Voorwoord
De vernieuwing van dit tijdschrift, die de vorige jaargang is ingezet met het toetreden van enkele jongere leden tot de redactie, de vorming van een redactieraad, de verzorging door een andere uitgeefster en die o.a. tot uiting is gekomen in de verschijning van een tweetal dubbelnummers, blijkt geen voorbijgaande bevlieging geweest te zijn. De bijzondere nummers van deze jaargang zullen er op nieuw van getuigen.
Dit eerste is gewijd aan het land, dat altijd bij Europa gehoord heeft en toch ook weer niet, het land dat perioden gekend heeft van zo grote bloei, politiek en cultureel, dat het tot de eersten van dit werelddeel gerekend moest worden, en perioden van neergang, die het onder de laatsten deed rangschikken, aan Spanje. In zo een diepteperiode verkeert Spanje nu reeds twintig jaar lang terwijl een clericaal-fascistische heerschappij zijn beste krachten fnuikt. Maar dat maakt het Spaanse volk niet minder sympathiek, integendeel. Over dat grote Spaanse volk, zijn geschiedenis, zijn problematiek, zijn cultuur handelt dit nummer.
Het is de redactie bij de verschijning ervan een behoefte dank te zeggen aan alle medewerkers die dit mogelijk hebben gemaakt, van wie we met name de heer Semprún, de laatste gezant der Republiek ten onzent, willen noemen, omdat de ouderen onder ons, die de worsteling van het Spaanse volk om zijn vrijheid in de jaren van de burgeroorlog tussen 1936-'39 hebben meegeleefd, diens naam niet zonder ontroering zullen lezen.
Doch dit nummer zou niet tot stand gekomen zijn zonder de leiding en medewerking van onze grootste Spanje-kenner, Dr. G.J. Geers, die geen moeite geschuwd heeft om dit nummer tot een zo uniek document te maken en wie onze dank daarom in de allereerste plaats geldt.
De Redactie