Want L. acht nu de tijd gekomen als een leeuw op de bres te springen bij het aantreffen van anti-semitische uitlatingen. Immers ‘met stukjes in studentenblaadjes heeft het anti-semitisme in Duitsland zijn entree gedaan. Stukjes die vaak nog onschuldiger waren dan wij thans in het enkele duizenden abonnees tellende Amsterdams studentenblad tegenkomen.’
Daarop volgt dan nog enige toelichting van wat L. nog meer in P.C. was tegengekomen, namelijk ‘dat Propria Cures de katholieken of calvinisten beurtelings voor misdadigers uitmaakt, wat hen heilig is bespot en op het kruis spuugt...’
‘God verzoeken’ noemt L. het geschrijf van P.C. Meewarig voegt hij er dan aan toe dat ‘enkele professoren, een aantal studenten en de Amsterdamse overheid’ deze uitdrukking wel niet meer zullen begrijpen. Hoewel L. dan nog net niet zegt dat P.C. een antisemitisch stuk heeft opgenomen dat in heel Amsterdam met gejuich is ontvangen, suggereert hij zo toch wel een wijde kring van schuldigen. Hij spreekt ook van een ‘studentenonderwereld’. Pas aan het eind van zijn ‘Portret’ begeven intelligentie en fatsoen hem en zegt hij ronduit, maar vervalsend: ‘Voor de schrijver en degenen die het stuk opnamen is niet Amsterdam maar Cairo de aangewezen universiteitsstad.’
(Er is dus helemaal geen stuk opgenomen, alleen een fragment geciteerd waarbij P.C. 's redaktionele afkeuring een vrijwel overbodige toevoeging was. Alleen niet zo overbodig dat L. geen kans meer zag het niet te begrijpen.)
De reden van L.'s ergerlijke misleiding? Gezien Elseviers naam zouden we hem niet graag van opzettelijke oneerlijkheid betichten. Zijn eigen blad voelt wel niets voor het instellen van een nieuwe journalistieke tuchtraad, maar voor ons is oppassen toch wel het parool. Laten wij ons dus maar aan de vriendelijkste veronderstelling houden. L. zal de naïeveteit zover drijven dat zijn eigen oneerlijkheid hem ontgaat. Daarmee zou hij niet de eerste, en zeker niet de laatste journalist zijn die het sukses van Elseviers maakte.
T.H.