De Nieuwe Stem. Jaargang 15
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Ramón Lugris
| |
[pagina 136]
| |
Saint-Exupéry... Maar toen we ook onze kritiek hadden op de verbrokkeling der volken in partijen, in groepjes, in egoïste nationalismen, brak er een moment aan waarin jij en ik het niet meer eens waren. We moesten toen de discussie opgeven door gebrek aan tijd. Er zijn enkele weken overheen gegaan. Maar ik neem aan dat jij, evenals ik, ernaar verlangt enkele begrippen die we toen niet voldoende konden ophelderen, nu te verduidelijken. Vandaar deze brief. Ik wil daarin ten eerste: erop wijzen dat niet-aanpassing in een maatschappij die vijandig staat tegenover de traditionele waarden van Europa de plicht van ieder eerlijk mens is. Ten tweede: je bewijzen dat wanneer die niet-aanpassing als een van zijn kenmerken heeft centrifugale kernen binnen een nationale staat aan te moedigen, men daarmee de geest van Europa niet verraadt, integendeel probeert hem vrucht te doen dragen. Maar laten we niet verder in charades spreken en op het onderwerp afgaan. Ik wilde je spreken over de structuur van Spanje. 't Is altijd moeilijk de problemen van een volk aan een onderzoek te onderwerpen, omdat, hoe fijn men ook te werk gaat, er essentiële kenmerken zijn die door de mazen van het net ontsnappen en men het bijkomstige verhoudt. In ons geval wordt de kwestie nog verzwaard door twee omstandigheden: ten eerste doordat jij Spanje hebt leren kennen uit geschiedenisboeken - boeken dus geschreven in een nationalistische geest - en speciaal uit die hoofdstukken die handelen over het Spaanse imperialisme van een bepaald moment in de Europese geschiedenis. De tweede omstandigheid is: dat jij in dit moment heel je aandacht hebt gegeven aan een arbeid van samenbinden, uitgaande van bekende eenheden, en je liever niet je het probleem stelt van die mogelijke eenheden die moeten opgenomen worden in het Europese bouwwerk waarvan je droomt, een ander structuur te geven. Ondanks dit alles zal ik het structuurprobleem van Spanje ontleden in de hoop dat die twee belemmerende omstandigheden hun stugheid afleggen tegenover het feit dat ons probleem, het ‘Spaanse probleem’, van vitaal belang is | |
[pagina 137]
| |
voor de toekomst van heel Europa. Het Spanje dat voor ons oprijst uit de geschiedboeken is een homogeen geheel met meer of minder samenhang al naar gelang van de tijdperken. En dat homogene geheel dat als zodanig aan de dag gaat treden sedert de 15de eeuw, wanneer de Europese nationaliteiten zich consolideren, blijft bijna onveranderd - althans als hoofdfiguur in de historische schoolboeken - tot op onze dagen. Zoals het bij de meeste volken van Europa ging, heeft de samenbindende monarchie een Staat geschapen die langzamerhand van vertegenwoordiger van het volk in al zijn gevarieerdheid tot de z.g. personificatie van het volk is geworden. Een verandering die ernstige en smartelijke consequenties had waarvan ons tijdperk nog getuige zoal niet slachtoffer is. Zeker is dat de volken van Europa - de een wat meer, de ander wat minder - hebben getracht paal en perk te stellen aan deze usurpatie van persoonlijkheid door de Staat. Bij die volken heeft de Staat zijn centraliserende macht wat ingebonden en is hij begonnen zijn gevel wat te wijzigen, om te maken dat de inwendige gevarieerdheid naar buiten uitkomt. Maar dat is in Spanje niet het geval geweest en ieder die dat van buitenaf ziet, aanschouwt een gewitkalkte muur die volkomen verbergt wat daarachter is. Vandaar je aanvankelijke verbazing toen ik tijdens ons gesprek, je sprak over de verscheidenheid, de verblijdende verscheidenheid van de volken van Spanje. In heel Europa leeft een bedroevend algemene overtuiging dat Spanje is als die gekalkte muur die het lijkt te zijn: helder, eenvoudig, strak. En dat is het niet, noch in helderheid, noch in eenvoudigheid, noch in strakheid. Spanje is het minst homogene land van Europa. Veel minder dan Zwitserland of dan Groot-Britannië, immers in beide gevallen heeft de vrijwillige samenleving tussen de diverse groepen een geest van saamhorigheid geschapen die niet kon ontstaan bij de gedwongen eenvormigheid die Spanje kenmerkt. Tegenwoordig - en dit ‘tegenwoordig’ duurt al meer dan een eeuw - is Spanje een wankel gebouw dat voortdurend gevaar loopt in te storten. | |
[pagina 138]
| |
Zo wankel dat de eerste de beste onrust van zijn bewoners de hele constructie in gevaar brengt. Daarom kunnen ze zich niet bewegen. Maar aangezien een menselijke samenleving iets dynamisch en veranderends moet zijn, zal er een dag komen dat de Spanjaarden het gebouw in elkaar laten vallen en zullen trachten een ander op te bouwen. Dat volgende zal niet als gevel die gewikalkte en eentonige muur kunnen hebben, dat verzeker ik je. Ik zal me niet laten verleiden om mijn toevlucht te nemen tot de geschiedenis van de Middeleeuwen om de verscheidenheid van ‘de Spanjes’ een chronologisch fundament te verschaffen. Aan de andere kant neem ik aan dat je heel goed weet hoe het Iberisch schiereiland er toen uitzag en hoe de verschillende Koninkrijken die er toen waren zich gingen verenigen onder een Kroon die aanvankelijk van Castilië, tenslotte die van Spanje werd - of althans zich zo ging noemen. Ik wil liever mijn argumentatie anders opzetten. Jij en ik waren tot de conclusie gekomen dat een beschaafde Staat alleen die kan zijn die zich heeft gevormd in overeenstemming met de sociale werkelijkheid die ze vertegenwoordigt. Om zulk een harmonie tussen Staat en Maatschappij te bereiken is het noodzakelijk dat elk van de basische sociale groepen zich in de Staat vertegenwoordigd voelt. Om zich vertegenwoordigd te voelen dient elke basische groep zich als zodanig te zien, d.w.z. het besef te hebben dat hij bestaat en dat men zijn bestaan erkent. Ik gebruik hier het woord Maatschappij in een zeer ruime betekenis die alle mogelijke aspecten - het culturele, politieke, economische, enz. - van het volk dat binnen de grens van een nationale staat samenleeft, omvat. Ik noem een ‘basische groep’ elk van de geografisch, cultureel en economisch gedetermineerde homogene groepen, die deel uitmaken van een land. Het erkende bestaan van gedifferentieerde basische groepen noodzaakt tot het toekennen van zekere politieke rechten aan elk van hen, zodat ze een eigen leven kunnen leiden en ze met dit eigen leven kunnen deel- | |
[pagina 139]
| |
nemen aan het gemeenschappelijke nationale leven. Het Spaanse structuur-probleem kunnen we dus aldus formuleren: terwijl staatkundig gezien de Spaanse Staat een homogene entiteit is, laat de werkelijkheid zien dat Spanje bestaat uit verscheidene basische groepen waaraan geen eigen leven wordt toegekend. Als resultaat van deze abnormale toestand, is de Staat in Spanje een fysisch wezen dat met dwang een orde oplegt, die vooraf is vastgesteld zonder rekening te houden met de sociale werkelijkheid.
Ook al zijn problemen er allang te voren geweest, ze beginnen pas te bestaan als we ons ervan bewust worden. Wat dat betreft is het probleem van de structuur van Spanje, hoewel het al eeuwenlang bestond, pas in de 19de als zodanig aan de dag getreden. Als we nauwkeurig willen zijn, moeten we zeggen dat op het eind van de 18de eeuw de mensen van de cultuur en van de politiek het probleem het eerst gesteld hebben en wij Spanjaarden zelf staan verbaasd als we onderduiken in de boeken van de ‘Verlichting’. We staan dan voor grote verrassingen, bijv. voor deze dat een advocaat uit de provincie - Somoza de Monsoriú uit La Coruña - in een van zijn werken zegt dat de Gedeputeerde van een Provincie tegenover de Kroon bovenal ‘de ambassadeur van een land’ is. Ofschoon Jean Sarrailh een monumentaal werk over de Spaanse 18de eeuw heeft gemaakt is er nog heel wat materiaal op te delven. En zeker zullen we ontdekken dat de ‘mannen van de Verlichting’ de problematiek van de politieke structuur van Spanje in al zijn diepte kenden. Het is echter mogelijk dat de meesten van hen hun aandacht bovenmatig gericht hebben op het zuiver bestuurlijke aspect van het structuurprobleem. En dat het probleem andere aspecten heeft, bewees de Romantiek. Tijdens deze en waarschijnlijk met wortels in de oorlog tegen Napoleon heeft er een herleving plaats van de oude Koninkrijken die door de monarchie van Castilië waren geabsorbeerd. De bestudering van de geschiedenis, de herwaardering van het autochtone, de lust tot vernieuwing die door de | |
[pagina 140]
| |
Romantiek werden gepredikt, droegen ertoe bij de eigenaardige geest van de volken van het Iberisch schiereiland te doen ontwaken, die nu de woorden van Almeide Garrett, de grote Portugese romanticus, tot de hunne maakten: ‘Laten we ons zelf zijn, uit onze eigen ogen kijken, van onze eigen kracht leven, onze eigen aard volgen...’ Het dramatische van de situatie in de 19de eeuw ontstaat uit de schok van twee stromingen van tegenovergesteld teken. Enerzijds het ontwaken van de volken die, historisch gezien, waren ingeslapen. Anderzijds de tendentie tot abstractie en het alles met dezelfde maat meten van het staatkundig liberalisme. Dit laatste streven was reeds begonnen - al lijkt het paradoxaal - onder de absolute monarchieën. Volgens de wil alleen van een Koning kon men de aard van een volk radicaal veranderen (Alexis de Tocqueville heeft op magistrale wijze getoond hoe dat proces in Frankrijk is verlopen). De 19de eeuw behoefde slechts een lange uniformerende traditie - een bestuurlijk uniformerende, zo je wilt - voort te zetten en eraan toe te voegen de idee van de mens die op weg is naar het geluk, van de mens van de vooruitgang, die het ideaal was van alle politieke theorieën die in het Europa van de 19de eeuw aan de dag traden. De oorzaak van dit nieuwe begrip is te vinden bij de Franse Revolutie, die de burger in abstracto bekeek. De burger in abstracto heeft enorme betekenis gehad voor de vorming van onze wereld. Hij vormde de geest van partijen en scholen, hij inspireerde sociale theorieën en werd tot een onaantastbaar theorema. Aan deze idee zitten de grondschema's van de huidige politieke stelsels nog grotendeels vast. Zij maakt de kern uit van de ‘democratie’ in al zijn vormen: de mens als zodanig bestaat niet alleen maar als deel van het volk. En het volk is geen totaliteit van individuen, maar één homogeen geheel, noodzakelijk geregeerd door universele wetten. Waartoe nog meer beschrijvingen die je toch al kent. Moge het voorgaande alleen dienen om je een idee geven van het politieke Spaanse milieu op het | |
[pagina 141]
| |
ogenblik dat de oude Koninkrijken ontwaken. Er komt een ogenblik - bijna tegelijk voor allen - dat mannen uit de drie volken tot het besef komen van hun historische persoonlijkheid. Op dat ogenblik beginnen Catalonië, Galicië en Baskenland de kwestie van hun rechten als gedifferentieerde volken binnen de Spaanse Staat op te werpen. Het is eigenaardig dat dit ontwaken kwam ter zelfder tijd dat de Spaanse Staat zich liet doordringen van liberale tendenties en zich naar nieuwe normen die totaal vreemd waren aan de historisch overgeleverde, ging organiseren. In 1833 wordt Spanje - dat tot dan toe de bestuurlijke verdeling had bewaard die gebaseerd was op de historische grenzen van de oude rijken - onderworpen aan een nieuwe structuur. De mannen, gevormd in de geest van de Franse revolutie, verdelen willekeurig de kaart van Spanje in 49 stukken die ze Provincies noemen. Strikt logisch konden politici die de mens als zo'n burger in abstracto beschouwden niet beter doen dan op het fysieke lichaam van hun volk de uniformerende ideeën projecteren en nieuwe groepen tekenen om er de burgers in onder te brengen. Kernen die van alle persoonlijkheid verstoken waren behalve van een administratieve, die buiten de oude historie en traditie stonden, vrij waren van achterwaarts gerichte invloeden. En ziehier hoe Galicië, Catalonië en Baskenland, landen met een welbepaalde persoonlijkheid, met een eigen taal en cultuur, met heel verschillende economische kenmerken, plotseling merken dat ze ophouden te bestaan. Ze sterven dezelfde dood die staatsambtenaren treft die met pensioen gaan. Vanaf hetzelfde moment dat hun persoonlijkheidsbesef ontwaakt, moeten de drie volken worstelen tegen een Staat die hun het recht van bestaan ontzegt. En ze vechten hard. Op het terrein van de cultuur werpen ze de ene generatie schrijvers en kunstenaars na de andere in de strijd, die de autochtone geest van hun geboorteland cultiveren. Het Baskisch, het Galicisch en het Catalaans worden weer scheppende talen. Schrijvers als Verdaguer in Catalonië en Rosalía de Castro, | |
[pagina 142]
| |
Pondal of Curros Enríquez in Galicië, veranderen hun geboortetalen en doen ze meegaan in de literaire stromingen van Europa. Van toen af zijn die talen niet meer wat ze geweest waren n.l. huisbakken talen die van generatie op generatie waren doorgegeven. Evenwijdig met die culturele actie beginnen de drie volken een politieke. De geschiedenis daarvan heeft nog niet de juiste waardering gevonden en er zullen nog wel, door de omstandigheden waarin Spanje verkeert, enkele jaren voorbijgaan vóór dit gebeurt. Maar er ligt daar voor degene die haar wil bestuderen een staatkundige geschiedenis die aansluit bij de algemene tendenties van heel Europa. Er is een eerste periode - wat aarzelend, verlegen en visionair - waarin Galiciërs, Basken en Catalanen nog ervoor terugschrikken hun gemeenschappelijk probleem radicaal te stellen. Het is de etappe van de ‘regionalismen’, niet erg helder in hun theoretische formulering en vooral beladen met een enorme hoeveelheid sentimentaliteit. De regionalistische theorie was iets dat - zonder te breken met het 19de eeuwse begrip Vaderland (Vaderland was gelijk aan Volk) - het mogelijk maakte te vechten voor de herrijzenis van de oude politieke eenheden die door het centralisme waren geabsorbeerd. Het algemene kenmerk van de regionalisten is hun duisterheid. Het woord regionalisme zelf is al niet erg klaar. Het werd in de Spaanse politiek geïntroduceerd door de Catalanen en dat op politieke en niet op ideologische gronden. Volgens Josep Pla in zijn boek over Cambó - naar mijn mening de enige Spaanse politicus van Europees formaat - was de eerste die het woord ‘regionalisme’ in Catalonië gebruikte, Romaní i Puigdengoles, leider van een Catalanistische groep in het laatste kwart van de vorige eeuw. En hij gebruikte het vanwege het gewicht dat politieke termen hadden in het Spanje dat zo juist zijn Eerste Republiek verloren had. Enerzijds konden de Catalanisten zich niet voorstellen als federalisten - hoewel ze dat grotendeels waren onder invloed van Pi i Margall, die Proudhon in Spanje bracht - omdat in de herstelde Spaanse mo- | |
[pagina 143]
| |
narchie het woord ‘federalisme’ de wanordelijkheden van de verdwenen Republiek voor de geest riep. Evenmin konden zij de term autonomie gebruiken, omdat dit woord innig verbonden was aan de conflicten met Cuba, de laatste grote Spaanse kolonie in Amerika, en bij de burgerij een gevoel van onbehagen zou wekken. Romaní sprak dus van regionalisme, een uitdrukking die radicaal genoeg was om de toenmalige Catalanisten te voldoen en tevens vaag en onschuldig genoeg dat ze niemand zou doen schrikken. Dit regionalisme kon heel wat in zich bergen. Zoveel dat onder zijn vlag zich de particularistische bewegingen van Catalonië, Baskenland en Galicië, die tamelijk onderling uiteenliepen wat betreft hun oorzaken en ook wat betreft hun belangrijkheid, wel konden bijeenscharen. De laatste zin behoeft wel enige verklaring. Van de drie volken had Baskenland de meest verse heugenis van zijn staatkundige eigenaardigheid, omdat daar nog gedurende de 19de eeuw vele inheemse instellingen bewaard waren gebleven en daar de verontwaardiging over de schending van eigen wezen uit alle hoeken van het volk oprees. Het is mogelijk dat cultureel gezien de Baskische beweging het minst solide van de drie genoemde is, aangezien de Baskische taal enorme structurele hinderpalen te overwinnen had om zich op het niveau van de scheppende talen te plaatsen. Als we de beweging van Baskenland moesten definiëren, zouden we bovenal moeten letten op haar defensief karakter: het behoud van zijn bijzondere juridische en bestuurlijke vormen. De culturele factor komt daar maar bij. Zo men wil als een logische uitbreiding. Maar in ieder geval als iets van volgend belang, iets als toegift. Wat Galicië betreft is het begin van de particularistische beweging uitsluitend aan literaire bronnen te danken. Het eigen juridische karakter van het land was sedert vele eeuwen verloren gegaan - sinds de temming van de feodale adel door de Katholieke Koningen - en nog eerder de politieke persoonlijkheid. Galicië was sterk verbonden aan de Castiliaanse monarchie. Wel was de schijn van een wel gedifferen- | |
[pagina 144]
| |
tieerd Koninkrijk bewaard en als zodanig bezat het een Algemene Raad die zijn interne aangelegenheden bestuurde. Het ontwaken van het Galicische bewustzijn is, gelijk gezegd, uitsluitend aan de letterkundigen te danken. En de eerste formulering van de aspiraties van Galicië is in ieder geval literair. Daarna pas verschijnen de politici, n.l. toen de schrijvers reeds hadden ontdekt dat de Galicische taal de noodzakelijke vermogens bezat om te worden tot cultuurtaal en geestelijk voertuig van het Galicische volk. De geschiedenis van de eerste tijden van het galicisme is de geschiedenis van de strijd om rehabilitatie van de landstaal. Heel de rijke middeleeuwse lyriek van Galicië, die de bron was van de Castiliaanse lyriek, wordt bestudeerd; verzamelingen van middeleeuwse liedboeken worden uitgegeven en men ontdekt de grootsheid van een schat aan schoonheid die in vergetelheid was geraakt. Vandaar gaat men uit naar actualisering van een taal die eeuwenlang verstoken was gebleven van de telkens opnieuw levend makende hand der dichters. Dan, herhaal ik, maar eerst dan treden de politici naar voren. Zij treden op wanneer de geschiedkundigen zich bij de dichters hebben aangesloten en de sporen van de staatkundige Galicische persoonlijkheid ontdekt zijn. De Catalaanse beweging is zonder enige twijfel de sterkste van de drie. In de eerste plaats omdat van deze vele ideeën uitgaan die we later aantreffen bij de andere twee. In de tweede plaats omdat zij de literaire herleving - krachtig, rijp en van een Europees aspect - wist te verbinden met de stuwkracht van de economische revindicatie, die werd geïnspireerd door de burgerlijke middenstand die in niets te vergelijken is met de rest van de Spaanse burgerij. De Catalaanse taal behoefde niet hevig verdedigd te worden, omdat ze stevig geworteld was gebleven onder het volk, al werd er maar heel weinig in uitgegeven. Om die reden verschijnen er weldra dagbladen en tijdschriften in het Catalaans, veel vroeger dan in het Galicisch of het Baskisch. De culturele expansie wordt bevorderd door de overvloedige middelen waarover de Catalanisten vanaf het eerste ogenblik beschikten en die hen ver- | |
[pagina 145]
| |
schaft werden door de Catalaanse industriëlen die zich spoedig bij de particularistische beweging aansloten. De Catalaanse industrie - de belangrijkste van Spanje - bezat een lange protectionistische traditie en kwam in verzet tegen de pogingen tot Spaanse centralisatie omdat ze daarin een ernstig gevaar zag. De omstandigheden begunstigden dus de verbreiding van de Catalistische ideeën en uit hun geschiedenis kan men duidelijk het belang van die gunstige situatie opmaken; ook in deze dagen. Maar laten we ons oordeel nog wat opschorten. Ondanks deze verschillen tussen de drie landen, vindt men ook overeenkomsten in de formulering van hun verlangens. Overeenkomsten die in de loop van de jaren groter worden, tot ze een belangengemeenschap worden, als eenmaal de eerste motieven zijn achterhaald. We spraken over ‘regionalisme’. In de regionalistische theorie komen speciaal Catalanen en Galiciërs overeen. Toch waren wellicht de Catalanen zich meer bewust van de betekenis van hun werk. Dit blijkt als we de twee mannen vergelijken die - bijna tegelijkertijd - het regionalisme tot een systeem hebben gemaakt: Valentí Almirall, in Catalonië en Alfredo Branas in Galicië. Valentí Almirall was een politicus - eerzuchtig, voorzichtig - en zijn boek ‘Lo Catalanisme’ is een typisch politiek werk. Gepubliceerd in 1886 nam het voor de Catalaanse beweging een formulering van zijn theorie aan die was aangepast aan de omstandigheden van een Spanje met constitutionele monarchie. Uit Lo Catalanisme kan men een tamelijk helder begrip krijgen van Catalonië en van de bases van een Spaans staatkundig systeem dat hoewel gelijk aan het federale, immers Almirall was altijd federalist geweest, gebaseerd is op de ‘streek’. Branas daarentegen geeft in zijn boek El Regionalismo een koel en beheerste, hoewel volledige, studie van een regionalisme dat absoluut niet in botsing kan komen met de toenmaals in zwang zijnde idee Spaanse natie. Eerlijk gezegd betrof het een studie over bestuur- | |
[pagina 146]
| |
lijke decentralisatie in een willekeurige moderne staat. Als men hem uitgelezen heeft, weet men niet wat Galicië is noch wat de regionalisten zoeken. Maar de Catalanen wisten dat wel, en zij gaven spoedig een nieuwe politieke inhoud aan hun beweging. Het regionalisme bleek als leer te eng voor de behoeften van het land, als men niet van de opgestelde theorie afweek. En als men dat deed, was de naam te eng. Enric Prat de la Riba stelde enige jaren na Almirall de bases op voor wat, korte tijd later, het Catalaanse nationalisme zou worden. Men was tot een andere opvatting van de dingen overgegaan. Spanje was niet meer taboe, het was een politieke constructie die weinig geschikt was voor de nieuwe tijden. De nieuwe tijden hadden als gemene deler in heel Europa de theorie van de nationaliteiten. De verandering, beste vriend, was radicaal. Ze betekende de breuk met vele vooroordelen en vele tradities. Ze betekende dat men de vaderlandsliefde van de ene sfeer naar een andere overbracht. Ze betekende heel een nieuwe politieke theorie die de periode van grote nationale Staten kwam afsluiten. De Basken sloten zich direct bij de nieuwe stijl aan. Ze plakten zich vastberaden het etiquet van nationalisten op, omdat ze meenden dat ze alleen op die manier de welstand van hun volk zouden kunnen bereiken. In Galicië duurde het wat langer voor men tot het nationalisme kwam. Het eerste werk binnen het kader van de nieuwe ideologie verscheen in 1916. Het is El Nacionalismo Gallego van Antonio Villar Ponte, dat de oude vormen verbrak, ietwat ingesluimerde gevoelens omwoelde en nieuw-geroepenen aanvuurde. Nieuwe mannen sloten zich bij de Galicische beweging aan, mannen die degelijk gevormd waren aan Europese universiteiten. In 1918 wordt een grote Galicische Assamblé gehouden in de stad Lugo, en een programma wordt daar aangenomen dat gebaseerd is op de idee van een nationaal Galicië. De drie nationalismen merken bij elkaar overeenkosten op. Dan komt het moment om zich in een eenheidsfront te organiseren: 11 september 1923 werd in | |
[pagina 147]
| |
Barcelona een overeenkomst gesloten genaamd de ‘Triple Alianza’. De onderhandelingen werden in het geheim, tussen vertegenwoordigers van alle nationalistische organisaties van de drie volken gevoerd en het originele dcoument werd in Parijs gedeponeerd. Het werd getekend voor Baskenland door de ‘Partido Nacionalisto Vasco’, voor Catalonië door de ‘Acció Catalana’, ‘Federació Nacionalista’ en ‘Unió Catalana’, voor Galicië door de ‘Irmandades Nacionalistas Galegas’ en de ‘Irmandades da Fala’.Ga naar eind1 De ‘Triple Alianza’ had een kortstondig bestaan, want vlak na haar oprichting kwam de staatsgreep van generaal Primo de Rivera die de constitutionele garanties ophief en een militaire dictatuur instelde. Een deel van de ondertekenaars van de overeenkomst moesten naar het buitenland emigreren en de hele beweging bleef steken. Ten tijde dat dit in het binnenland gedaan werd, trachtten de leiders van de Catalanen, Basken en Galiciërs hun stemmen tot het internationale forum te doen doordringen. De Galiciërs legden er zich speciaal op toe de nationalistische ideeën te verbreiden in de Galicische emigrantenkringen in Zuid-Amerika en kwamen daarentegen er pas laat toe zich te doen vertegenwoordigen bij Europese conferenties van nationale minderheden. De Basken en Catalanen, meer in direct contact met de Europese politiek, probeerden internationale steun te vinden. In 1916 maakte een groep Catalaanse politici deel uit van de leden van de Union des Nationalités, een organisme dat in zijn Bulletin een lange interessante studie aan het Catalaanse vraagstuk wijdde. Wanneer men tengevolge van de geest die triomfeerde in de eerste wereldoorlog de Unie van Europese nationaliteiten sticht, nemen Basken en Catalanen daaraan als volberechtigde leden deel. Op het eerste Congres van die organisatie treden Maspons i Anglasello, Casanovas en Pla er als vertegenwoordigers van Catalonië op. Galicië sluit zich pas in 1933 aan, in welk jaar het deelnam aan het negende Congres van de Unie. In Spanje raakte het monarchale systeem in verval. De dictatuur van Primo de Rivera kon dit verval | |
[pagina 148]
| |
alleen maar bespoedigen. De komst van de Republiek gaf degenen die meestreden in de particularistische beweging hoop. Het nationalisme van Basken, Catalanen en Galiciërs was tamelijk goed te verenigen met een federale organisatie en zij allen trachtten de Constituerende Cortes van de Republiek in die richting te beinvloeden dat het nieuwe regime zou gebaseerd worden op een federalistische structuur. Dat is niet gebeurd. De Republiek bleef unitaristisch al beloofde zij een ‘Statuut van Autonomie’ aan alle landsdelen die daarom verzochten. Dit kon het structurele probleem van Spanje niet oplossen, omdat men ten eerste de bestuurs-ordening in provincies die weldra een eeuw zou bestaan niet opgaf; en ten tweede die Autonomische Statuten niet anders waren dan een ‘concessie’ van de Staat aan de ‘streken’ in plaats van een staatkundig beginsel dat tot een nieuwe Spaanse structuur kon leiden. Alleen Catalonië en daarna Baskenland organiseren zich als autonome streken binnen de Spaanse Republiek. Galicië, ofschoon het zijn Statuut in stemming bracht - waarbij het werd aangenomen - kon de autonomie niet verwerven, omdat de burgeroorlog uitbrak. Aangezien de Republiek niet aan al hun aspiraties voldeed besloten de drie landen de alliantie van 1923 te hernieuwen, zij het aangepast aan de nieuwe tijden. In Santiago de Compostela kwam een conferentie bijeen van vertegenwoordigers van de nationalistische organisaties uit de drie landen die 25 juli 1933 een overeenkomst sloten. Daaruit werd een organisatie geboren, ‘Galeuzca’ genaamd, die geïnspireerd werd door de Catalaanse nationalistische groeperingen. Dit was het moment van het meest radicale nationalisme in de drie landen. En het werd aanleiding dat men de Basken, Catalanen en Galiciërs ervan betichtte anti-Spaans te zijn en verbrokkeling van de Staat na te streven. Dat lijken ze ook op het eerste gezicht te doen. Maar men moet rekening houden met de algemene Spaanse situatie die toen wel noodzaakte tot een zekere radicale houding van de ‘separatisten’, gelijk ze toen genoemd werden en nog worden. Ik geloof dat | |
[pagina 149]
| |
er in de grond niet zoveel radicalisme bestond en dat het niet moeilijk zou geweest zijn om heel die nationalistische theorie van Galiciërs, Catalanen en Basken in een federale structuur onder te brengen. Maar het heeft geen zin te spreken over wat men had kunnen doen. Men heeft niets gedaan omdat na de burgeroorlog de unitaristisch-nationalistische opvatting van de Spaanse Staat nog versterkt werd en men allen die iets te maken hadden gehad met de particularistische bewegingen vervolgde. Het nieuwe regime hief de culturele organisaties in de drie landen op, nam hun pers in beslag en verbood de publicatie van boeken in alle streektalen. Na 20 jaar van dit bewind zijn er nog geen kranten in Galicisch, Catalaans of Baskisch weer verschenen.Ga naar eind2 Evenmin is publicatie van artikels in regionale talen door kranten in die drie landen toegestaan. Slechts een enkel tijdschrift mag een artikel in een niet officiële taal publiceren. Na een lastige censuur gepasseerd te zijn worden er wel boeken gepubliceerd, maar er wordt niet toegestaan er propaganda voor te maken. Geen van de drie talen wordt op scholen onderwezen, hoewel er aan verscheidene universteiten leerstoelen in Baskisch, Catalaans en Galicisch voor studenten in de filologie bestaan. Ondanks alle moeilijkheden gaat het werk dat in de vorige eeuw is begonnen voort en in Catalonië, Galicië en Baskenland bestaan groepen die zich bezig houden met het bestuderen en het actueel houden van de behoeften van hun land. Alle drie zijn ze zich volkomen bewust van hun persoonlijkheid en van de rechten die de Spaanse Staat hen niet toekent. Je zou je zwaar vergissen als je nu dacht dat die Catalanen, Basken en Galiciërs los staan van de politieke realiteit van Europa. Behalve dat ze vertegenwoordigd zijn in enige Europese organisaties door middel van de groepen van exilés, weten ze allen heel goed wat het ritme van de toekomstige Europese politiek zal zijn. Ze laten zich niet leiden door verouderde begrippen en denken niet aan benepen nationalisme nu Europa probeert tot eenheid te komen. Er zijn heel wat dingen gebeurd sinds dat pact van de ‘Galeuzca’ en | |
[pagina 150]
| |
voor iedereen - voor Spanjaarden evengoed als voor de rest der Europeanen - is het perspectief van de wereld veranderd. Catalanen, Basken en Galiciërs houden duidelijk voor ogen dat ze zich moeten verenigen met de overige Spanjaarden en met alle volken van Europa. Maar ze blijven menen dat alleen volken die zichzelf kennen en die een actieve politieke persoonlijheid bezitten zich met elkaar kunnen verenigen. Wat ze nu verlangen is eenvoudig een federaal Spanje op te bouwen waaraan ze deel hebben als Galiciërs, Catalanen en Basken. Niet een Spanje waarin ze abstracte burgers van een unitaire nationale staat zijn. In dit verlangen stemmen ze overeen met hen die, zoals jij, een nieuw Europa trachten op te bouwen: een Europa dat niet een super-staat in oude stijl of een mengelmoes van volken moet zijn. Opdat Europa werkelijk - vanaf de wortels - één kan worden, is het nodig dat alle volken die het vormen een eigen zij het dan samengebundelde functie uitoefenen en hun eigen, karakteristieke stem bewaren. En zo ook in Spanje, om twee overduidelijke redenen: omdat aldus het authentieke Spanje in Europa kan opgenomen worden èn omdat zo ook de verschillende volken van Spanje hun taak van Europeanen kunnen vervullen. Ja, we zullen een heel soepele, heel goed samengestelde - en waartoe het te ontkennen? - een heel gecompliceerde structuur moeten opbouwen. Maar waren we het er niet over eens geworden dat men de Europeanen niet de eenstemmigheid van een massa kan opleggen. |