| |
| |
| |
Th. van Tijn
De vuurproef voor De Quay is begonnen
Verrassingen heeft ‘Prinsjesdag-1959’ niet gebracht: de koets was nog steeds van (klater)goud, de zon scheen maar ook dat was geen verrassing. De Troonrede was ongeveer van de gebruikelijke nietszeggendheid, terwijl de Miljoenennota weinig nieuws gaf. Nauwelijks dus redenen, zo zou men zeggen, om de lezers van ‘De Nieuwe Stem’ lastig te vallen met een analyse van de rimpeltjes in onze nationale visvijver, temeer daar buitenslands zulke hoogst belangrijke ontwikkelingen plaatsvinden. Die blakheid zelve is echter, juist in haar kontrast tot de hoge golven die elders slaan, een nadere beschouwing waard. Want er moet in een land heel wat gebeuren wil het zich oppervlakkig gezien, zo ‘rustig temidden der woedende baren’ houden. Trouwens, een méér dan oppervlakkige blik zal sterke stromingen ontwaren.
Twee elementen wil ik hier ter verklaring van de betrekkelijke rust aanvoeren: het ene het internationaal-ekonomische, het tweede het binnenlands-politieke. Internationaal-ekonomisch gezien ligt ons land als een verbindende schakel tussen de twee mogendheden, die een superkapitalistische ontwikkeling doormaken: de Verenigde Staten enerzijds, de West-Duitse Bondsrepubliek anderzijds. Door zijn ligging kan ons land zo niet een ‘Europoort’, dan toch in elk geval een ‘Ruhrpoort’ zijn. Voor de tweede maal in de moderne geschiedenis ondergaat ons land met onweerstaanbaar geweld de aantrekkingskracht van de industriële ontwikkeling van het Rijngebied. De eerste maal was dat het geval na ca. 1880, toen waterstaatkundige werken van formaat de haven van Rotterdam en op bescheidener wijze ook die van Amsterdam de aansluiting tot dat achterland hadden verzekerd. Wij beleven nu in versnelde mate een nieuwe golf in dit proces;
| |
| |
wanneer er iets is dat aan de Miljoenennota relief geeft, niet in de onmiddellijk-politieke zin van het woord, maar in een ruimer ekonomisch-historisch kader beschouwd, dan zijn het de begrotingsposten in verband met de werken in de Rijn- Maas- en Scheldedelta (Kanaalwerken bij Terneuzen, Deltaplan, Europoortwerken) en aan de IJmond (havenwerken te IJmuiden, verbetering van het Amsterdam-Rijnkanaal, de uitbreiding van Schiphol).
Deze zaken vermogen de politieke hartstochten niet in beroering te brengen. Er is niet of nauwelijks een verschil van mening tussen de oppositie (P.v.d.A.) en de regeringspartijen ten aanzien van die voorzieningen, welke door de regeringen onder Drees reeds gepland en in gang gezet waren. Voor zover er iets van politieke hartstocht te bespeuren valt raakt het niet de genoemde werken, maar het uitstellen of niet ter hand nemen van andere zaken welke onder het ministerie van Waterstaat ressorteren, zoals die ter inpoldering van de Lauwerszee of het IJtunnelprojekt, welke hoogst nuttige en vooral voor de daarbij betrokken regionale bevolkingsgroepen wenselijke zaken het ‘Ruhrpoort’-karakter missen. De feitelijke afwijzing van de uitvoering van die plannen dateert echter ook reeds uit het laatst van de periode-Drees. Men mag achter dit alles zonder twijfel een bewuste politiek van de doorslaggevende kapitaalsbelangen in ons land zoeken.
Deze kapitaalsbelangen geraken hoe langer hoe meer internationaal vervlochten juist met het Amerikaanse en West-Duitse kapitaal. De stichting van het grote ertsverwerkende komplex op Rozenburg zal geschieden in nauw kontakt met West-Duitse steenkool- en staatbelangen, waarbij de naam Krupp reeds vele malen gevallen is. De zojuist bekendgemaakte plannen tot grootscheeps passagiersvervoer tussen de Verenigde Staten en Amsterdam wijzen op de toenemende Trans-Atlantische kapitaalsvervlechting; de overheidsgaranties inzake hotelbouw ten behoeve van het Amerikaanse Hiltonkoncern wijzen op een bewust streven naar stichting van een ‘Amerikaanse’ akkomodatie in onze
| |
| |
kontreien.
Niet alleen vermogen de grote werken, voorzover zij uitgevoerd worden, de politieke hartstochten niet te doen opvlammen, zij oefenen, zolang geen belangrijke konjunktuurinzinking roet in het eten gooit, zelfs een temperende invloed uit. Er is werk aan de winkel; wie zich niet kan verrijken kan in elk geval zijn levensonderhoud vinden in het snelle proces van vergraving en bebouwing dat het uiterlijke aspekt vooral van het westen des lands in korte tijd zo grondig aan het herscheppen is, dat daarin slechts enkele reservaten van oud-stedelijk karakter en plattelandsschoon overblijven.
Een waarlijk ‘Amerikaanse’ ontwikkeling, ook in sociaal-psychologisch opzicht is daarmee aan de gang. De tegenstelling tussen kapitaal en arbeid is uiteraard niet verdwenen, maar verloor de laatste jaren steeds meer van haar ideologisch en principieel karakter. De wijze van maatschappelijke organisatie - kapitalistisch of socialistisch - is voor velen niet meer relevant. Die maatschappelijke organisatie is grootkapitalistisch, onderworpen aan de bevelen van een steeds meer internationaal georganiseerd financierskapitaal. Men gaat ermee akkoord, waarbij van de kant der grote arbeidersvakcentralen de enige voorwaarde is, dat het groeitempo een zekere regelmaat zal vertonen om plotselinge werkloosheidsrampen zoveel mogelijk te voorkomen, terwijl voorts niet de voortbrengingswijze, maar alleen de verdeling der rijkdommen het permanente strijdpunt vormt. Daarmee naderen we het ‘business-unionism’ dat de vakbonden in de Verenigde Staten kenmerkt en dat steeds meer de ideologische kleur der grote Nederlandse vakcentralen uitwist: de socialistische centrale verliest aan socialisme, de konfessionelen verliezen aan konfessie. Een dergelijk proces van ont-ideologisering vindt in West-Duitsland plaats. Niet voor niets voeren juist de Nederlandse en de West-Duitse sociaal-demokratie ongeveer gelijktijdig het stuk der programherziening op, waarbij het kapitalistische karakter van de huidige maatschappij wordt ontkend teneinde een alibi te hebben om zichzelf
| |
| |
van de resten van de klassenstrijdinstelling en de socialisatiegedachte te ontdoen.
Daarmee zijn wij reeds gekomen in een bespreking van de binnenlands-politieke faktor, welke de politieke strijd in ons land in de huidige periode zo lauw maakt. De oppositie (P.v.d.A.) heeft aan de regering niet zo erg veel meer te verwijten dan het feit, dat zij uit het regeringskasteel verdreven is en in de oppositie is gedrongen. Haar politieke kritiek richt zich tot nu toe niet op principiële kwesties als die aangaande de eigendom van en het beheer over de nieuwe produktieve krachten, welke door overheidswerken van algemeen nut hun - voor het partikuliere bedrijf onrendabele - onderbouw krijgen, of welke met overheidsgaranties voor verliezen tot stand komen zonder dat de overheidsinvloed zodanig is, dat te zijner tijd van overheidswinst gesproken kan worden. In dit opzicht had het Nederlandse socialisme zijn nederlaag reeds geleden tijdens de periode van het meeregeren, toen de K.L.M. en het Soda-projekt ter diskussie stonden, - als men tenminste van een nederlaag kan spreken daar, waar niet of nauwelijks gevochten is.
Een belangrijk vraagstuk voor het Nederlandse kapitaal blijft in de gehele grootse ontwikkeling der havenmondingen de plaats, welke het zelf kan opeisen in tegestelling tot de plaats der buitenlandse financiers-groepen, waarmee men samenwerkt. De Nederlandse staat, en met name de begroting van Waterstaat, wordt gehanteerd om een overwicht van het Nederlandse kapitaal te verzekeren, terwijl voorts binnenlandse kapitaalsvorming thans nog sterker dan tevoren, onder de regeringen-Drees, wordt gestimuleerd. De tijdelijk geschorste investeringsaftrek werd in mei van het vorige jaar reeds hersteld, nog onder Hofstra dus. In dit verband moeten we nu de belastingherziening plaatsen, welke fiskale belemmeringen bij de fusie van ondernemingen wegneemt: één der weinige nieuwtjes uit de Miljoenennota. Bij dit alles is wegens het naderen van de volgende fase van de Euromarkt nogal haast.
Ook het doorzetten van de huurverhoging valt bin- | |
| |
nen dit kader. Men rekent erop, dat grote woningbezitters de hun toegeworpen extrahuurgelden ten dele produktief zullen beleggen, terwijl de gelden, die voor loonsverhogingen bestemd worden uiteraard eerder konsumptief verteerd zullen worden. Daarnaast is de huurverhoging ook een politieke zet, de inlossing van een belofte in een langdurige agitatie opgebouwd, zoals trouwens ook het geval is met de door alle partijen wenselijk geachte verlaging van het belastingtarief voor ongehuwden.
Ongetwijfeld hadden de staatsstukken welke op de Derde Dinsdag van September bekend werden gemaakt ook daarom een weinig opzienbarend karakter, omdat de regering-De Quay bij haar eerste optreden al met een regeringsprogram was gekomen en vervolgens, kort voor de zomervakanties, in een speciale nota haar plannen inzake de huren, de melkprijs en de lonen had bekend gemaakt. Het voornaamste parlementaire debat had naar aanleiding van die laatste nota reeds plaatsgevonden en daaraan zal men voorshands maar weinig toevoegen. Voor ons loont het de moeite om dat debat, in juli j.l. gehouden, onder de loupe te nemen, temeer daar de uitkomst ervan licht werpt op de verdere houding der parlementaire oppositie.
Die huur- en loondebatten dan hadden enigszins het onwezenlijke karakter van een spiegelgevecht, waarbij men uitwijkt voor een houw die niet wordt uitgedeeld en een uitval doet naar een tegenstander, die slechts als schim aanwezig is. Het begon ermee dat de oppositie, bij monde van het P.v.d.A.-lid Roemers, een motie indiende waarin niet het standpunt van zijn partij was neergelegd, maar het standpunt dat andere frakties zouden moeten innemen, als ze zich aan hun eigen woorden hielden. Roemers vroeg in eerste aanleg dus geen uitspraak voor een algemene loonronde tot ongedaanmaking der bestedingsbeperking, of voor de afroming van een huurverhoging ten bate van een nationaal fonds voor de nieuwbouw. Neen, Roemers vroeg een kameruitspraak, waarin de regering zou worden uitgenodigd haar programma zodanig te wij- | |
| |
zigen, dat loonsverbetering voor de werknemers aan een huur- en melkprijsverhoging vooraf zou gaan.
Dit laatste was de wens, die van konfessionele vakbondszijde, en ook van de kant der kamerfrakties van K.V.P. e.a., was geuit. K.V.P.-woordvoerder Andriessen kleedde dat zo in, dat hij zijn voorkeur uitspraak voor 1 april inplaats van 1 januari als datum van ingang der huur- en melkprijsverhogingen, teneinde voor die tijd aan de loonsverbetering te kunnen werken. Echter zouden de konfessionele kamerleden er ook genoegen mee nemen, als de regering bij haar voornemen bleef om de zaken op 1 januari a.s. te doen ingaan; in dat geval zou de K.V.P. tot het late najaar ‘afwachten’.
De Quay was dus zeker van de steun van zijn kamermeerderheid. De P.v.d.A.-fraktie was zeker van haar nederlaag, ook al had zij niet haar eigen wensen vertolkt, maar de schijnwensen der meerderheid.
Echter, de tegenpartij in het spiegelgevecht week (in het voetbalspel heet zoiets een schijnbeweging), zonder strikte noodzaak: de data werden verschoven, zodat een langere periode van loonsverbetering aan de verhoging der huren en melkprijzen vooraf zou gaan. Dit alles met handhaving van het regeringsprincipe, dat van de aanwezige ‘ruimte’ een deel beschikbaar moest blijven voor hogere huren en melkprijzen, zodat voor loonsverhoging ter verbetering van het levenspeil wel meer tijd zou komen, maar niet meer ruimte...
Roemers uitval in het luchtledige eindigde dus met een val op zijn neus: hij trok na de wijziging der data zijn motie in en zei, dat zijn fraktie wel zou afwachten tot in het late najaar. Zo waren de rollen omgekeerd: de P.v.d.A. zei eerst: afkeuren, - de K.V.P. zei toen: afwachten. Aan het eind van het debat zei de P.v.d.A. op haar beurt: afwachten, terwijl K.V.P. en A.R.P. in triomf de hun verwante vakcentralen konden toeroepen: Eéééén april...!
Kennelijk had de P.v.d.A.-fraktie De Quay's wendbaarheid onderschat. Het gevolg van de gehele zaak is, dat de grote oppositiepartij het nu aan zichzelf onmogelijk heeft gemaakt, enige werkelijke agitatie tegen
| |
| |
de loon- en woninghuurpolitiek der regering te ondernemen. Zij zal immers afwachten. De komende begrotingsdebatten zullen de P.v.d.A. nog steeds in de wachtkamer vinden, waar haar oppositiekracht op een klein komfoortje langzaam staat te sudderen.
Ondertussen is het zwaartepunt van de ontwikkeling in het sociaal-ekonomische vlak verplaatst van het Parlement en de ministeries naar de klassenstrijd daarbuiten. Elke vakbondskombinatie, in elke bedrijfstak, berekent de ‘ruimte’ voor loonsverhoging en andere verbeteringen in de Kollektieve Arbeidskontrakten, waarbij de illusoire richtlijnen die de regering vaststelde en na overleg met de Stichting van de Arbeid weer wijzigde, weinig houvast bieden.
Dus begint het loonoffensief per bedrijfstak, waarin geen enkele bond, in welke bedrijfstak dan ook, kan achterblijven. De ‘ruimte’ benodigd voor de kompensatie der huur- en melkprijsverhoging dreigt voor 1 april opgevuld te worden met loonsverhogingen, waardoor het ekonomische plan van minister Zijlstra in duigen zou vallen. Gemakkelijk beheerser van het parlementaire schimmenspel, komt De Quay in de praktische klassenstrijd pas voor de eigenlijke krachtproef te staan.
Het begon bij de metaalbewerkers, die met hun patroons een verhoging van 5% mitsgaders andere voordelen waren overeengekomen; de Rijksbemiddelaars wilden beknibbelen, maar weken terug voor de stijgende ontstemming onder de arbeiders, die bij ‘Werkspoor’ te Amsterdam zelfs een ogenblik in staking gingen. Was de loondam in de Metaal doorbroken, met volharding sleepten de Rijksbemiddelaars en de regering zandzakken aan om de volgende dijk tegen de aanzwellende vloedgolf te houden: de C.A.O. voor de grafische vakken is in het geding. Hoe het ermee staat weet ik op dit moment niet: de kranten zijn te Amsterdam heden niet verschenen, de demonstratieve 24-uursstaking is een feit, - zonder steun der hoofdbesturen, maar steunende op de vakbondskaders in de bedrijven zelve.
| |
| |
Het is niet uitgesloten, dat met deze en volgende ontwikkelingen een nieuwe periode in de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging aanbreekt. Terwijl het nieuwe program-ontwerp der Partij van de Arbeid een uitdrukkelijk anti-klassenstrijdartikel bevat (zo genoemd in een debat in ‘Paraat’ van 12 september), voeren de grafische arbeiders in Amsterdam, die grotendeels tot het socialistische milieu behoren, die strijd alsof er geen P.v.d.A.-programkommissie bestaat. Theorie en praktijk beginnen zonderling uit elkaar te lopen, en het is de vraag hoelang die spanning kan duren en wát voorlopig het overwicht zal krijgen: de papieren anti-klassenstrijdparagraaf of de praktijk van de klassenstrijd.
Wij spraken hierboven van een proces van ‘ver-Amerikanisering’ en ontideologisering. Dat proces is onmiskenbaar aanwezig en ver gevorderd. Maar een zeker fonds van ‘ouderwetse’ socialistische voorstellingen blijkt te bestaan zodra men de al te nevelige toppen der partij-theorie verlaat en onder de gewone stervelingen komt. Zullen die dove sintels opnieuw opvlammen, indien de brandstof van de klassenstrijd het vuur zou voeden? Tenslotte mag men aannemen, dat niet slechts een ver-Amerikanisering der Nederlandse en West-Duitse arbeidersbeweging mogelijk is, maar dat ook een ver-Europeïsering - de koppeling van een eigen politieke, socialistische-getinte aktie der arbeidersklasse aan de vakbondsaktie - van de wereld van de arbeid in de U.S.A. tot de mogelijkheden behoort.
Hoe het ook zij, de begrotingsdebatten zullen weinig enerverend zijn. De parlementaire rimpels laten maar weinig zien van de grondzeeën die in beweging geraken. Wie de politiek wil volgen zal beter doen het parlementaire overzicht terzijde te laten en de blik te richten op de bedrijven. Dáár wordt tussen nu en 1 april beslist over het al of niet gelukken van het rechts-liberale experiment van De Quay c.s.
21 september 1959
|
|