| |
| |
| |
Margrit de Sablonière
Tussen twee werelden
Non-fiction in verband met Afrika
Er bestaat een aversie tegen non-fiction; waarschijnlijk is dat ook elders in zekere mate het geval, maar in Nederland laat zij zich sterk gelden. Dat is jammer want juist in een tijd als deze, waarin ruimte en tijd in het wereldbestel schijnbaar worden gecomprimeerd, is de goede non-fiction onontbeerlijk. Tijd en afstand worden gereduceerd en het meest onbekende wordt ons vertrouwd gemaakt zonder dat wij het meer dan oppervlakkig of in clichétermen leren kennen. Daar komt nog bij dat de non-fiction een integrerend deel gaat worden van de litteratuur.
Een boek als Tristes Tropiques van de grote ethnoloog C. Levi-Strauss (Plon) is niet alleen een magistraal ethnologisch werk maar heeft ook hoge litteraire waarde. En dan, slechts weinig schrijvers van formaat zien nog kans, of achten zich gerechtvaardigd om zich geheel en al aan het wereldgebeuren te onttrekken. Zelfs een dichter van de instelling van A. Roland Holst kon dat niet toen hij zijn Voor West-Europa concipieerde.
Wie zich in de tijd waarin wij leven niet volslagen van de wereld afkeert, kan aan de non-fiction niet ontkomen. En waarom zou hij?
Het spreekt vanzelf dat schrijvers die nauw betrokken zijn bij de evolutie van de zogenaamde onderontwikkelde gebieden - en onder hen zijn de Negers en de Negerkleurlingen zeker de meest vitalen - hun pen eventueel tijdelijk, in dienst stellen van de non-fiction. Omdat er dingen zijn die zij in de meest directe vorm willen en moeten zeggen. Wat mag er de oorzaak van zijn dat de blanke, hevig geïnteresseerd als hij is bij de economische ontwikkeling der z.g. achtergebleven gebieden, zich afzijdig houdt van de uitermate gecompliceerde en dynamische geestelijke evolutie der millioenen die, in het heden of in het ver- | |
| |
leden, met hechte of nauwelijks meer herkenbare banden vastzitten aan een nimmer af te stoten eigen achtergrond? Gebrek aan belangstelling? De superioriteitswaan der blanken, die bij het grote publiek versterkt wordt door de ongelukkige benaming ‘onderontwikkelde’ of ook wel ‘achtergebleven’ gebieden, omdat zij onwillekeurig leidt tot bij de blanken nu eenmaal voor de hand liggende associaties? Of een struisvogelpolitiek met een al of niet herkenbare angst als achtergrond? Waarschijnlijk een combinatie van deze drie. Het is mogelijk dat de westerling zich over het algemeen niet meer kan losmaken van zijn stereotiepe denken, dat de eigenaardige stelligheid van beweren en zelfs van overtuiging bij aperte onwetendheid een menselijke eigenschap vormt welke overal optreedt in bevolkingsgroepen die een bepaalde welstand hebben bereikt. Alleen in de groepen der ‘ondergeschikten’ vindt men, massaal, het individueel zich rekenschap geven van alle dingen uit noodzaak, het zich losworstelend omhoog werken naar een bepaalde bevrijding. Mensen van een dergelijke evolutie zijn - op kleine schaal - bij ons zelf voortgekomen uit het pas enige decennia achter ons liggende tijdperk van de opkomst van het socialisme.
In de ‘onderontwikkelde gebieden’ waar de geestelijke pressie zoveel zwaarder maar ook stimulerender is en de getalssterkte veel groter, vindt men hetzelfde verschijnsel in verhevigde mate en op veel omvangrijker schaal. Eens zal de blanke dat ervaren en globaal gesproken kan zijn onderschatting van wat hij blijkbaar zoveel mogelijk wil camoufleren hem duur komen te staan.
Voor wat de Negers betreft hebben wij te maken met twee enorme gebieden, Amerika en Afrika. Afrika is en blijft de bakermat der Negervolkeren, ook al zijn velen van dat Afrika schijnbaar losgeraakt en vervreemd.
Het ‘ontwaken’ van het in vele opzichten enorm belangrijke Afrika en de interesse daarvoor bij het westen hebben de Negergroepen in Amerika wakker geschud. Voorzover zij niet reeds sedert lange tijd
| |
| |
hun binding met Afrika hebben gecultiveerd, moesten zij zich nu rekenschap geven van de toekomstige status van dat werelddeel, waarmee zij zich dan toch ‘ergens’, zij het in vele gevallen slechts op feitelijke gronden, gebonden weten. (Met uitzondering van die trieste groep, die geestelijke murw getreiterd, alleen nog maar pogingen in het werk stelt om zoveel mogelijk op de blanken te gelijken.)
Afrika en Amerika, men kan ze voor wat de Neger betreft, moeilijk meer gescheiden houden; want heus niet alleen dank zij de Negercongressen groeit het contact tussen de meest geëvolueerden van beide gebieden in een verbijsterend tempo. De evolutie van de Negers in het algemeen is echter een geweldige maalstroom waarin ontelbare en dikwijls tegenstrijdige stromingen dooreenkolken.
Een voorbeeld van tegenstrijdigheid in evolutie ziet men in Ghana, waar met even goede bedoelingen ten opzichte van het land Kwame Nkrumah een zeer snelle radicale werkwijze wil betrachten - en wellicht daartoe ook gedwongen is om het te kunnen bolwerken - terwijl de oppositie onder leiding van Dr Busia het langzamer wilde doen en met minder schennis van het oude eigene. De afschuwelijke tragiek hiervan heeft, zoals men weet, onlangs een hoogtepunt bereikt.
De Negers in Amerika, wier grootouders, ouders soms nog wel, slaven waren, maken een geweldig groeiproces, rijpingsproces door eer zij hun standpunt t.a. van de diverse stromingen in Afrika hebben verkend en kunnen bepalen. Voor deze geestelijke spankracht en spanningen sluit het westen de ogen, evenals voor de pleonastische bewegelijkheid ervan. Vasthouden aan de voorstelling van een statisch beeld is iets dat de westerling zich niet langer kan permitteren doch dat hem desondanks eigen blijft.
Dit bleek hier te lande onlangs op merkwaardige wijze in het geval van Richard Wright. Wright is een der weinige Negerauteurs die in Nederland een zekere bekendheid hebben verworven en wel in hoofdzaak door zijn Black Boy: Negerjongen. Dat boek, en Native Son appeleerde aan sentimenten en vond enige
| |
| |
weerklank. In een jeugd waaraan elke vorm van beschaving vreemd was, richtte Wright zich hunkerend naar de zicht- en grijpbare westerse cultuur. Zijn ontwikkeling als schrijver loopt van Uncle Tom's Children en Black Boy via The Outsider naar The long dream met de noodzakelijke onderbreking door non-fiction: Twelve million black voices; Black Power; The Color Curtain en White man, listen! met nog een zijsprong naar Pagan Spain. Wie Wright's Black Power, het verslag van een verblijf in de toenmalige Goudkust (zonder enige ethnologische kennis!) legt naast White man, listen! kan zien hoe groot zijn innerlijke groei is, ten opzichte van de problemen van Afrika. Want Wright, als hoog ontwikkelde Amerikaan heeft in zichzelf psychische weerstanden tegen Afrika moeten overwinnen. Hij vertegenwoordigt daarin een groep der Amerikaanse Negers, niet de Amerikaanse Neger.
Met betrekking tot Wright vond ik kort na elkaar drie voorbeelden van voorstellingsverstarring. Een ‘specialist’ in Amerikaanse Negerlitteratuur gaf een oordeel over Wright tenbeste dat tenslotte enkel en alleen gebaseerd bleek te zijn op Native Son en Black Boy. Het werd gelanceerd met vastberaden zekerheid; toch kende die man slechts twee boeken van Wright terwijl dezelve er op dat moment reeds negen gepubliceerd had en inmiddels een geweldig groeiproces had ondergaan.
In een bespreking in de N.R.C. eind december 1958 werden tegelijkertijd drie in anderhalf jaar verschenen nummers van het tijdschrift Black Orpheus besproken, waarbij in één adem het Negercongres van 1956 en het aldaar aangevallen in 1954 verschenen boek over Wright's verblijf (in 1953) aan de Goudkust werd vermeld. Het boek was door de recensent niet gelezen maar de conclusies ten aanzien van Wright berustten weer op een uitspraak ten tijde van het Negercongres die van toepassing was op het veel latere White man, listen! Een bliksemsnelle evolutie vereist een filmopname - het lezen van een oeuvre in de juiste volgorde en vooral van de non-fiction! Met enkele mo- | |
| |
mentopnamen die dan nog in de verkeerde volgorde worden gelegd, kan een beeld verstarren dat zich reeds lang weer heeft gewijzigd.
Het derde beeld: een argument ingebracht tegen Wright, van commerciele zijde: hij is dan toch maar Communist geweest en wellicht is hij dat nog wel. Wat Wright daarover nu juist zelf uit de doeken heeft gedaan, moedig en overtuigend, dat leest men niet. Men houdt halsstarrig vast aan een beeld dat men, dikwijls tegen beter weten in, niet meer los kan of wil laten. Het is overigens merkwaardig hoe graag met het rassenvraagstuk koppelt aan het Communisme. Maar even merkwaardig is de daaraan inhaerente onwil om hierover in non-fiction het nodige te leren kennen.
Een boek dat ik in verband hiermee in eerste instantie in dit artikel wilde noemen werd inmiddels reeds besproken in het Afrika-nummer van dit tijdschrift. Het is Pan-Africanism or Communism door George Padmore. (Dobson). Padmore is in Trinidad geboren en heeft geschiedenis, politieke wetenschappen en rechten gestudeerd. Hij is nu adviseur van Kwame Nkrumah. Ik moge dus volstaan met nogmaals de aandacht te vragen voor dit belangrijke boek dat de groei van het Pan-Afrikanisme behandelt en waarin de controverse Dr W.E.B. Dubois - Booker Washington uit de doeken wordt gedaan en de NAACP niet geïdealiseerd wordt.
Enige bekendheid verwierf reeds terecht Africa's challenge to America van Chester Bowles dat hier, laat, bij het Boekencentrum NV in vertaling uitkwam. Dat deze oud-ambassadeur voor Amerika in India een frisse kijk op de zaken heeft blijkt uit zijn opmerking dat de opvatting dat alle buitenlandse politieke moeilijkheden in Moskou worden aangesticht - welke opvatting gestaafd werd door de bewering van Dulles, in zijn eerste rede als Minister van Buitenlandse Zaken, dat de Sowjet Unie de oorzaak is van de onrust die nu in Afrika heerst - de Amerikanen (maar dit geldt eveneens voor de meeste Europeanen) blind maakt voor de werkelijkheid en dat de nog koloniale volken van Afrika onafhankelijkheid zullen eisen voordat
| |
| |
‘de meeste Westerse beoefenaren van de kunst van regeren geloven dat zij daar rijp voor zijn.’ Hij wenst een intensief inschakelen van de Verenigde Naties. Het boek wordt voorafgegaan door ‘stemmen uit Afrika’, een aantal fragmenten, in hoofdzaak anoniem en zonder bronvermelding, waardoor er een generaliserende werking van uitgaat. Voor de inmiddels tot Ghana uitgeroepen Goudkust citeert B. ‘een lid van het Goudkustbestuur die een departement leidt’ terwijl dat lid kennelijk lid is van de oppositie en vermoedelijk Dr Busia. Deze, en nog wel voorop geplaatste, toevoeging aan het boek van Bowles is nutteloos en verwarrend en verzwakte zijn eigen betoog.
Wie zich voor de ontwikkeling van Kenia interesseert verzuime niet te lezen Facing Mount Kenya van Jomo Kenyatta, inmiddels vrijgelaten uit zijn gevangenschap maar nog min of meer verbannen. Hij geeft een diepe blik in de levensbeschouwing der Kikuyu en de structuur van hun maatschappelijk en geestelijk leven. Hij toont aan waarom het land door een Kikuyu nooit mag worden prijsgegeven en waarom hij er uit zelfrespect ten eeuwige dage voor zal strijden, (met voorwoord van de anthropoloog B. Malinowski-Secker and Warburg).
In verband hiermee leze men het hoogst interessante boek over het proces Kenyatta c.s.: The trial of Jomo Kenyatta door Montague Slater (Secker and Warburg.)
Voor de werkjes van L.S.B. Leakey: Defeating Mau Mau en Mau Mau and the Kikuyu (Methuen) geldt enig voorbehoud. Leakey is de zoon van een Engelse missionaris en opgegroeid onder Kikuyu. Hoewel van ‘binnenuit’ gezien en vol wetenswaardige feiten werk van een man die zich blijft identificeren met de blanken. In zoverre is The struggle for Kenya van D.H. Rawcliffe waarin de Britse politiek t.a. van Kenya op de korrel wordt genomen waardevoller, reëler, en doelbewust gericht op een daadwerkelijke omzwaai daarvan. (Vict. Gollanz, London). Meer in het populaire genre, doch zeer de moeite waard is: Beware of Africans van Reginald Reynolds (Harrolds), een verslag van een reis van Caïro naar de Kaap, langs de
| |
| |
Nijl door de Soedan, Kenya, Tanganyika, Rhodesië en de Unie van Zuid-Afrika. Reynolds heeft zijn ogen niet in zijn zak gehad en hij neemt geen blad voor zijn mond. Een hartverkwikkend en mogelijk doeltreffend boek, dat door de kennis en geestelijke rijpheid van de schrijver dieper graaft dan allerlei boeken die tegenwoordig als resultaat van korte verblijven ergens in Afrika onder indrukwekkende titels op de markt worden gebracht en niet meer dan oppervlakkige en daardoor bedenkelijke reisverhalen zijn.
In de serie Que sais-je? van de Presses Universitaires de France is een deeltje: Les Civilisations Africaines verschenen, door Denise Paulme. Het is een voortreffelijk, kort en bondig overzicht op strikt wetenschappelijke basis. Denise Paulme was het ook die de inleiding schreef voor het prachtige plaatwerk Parures Africaines (Hachette), getuigend van zoveel kennis van zaken en van een aanpak op zo hoog niveau als men zelden aantreft. Maar toch wel eens een enkele maal.
Dr. A.A. Gerbrands promoveerde op een proefschrift Kunst als cultuurelement in het bijzonder in Neger-Afrika, nu verkrijgbaar in Engelse editie: Art as an element of culture especially in Negro Africa (Med. nr 12, Rijksmuseum v. Volkenkunde, Leiden). Ook hier treft in de eerste plaats de instelling van de schrijver ten opzichte van zijn materie. Het zich openstellen voor een ten dele ongekende levensfilosofie op het hoogste niveau van het menselijk denken met tegelijkertijd een scrupuleuze eerlijkheid en het vasthouden aan een strik wetenschappelijke basis vormen tezamen de ideale benadering voor deze kunst waaraan het l'art pour l'art ten enemale vreemd is. In dit doordacht, doorwerkt en - ook historisch - gedocumenteerd boek komt Dr Gerbrands tot de conclusie dat er noch naar vorm, noch naar inhoud sprake is van enig fundamenteel verschil tussen Europese en buiten-Europese kunst; dat er geen essentiele verschillen zijn aan te wijzen, hoogstens graduele, als bv ten aanzien van de rol die de traditie speelt.
In verband hiermee heeft het zin een - vanwege de plaatsruimte - enkele alinea te citeren van Dr Ger- | |
| |
brands' magistrale inleiding voor de catalogus van de onlangs gehouden tentoonstelling van Mexicaanse Kunst in het gemeente-museum te 's-Gravenhage: ‘Dat men met een vreemd kunstwerk ooit zo één zou kunnen worden als een lid van de gemeenschap waaruit het is voortgekomen, is een illusie. Het moet n.l. uitgesloten worden geacht, dat men zijn eigen culturele opvoeding zozeer zou kunnen vergeten of onderdrukken, dat men tot in de laatste vezels van zijn eigen persoonlijkheid deel zou kunnen hebben in een vreemde samenleving. Men kan echter wel trachten het vreemde kunstwerk in zijn eigen totaliteit van organisch samenhangende vorm en inhoud zo objectief mogelijk te benaderen. Dat immers, is niets anders dan een kwestie van simpele eerlijkheid tegenover die vreemde en onbekende medemens, schepper, gebruiker, en zéér zeker ook bewonderaar van zijn eigen kunst.’
En van deze zelfde instelling dan getuigt ook het onvolprezen Afrique ambiguë van G. Balandier (Plon). Het is wellicht het meest indringende boek over Afrika geschreven. ‘De ethnoloog’, zo zegt hij, ‘staat in zekere zin als een kind tegenover de cultuur die hij wil gaan bestuderen. Om haar beter in zijn greep te krijgen moet hij van binnenuit leren hoe zij functioneert; hij moet alle stadia der initiatie doormaken. Hij ontdekt veel door als het ware dezelfde schreden te zetten als waarmee zijn evenknie, het kind, zich eigen maakt wat hem wordt geïnstrueerd en onderricht en stap voor stap deel gaat uitmaken van de gemeenschap. Het gaat hier zeer zeker niet om een “spel” dat er uit zou bestaan alle aandoeningen en reacties nogmaals te doorleven van het kind van het ogenblik af dat zijn moeder hem voor de eerste maal meedraagt in een lendendoek tot op het ogenblik waarop hij door de initiatie wordt toegelaten tot de gemeenschap van de volwassen mannen. Men kan volstaan met al deze stadia in verkorte tijd te doorlopen door een nauwkeurige waarneming van de verschillende lagen der kinderbevolking. De ethnoloog kan dan, in versneld tempo, heel de inheemse kindertijd aan zijn oog voorbij laten gaan, er zich mee vertrouwd maken. Hij treedt dan
| |
| |
door de juiste deur binnen in die gemeenschap, die hem bij de aanvang van zijn onderzoek, zo ontoegankelijk leek’.
Een meedogenloos boek over Kongo (en Angola) in het bijzonder is The African Awakening door Basil Davidson (Jonathan Cape). Doet niet onder voor zijn boek over Zuid-Afrika: Southern Africa. Zakelijk, gedocumenteerd, vol feiten. Na lezing blijft er nog weinig te raden waarom het tot oproerigheid in Kongo kwam. Vermelden wij in dit verband ook nog het reeds wat oudere boek van de dappere pater Placide Tempels die het bestond een knappe verhandeling te schrijven over de levensbeschouwing van de Bantoes, La Philosophie Bantoue (Prés Africaine). Het is onbegrijpelijk (tenzij men moet aannemen dat het de Neger aldaar zelf niet vergund is er een levensbeschouwing op na te houden) maar hij is er voor gestraft, al schijnt hij na uitwijzing toch weer in Kongo te zijn toegelaten. Een andere missionaris, A. de Rop, M.S.C. heeft een boek geschreven dat meer bestemd is voor degenen die zich voor de Afrikaanse culturen zelf interesseren en dat moeilijk ergens is onder te brengen. Het is een formidabel werk en een openbaring van schoonheid doch het werd uitgegeven met een saai omslag en de dorre titel: De gesproken woordkunst van de Nkundó. (Kon. Mus. van Belgisch-Congo, Tervueren-De Sikkel, Antwerpen). Het boek bevat een schat van fabels, zangen, mythen, spreekwoorden en Nsáko, verhalen, sprookjes etc. Met voortreffelijke verklaringen en de volledige, oorspronkelijke teksten bij de vertaling.
Tot besluit wil ik wijzen op de uitgaven van Présence Africaine te Parijs. Regelmatig komen deze bundels - meest verzamelbundels, maar toch niet alle - van de persen. Een der beste nummers vind ik nog altijd 8-9 Le Monde Noir, dat werkelijk een afgerond beeld geeft van wat de wereld der Negers zowel horizontaal als verticaal - maar vooral in het verticale vlak - inhoudt. Dit is heden en verleden, de cultuur (in heel haar veelzijdigheid) en het hevig-levende fascinerende van de zwarte wereld. Andere goede delen zijn o.m. L'Art Négre (10-11); Haïti, poètes noirs (12) en L'
| |
| |
homme de culture noir et son peuple (16). Dit laatste boek toont duidelijk aan dat de bewustwording van de Negers een voldongen feit is geworden en dat zij, met beide voeten op de grond en een vooruitziende blik in het waakzame oog, bij voortduring zich rekenschap geven van de culturele, politieke en vooral economische aspecten van een wereldbestel waarin zij zich met waardigheid een gelijkwaardige plaats willen verwerven.
|
|