochters zullen Martínez blijven heten. Deze naamverandering was nodig voor de gewenste opvolging in de dynastie van koning Franco I. Dat is de enige oplossing die hem interesseert. Over het herstel van de Bourbons als opvolgers van Franco wordt niet eens gesproken. De Spaanse monarchisten hadden zich verbeeld dat de monarchie die officieel in 1947 werd hersteld een politiek foefje was. Voor hen was herstel van de monarchie en herstel van de Bourbons synoniem. Maar niet voor Franco. De monarchisten slikten geduldig het herhaalde uitstel waarmee de Caudillo de overdracht van de macht aan voorwaarden onderwierp en verschoof: men moest tot het eind van de Spaanse burgeroorlog wachten, toen tot het eind van de tweede wereldoorlog en tenslotte totdat de twee takken van de Bourbons zich rechtstreeks verzoend hadden en daarmee hun verzoening tijdens de burgeroorlog bekrachtigden. Om de dictator van Spanje gunstig te stemmen gaven in december 1957 de afstammelingen van de liberale en van de carlistische tak van de Bourbons elkaar een nieuwe omhelzing van Vergara op Portugese bodem. Om die daad te hernieuwen kwamen op 6 januari 1959 in Estoril (Portugal) de vertegenwoordigers van beide dynastieke groepen bijeen, onder voorzitterschap van de graaf van Barcelona, oftewel de pretendent don Juan de Bourbon, de zoon van Alfons XIII, laatste koning van Spanje. De graaf van Barcelona sprak een korte rede uit waarin hij bedektelijk aan Franco om de macht vroeg. De schrijver José María Pemán, als man zonder persoonlijke politieke ambities en persona grata bij de heide dynastieke takken, onderstreepte in een tweede meer doorzichtige toespraak datzelfde verzoek, waarbij hij terloops betreurde dat door Franco's traagheid om de troon te ontruimen, ‘eveneens in de rij moet | |
[pagina 160]
| |
staan en in ballingschap vertoeven degene wiens enige misdrijf is dat hij een afstammeling van de Katholieke Koningen en erfgenaam van de Spaanse Kroon is’ (doelende op don Juan van Bourbon). Pemán zond zijn rede met begeleidend schrijven aan Luis Carrero Blanco, minister-secretaris van de Presidencia (rechterhand en raadsman van Franco) met verzoek die ‘aan het staatshoofd ter hand te stellen als hij dat nuttig vindt.’ Tevens wees Pemán in zijn brief op de gevaren die dreigden indien het herstel van de monarchie voor onbepaalde tijd werd uitgesteld. Volgens zijn mening was er veel tijd verloren gegaan: de nieuwe generaties kenden de monarchie niet; in hen was ook een ideologisch vacuum ontstaan. ‘Ik, als vader van studerenden - bekende Pemán eerlijk - stel dagelijks vast hoe bij de jeugd het Instituut (van de monarchie) dat ze niet hebben gekend en waarvoor ze geen liefde koesteren die hen voortstuwt, steeds meer in vergetelheid raakt... De atmosfeer voor de monarchie edelmoedig voorbereiden en de overgang van het huidige regime daarheen begunstigen is de meest glorieuse onderneming waarmee de Generalissimus zijn werk zou kunnen voltooien, dat anders is overgeleverd aan een angstwekkende onzekerheid in de toekomst.’ | |
Franco is koning van Spanje
| |
[pagina 161]
| |
Dat laat aan duidelijkheid niets te wensen. Volgens Carrero Blanco, de alter ego van de Caudillo, bestaat de monarchie in Spanje al. De stichter van de dynastie en koning van Spanje is Franco. Zijn aanspraken komen voort uit zijn overwinning in 1939. Het is een recht van verovering, verovering van zijn vaderland, Spanje, door een aanvoerder van een militaire opstand, een heilige alliantie met Berbers, Italianen en Duitsers, deels huurlingen, deels gedwongen. Hij zal de legitieme troon en scepter niet eerder opgeven dan wanneer God aldus beschikt. Hij is een Voorzienigheids-mens. De oorsprong van zijn macht is goddelijk en aan de ondoorgrondelijke beschikkingen van de godheid vertrouwt hij het einde ervan toe. Als men de woorden van Carrero Blanco, de onbewuste theoreticus van de primitieve veroveringsstaat, leest gaat men er over denken of zijn lofzang aan een historische werkelijkheid beantwoordt of dat ze veeleer een paranoi van de macht weerspiegelt, en of, zo dit het geval is, het probleem van de regeringsopvolging in Spanje niet evengoed van psychiatrische als van politieke aard is. Pemán wees in zijn repliek de blinde zekerheid van de struisvogelsoort die Carrero Blanco koestert omtrent een normale opvolging van de hand. De huidige stemming in Spanje, bij de overgrote meerderheid van de Spanjaarden, is er niet een van vertrouwen in de toekomst. Hij schrijft aan het slot van zijn tweede brief aan Carrero Blanco: ‘Als U meent een nieuwe gerustheid en vertrouwen in Spanje waar te nemen, dan verzeker ik U dat Uw berekening en auscultatie onjuist zijn... Niemand in Spanje is gerust omtrent de toekomst.’ | |
Een vredesregering is dringend nodigEr is een onweerlegbaar bewijs van die collectieve en diepe ongerustheid: de enorme hoeveelheden geld die uit Spanje zijn gevlucht en nog steeds vluchten. De bedragen die publiek gemaakt werden naar aanleiding van een recent schandaal waren maar een bagatel. Volgens een informatie-bron die ik zeer betrouwbaar acht wordt berekend dat de Spaanse deposito's van devie- | |
[pagina 162]
| |
zen, alleen in Zwitserland, reeds meer dan 2000 miljoen dollar bedragen. Men berekene maar eens wat er zal uitgevoerd zijn en nog wordt over Andorra, Tanger, Portugal en andere uitlaten. Waarschijnlijk zijn er in het geheel na de oorlog uit Spanje kapitalen geëmigreerd ter waarde van plm. 5000 millioen dollars. De grote internationale monetaire centra weten dat en natuurlijk weigeren ze credieten aan de Spaanse regering of gaan daarover marchanderen. Hun argument staat als een paal boven water: ‘Als het Spaanse kapitaal het vertrouwen in zijn eigen regering verloren heeft en spoorslags uit het land vlucht, hoe zullen wij buitenstaanders daar dan vertrouwen in hebben?’ De lieden die de kapitaalvlucht steunen mogen dan nog zulke slechte vaderlanders zijn, tenslotte doen ze hetzelfde als de Spaanse emigré's vroeger: vluchten voor de onzekerheid en het gevaar in hun vaderland. Dat gevaar en die onzekerheid hebben maar één oorzaak: de koppigheid van generaal Franco om geen plaats te willen maken voor een bewind dat vrede sticht tussen alle Spanjaarden. De vorm van die regering - republikeins, monarchaal of onbepaald, als dit mogelijk was - is van minder belang. Het essentiële is dat het een regering van vrede en verzoening moet zijn, die mogelijk zou maken dat de Spaanse democraten tot hun gewone bezigheden en tot hun oude of in de nieuwe vakbonden terugkeerden, zodat de communisten niet langer dat vacuum zouden opvullen; een regering die het vertrouwen teruggeeft aan het op de vlucht geslagen kapitaal zodat het inplaats van nog langer naar het buitenland te vluchten naar het vaderland terugkeert en daarmee ook het crediet van de Spaanse staat hersteld wordt; een regering kortom die maakt dat het politieke of morele veto dat bij heel de wereld op het regime van Franco drukt vanwege zijn onechte afkomst en zijn despotisch en primitief karakter verdwijnt en die het Spanje mogelijk maakt met opgeheven hoofd binnen te gaan in de internationale organisaties waar men het nog niet heeft toegelaten en het hoofd werkelijk op te heffen in die waarin het al een plaats heeft gekregen maar | |
[pagina 163]
| |
een die doet denken aan een lazaret voor geestelijk of moreel verdachten. De opvolging van generaal Franco lijkt bij de dag meer nodig en urgent te worden. Als men die uitstelt tot ‘God aldus beschikt’, kunnen, als dat gebeurt, de Spanjaarden en de Westerse wereld wel eens voor de verrassing komen te staan dat een van de hoekstenen van het huidige regime, de vakbeweging, zich in handen bevindt van de communisten, zoals het geval was na de tweede wereldoorlog in Italië en Frankrijk, en zoals dat nu gebeurt in sommige Spaans-Amerikaanse republieken, waarmee we ons ook binnenkort eens bezig moeten houden. In Italië en Frankrijk, tamelijk genormaliseerde landen, heeft de verovering van de vakbonden door de communisten geen ernstige politieke gevolgen gehad. Maar dat zou ze wel en zelfs heel ernstige in Spanje, een land dat helemaal niet normaal is, vooral niet na een oorlogvoerende dictatuur van twintig jaren die zijn bestaan nog wil rekken, en temeer als haar val gepaard gaat met de ontbinding of de verlamming van de gewapende macht zoals het geval was bij de val van de monarchie in april 1931. Toen geschiedde de verandering van regime op een vreedzame en democratische wijze omdat de vakbonden niet in de macht van de communisten waren. Of ze dat al of niet zullen zijn bij de verdwijning van Franco, zal afhangen van Franco zelf en van diegenen binnen en buiten Spanje die hem dulden. |
|