Kort bestek
Oude waarheden en een jonge stem
Begin november heeft het Nederlands gesprekcentrum te Oosterbeek een conferentie gehouden, gewijd aan het in meer dan een opzicht belangrijke vraagstuk of de tegenwoordige jeugd belangstelling heeft voor de politiek.
Om het resultaat van de conferentie, die onder voorzitterschap van de Amsterdamse hoogleraar Van Niftrik stond, is het ons hier niet te doen. De waarde van de gedachten-wisselingen op de bijeenkomsten van het gesprekcentrum zit niet in het resultaat dat niet nagestreefd wordt en dan ook gewoonlijk ontbreekt, maar in de openbaring van meningen die anders misschien òf verzwegen òf toch niet tot de openbaarheid doorgedrongen zijn.
Het meest opmerkelijke wat er dit keer gezegd is, naar het verslag in de N.R.C. van 9 november te oordelen althans, zijn de opvattingen van de heer S.J. Koster. Deze beantwoordde de vraag of er op het ogenblik sprake is van een verval der democratie, bevestigend. Hij miste voldoende zelfcritiek. Hij vroeg waarom de christelijke dagbladen - en hij had er de liberale en ‘socialistische’ bij kunnen noemen - zo uitsluitend positief tegenover West-Duitsland staan en zij de kritiek daarop overlaten aan de communisten? Waarom we geen schuld dorsten te bekennen inzake Indonesië en geen schoon schip maakten met het kolonialisme? En waarom de oppositie in het parlement zo lauw was? Bovendien beantwoordde hij de zichzelf gestelde vraag: of het geloofscriterium in de politiek