halen, daar de bronnen mij niet betrouwbaar leken. Achteraf echter is het niet onmogelijk dat dit gerucht mogelijkerwijze toch een grond van waarheid bevatte.
Dat ik aanvankelijk zo weinig achtsloeg op deze geruchten vindt mede zijn oorzaak in het feit dat collega W. niet de persoonlijkheid was om in een dergelijke moeilijkheid terecht te komen. Hij was eerder het type van de verstokte vrijgezel. Wanneer men een karakterologische typering zou willen geven, dan was hij een echte pycnische persoonlijkheid, met een voortdurend aanwezige euphorie, zij het in lichte mate. Zijn karakter toonde, voor zover mij bekend, geen neurotische trekken. Hij was open van aard en in alle opzichten bereid tot aanpassen aan de situatie.
Eén ding heeft mij echter altijd gefrappeerd, en wel zijn vrij trage arbeidstempo. Dit heeft nooit aanleiding gegeven tot moeilijkheden, omdat hij vaak nog zeer laat in de avond werkte. Het kan echter niet ontkend worden dat hier een aanknopingspunt ligt voor een endocriene stoornis.
De gebeurtenissen, waarover U mijn opvattingen wilde vernemen, beginnen op een Dinsdagmiddag, toen collega W. afwezig was. Ik vroeg een der andere collegae of collega W. ziek was, ik hoorde toen dat hij voor een bespreking naar het Grote Ziekenhuis te A. was. Naar het scheen had hij daar gesolliciteerd en was hij al min of meer geaccepteerd en zou hij over circa twee weken aldaar in dienst treden. Dit bevreemdde mij enigszins, maar ik heb verder geen aandacht aan deze kwestie geschonken. Hij bleef de gehele middag en avond afwezig, hoewel A. slechts vijftien kilometer van ons ziekenhuis verwijderd is.
De volgende morgen was collega W. nog steeds afwezig. Op dat ogenblik scheen niemand de redenen van zijn afwezigheid te kennen, want Dr. P. informeerde bij ons of we iets van collega W. gehoord hadden. De gehele Woensdag bleef deze situatie onveranderd. 's Avonds vroeg Dr. P. zelfs aan enkele inwonende collegae hem op de hoogte te willen houden, zodra ze iets zouden vernemen.
Ik neem aan, dat op dat moment bij de directie