| |
| |
| |
G.Th. Rietveld
Architectuur
Met veel genoegen wil ik het mijne zeggen over wat ik zie in de hedendaagse architectuur, de architectuur die thans de leiding zal moeten nemen. U meent, dat wij hierbij voordeel kunnen trekken uit wat in onze jeugd gebeurde. Ik meen wel, dat onze jeugd van toen en de uwe (van nu) vergelijkbaar zijn. Maar er komt een tijd, (je weet nooit wanneer het zover is), dat de ouderen het komende gaan waarderen vanuit toestanden in het verleden; op z'n best een heden dat meer verband heeft met het verleden, dan met het komende. Zo konden wij op onze beurt wel het werk van Berlage waarderen en voortzetten maar hij kon ons werk niet waarderen en had zelfs ernstige bezwaren. Het beste lijkt me, dat ik maar eens iets vertel van toestanden uit mijn jeugd, hoe ik daar tegenover stond en wat wij meenden te moeten doen, zodat straks, als ik mijn mening over het heden ten beste geef, U kunt zeggen: We weten wie het zegt.
Eerst iets over mezelf: Ik was als kleine jongen een zwak dromertje, dat niets verwonderlijker vond dan dat zo'n brokje leven zich bewust kon zijn van eigen bestaan. Wanneer ik voor het eerst weet kreeg van dat bestaan kan ik me niet herinneren, wat ik logisch vond, daar er bij zo'n eerste ontwaken moeilijk sprake kan zijn van herinnering. Ik was me ook heel vroeg, (misschien toen nog meer dan nu), bewust van de betrekkelijkheid van alles wat we waarnemen, waarderen en taxeren. Mijn ouders waren n.l. zo verschillend van aanleg, dat het me altijd voorkwam, dat ze in verschillende werelden leefden, die zo nu en dan bij practische aangelegenheden in botsing kwamen, zonder dat ze wisten welke pijn ze elkaar deden. Wat mijn moeder het mooiste en beste in het leven vond, vond mijn vader slecht en zondig.
Ik probeerde op mijn manier een objectief oordeel te hebben over de dingen, maar dat was moeilijk! Als
| |
[pagina t.o. 560]
[p. t.o. 560] | |
G.Th. Rietveld
Geb. 1888 te Utrecht. Tot 1906 werkzaam als meubelmaker, daarna enige jaren ontwerper voor de edelmetaalbedrijven. In 1919 lid van De Stijl; vestigde zich als architect.
Werken o.a.: het Schröder-huis te Utrecht (1924); Nederlands Paviljoen in Venetië en het Sonsbeekpaviljoen (1954); perskamer Unesco, Parijs (1957-1958).
| |
[pagina t.o. 561]
[p. t.o. 561] | |
A. van Domburg
Geb. 1895 te Oud Gastel. Gymnasiale opleiding in België en Klein Sem. te Breda, daarna Nederlandse Letterkunde (R.K. Leergang Tilburg). 1930 Wordt hij chef kunstredactie van De Tijd; 1931 medewerker bij de K.R.O en hoofdredacteur van Filmforum. Van 1929-1940 is hij medewerker aan Nieuwe Eeuw en De Gemeenschap. Voorzitter van de Ned. Kring van filmjournalisten en van de Culturele Adviescommissie van de Nederlandse Bioscoopbond.
| |
| |
ik iets bekeek, b.v.: een plaatje in de krant, dan zag ik afbeeldingen van mensen en letters, maar ik zag ook stippels van het raster. Ik begreep, dat het niet de bedoeling was dat ik die zag. Er was een bepaalde schaal, waarop ik zo'n plaatje moest zien. Nam ik een vergrootglas, dan zag ik alleen verschillende stippels zonder verdere voorstelling; zou ik door een microscoop kijken, dan zou ik vezels zien, draden en vlekken. Ik wist dat ik een krant moest zien en letters en een voorstelling en ik bepaalde me tot die schaal. Bij zo'n krant was zo'n schaal wel duidelijk, maar er zijn dingen en begrippen, waarbij de schaal, waarop je ze moet beleven niet zo duidelijk vast staat, en dan merk je alleen al door de schaal, waarop je de dingen ziet dat er vele werkelijkheden bestaan. Denk er nu nog bij, dat verschillende wezens verschillende zintuigen hebben. Wat is dan de werkelijkheid? De onze of de hunne? Alleen dat, wat onze speciale begrensde waarneming in staat is te zien, te horen, te proeven, en dan op een schaal, die we menselijke schaal zouden kunnen noemen, dat is onze werkelijkheid.
Deze werkelijkheid heeft zich langzamerhand, volgens bepaalde overeenkomsten ontwikkeld uit het eerste ontwaken tot bewustzijn. Stap voor stap hebben we betekenis gegeven aan onze waarnemingen in allerlei combinaties, tot het ons omringende is geworden: één oneindig wereldbeeld.
Het gevoel van de betrekkelijkheid van alle zekerheden heeft mijn jeugd, mijn doen en laten, en ook mijn werken beïnvloed en onbevooroordeeld gehouden; en vooral zonder zekerheden. Als Hegel zegt: ‘Over het menselijk bewustzijn kunnen we niet hoog genoeg denken’, dan beaam ik dit volkomen maar alleen omdat het onze enige bron van bestaansbegrip is; we moeten het er mee doen, al zouden we concluderen, dat ons bewustzijn een illusie is.
Er is nog iets, dat me steeds bezig hield en dat is: hoe verloopt de lijn van ontwikkeling van dit bewustzijn? Waar begint het, hoe verloopt het en hoe eindigt het; op welke plaats op die lijn ligt de scheppingsdaad der kunst?
| |
| |
Het is me in de loop der tijden duidelijk geworden, dat alles altijd alles beïnvloedt en dat die beïnvloeding langs vele trappen van ontwikkeling tot onderscheiding voert; onderscheiding van verschillen in de egaliteit van het niets. Iedere stof, ieder ding reageert op de indruk of invloed die een andere stof of ding er op heeft.
Waar en wanneer dit reageren door de stof, het ding of het organisme weet krijgt van deze invloed, kunnen wij zelfs bij ons zelf niet terugdenken, hoe zouden we dan kunnen weten hoe en wanneer andere chemische samenstellingen of organismen hun reacties beginnen te vermoeden?
Wel kunnen we aannemen, dat alles in het heelal leeft zoals wij leven; eerst geheel opgenomen in het algebeuren, langzaam zich tot een speciale samenstelling ontwikkelend, tot het geleidelijk tot onderscheiding van indrukken komt om ten slotte deze gevoelsindrukken te gaan onderscheiden in soorten, zoals licht, geluid en smaak, die blijvende indrukken zijn, van dit nieuwe ik, indrukken die zich combineren met elkaar en als herinnering bepaalde betekenis krijgen. Ik dacht, dat zo onze bewustwording zichzelf ging vormen door: het voortdurend combineren en samensmelten van deze indrukken met de reeds gevestigde herinneringen. Dit proces leek me dat, wat men denken noemde. Bepaalde haltepunten in dit proces kwamen overeen met mijn begrip weten.
Deze haltepunten zijn m.i. nooit eindpunten; bovendien geldt dit weten alleen in betrekking tot onze onderlinge afspraken en erkende begrippen of veronderstellingen. Dit denkvermogen wordt gevoed door telkens nieuwe zintuigelijke indrukken en activiteiten, anders zou het in een kringloop van logica langzaam doodlopen. Dit doodlopen gebeurt tenslotte toch, want het leven is een tijdelijkheid, die (in een speciale vorm) tenslotte eindigt waar het begon: als egaliteit en ongedifferentieerde gevoeligheid in het algebeuren.
Dit alles overwegende, is me al vroeg duidelijk geworden, dat wij noch in het eeuwig naar evenwicht zoekend chemisch gebeuren, noch binnen de kring van
| |
| |
onze bewustwording enige beïnvloeding ten goede of ten kwade kunnen uitoefenen. Hierop is voornamelijk mijn levenshouding gebaseerd.
We waren opgevoed met de plicht het goede te doen en het kwade te laten; het stoffelijke was laag en slecht en het geestelijke (wat ik nooit heb begrepen) was hoog en goed. Toen deze onvervulbare plicht, alles tot geestelijkheid te verheffen, van mijn schouder viel, door het besef, dat al ons doen en laten slechts begeleidende verschijnselen zijn in het grote algebeuren, toen is het leven lichter geworden voor mij. Toen begreep ik, dat (schijn of geen schijn), voor ons niets belangrijker kon zijn dan vreugde in de tijdelijke groei en de tijdelijke bestendiging van de onderscheiding van ons zelf en de omgeving. Elke scheppingsdaad ontstaat in het nog net niet bewuste; ze is een telkens opnieuw ontdekken van eigen bestaan - het ik en zijn omgeving; een omgeving, die als het tegenovergestelde van het ik als het ware spiegelbeeld is van onszelf, terwijl wij spiegelbeeld van de omgeving zijn (samen één wereldbeeld vormend). Uit egoïstische redenen zullen we onze omgeving en onze naaste liefhebben als onszelf. Er is geen vak, dat er zo op gericht is de ruimtelijke uitbreiding van ons ik te realiseren en op menselijke schaal voor ons beleefbaar te maken, als de architectuur, want het medium van de architectuur is de ruimte; daarom mogen we nooit het kunstzinnige element in de bouwkunst verloochenen, ze is de meest directe van alle kunsten. Hier raken we het grondprincipe van de functionele architectuur op een andere wijze, dan vanuit de noodzakelijk en practisch gedetailleerde opsomming van maatschappelijke en persoonlijke eisen.
Dit wil niet zeggen, dat elk stuk architectuur een kunstwerk moet zijn - misschien is een op de duizend genoeg. Het was zonder opzet, doch eenvoudig eigen behoeften volgend, dat ik me steeds ging bezighouden met ruimtelijke problemen, die ik als levensvoorwaarde onderging; van hieruit moet mijn bescheiden aandeel in de ontwikkeling der architectuur gezien en begrepen worden. Hier was geen vooropgesteld doel of systematisch werken in een bepaalde richting; slechts het
| |
| |
aangrijpen van toevallige omstandigheden als zelfbehoud. Dit is een energie verkwistende manier van leven, maar ik weet geen betere. Ik ben me bewust, dat ik met deze uitspraken over mijn levenshouding niets nieuws gezegd heb, of iets dat niet allang door juistere inzichten, ontdekkingen, of ervaringen achterhaald is. Het was eenvoudig de kijk op het leven, van waaruit mijn werk vorm kreeg vóór en tijdens de samenwerking met de andere leden van ‘De Stijl’.
U moet niet vergeten, dat al was ‘De Stijl’ een zuiver kunstzinnige beweging, de architect-leden zich bewust waren van de noodzakelijke vernieuwing van de architectuur door de machine, tengevolge van de snelle ontwikkeling van wetenschap en techniek. En juist hierom was het nodig de werkwijze grondig te herzien, tot op het meest elementaire, zowel in constructie als in ruimtebeelding. Het ging toen n.l. om het volgende: de in zichzelf besloten bouwmassa-architectuur te vervangen door een ruimtelijke architectuur; gerealiseerd door bepalingen en begrenzingen, waarbij de relatie binnen - buiten zoveel als mogelijk beleefbaar werd. We moesten komen tot een nieuwe vormentaal in de architectuur, in ons geval: een nieuwe ruimteschaal; nieuwe letters, nieuwe woorden, nieuwe zinnen.
De waarneming werd geanalyseerd in horen, zien, proeven en ruiken. We bepaalden ons voornamelijk tot het zien, dat we weer onderscheidden in kleuren-zien, scheidt zich in: rood-zien, geel-zien en blauw-zien. Het vormen-zien en ruimten-zien. Kleuren-zien ondervormen-zien onderscheidt zich in: de drie dimensies der massa en het vlak-zien, het bol-zien en hol-zien. Het ruimtelijk zien onderscheidt ook drie dimensies; het onderscheidt binnen van buiten, het geslotene van het opene, het lichte van het donkere. Om de vormen die we maakten volkomen te kunnen beheersen gebruikten we uitsluitend rechthoekige vormen en ruimten, waarbij binnen en buiten als gelijkwaardigheden tegenover elkaar af te wegen waren. Bij ronde vormen heeft het binnen een geheel ander karakter dan het buiten; het buiten is veel meer buitengesloten en het binnen ingesloten. Ook in de kleuren hebben we het toepassen van
| |
| |
mengsels lange tijd vermeden, niet omdat we het verkeerd vonden, maar omdat we allerlei gevoelselementen, die verband konden houden met traditionele vormen, in ieder geval voorlopig er buiten wilden houden. We maakten van alles (om het eenvoudig te houden) kisten; kisten van hout, kisten van steen, kisten van staal en glas. In vele gevallen moet dit ook zo zijn: de grootste eenvoud kan het best gecombineerd worden. De constructie en de ruimtebeelding vroegen soms meer. Ik experimenteerde met een constructief frame, waarvan de eenheden niet in elkaar verbonden werden, maar in alle drie richtingen doorliepen. Dit ruimte bepalende frame wilde ik nu met 2-dimensionale vlakken dicht maken. Ik experimenteerde met 3-dimensionale vlakkencombinaties, combinaties die als het ware voortzettingen waren van het ruimtelijke frame; zo min mogelijk vlakken met gaten, zo veel mogelijk open en dicht als tegenstelling.
Dit probleem is nog steeds niet algemeen tot oplossing gekomen. Als U een beton- of een ijzerskelet ziet, hebt U alle verwachtingen voor een goede architectuur - het begrenst de binnenruimte en er is een goede relatie tussen binnen en buiten. Nu worden de wandelementen er in geplaatst en in de meeste gevallen is het architectonisch een teleurstelling. Dit schijnt een taak voor de jonge architectengeneratie - doch honderd om een, zullen de oplossingen in heel andere richtingen gevonden worden dan waarin wij die zochten. Even een voorbeeld van een radicale en moderne oplossing, die ook in geheel andere richting gevonden werd, dan ik me die dacht. Ik zag op de expo bij het Amerikaanse paviljoen een filmvertoning tegen de wanden van een veelzijdige zaal geheel rondom. Deze projectie werkte geheel ruimtelijk terwijl ieder vlak toch slechts een gewone vlakke projectie bevatte. Jarenlang had ik gezocht naar een systeem voor een stereoscopische film; ik meende dit te moeten bereiken, en wel door 2 verschillende projecties, één voor het linkeroog en één voor het rechter oog. De moeilijkheid was, dat elk oog zijn eigen projectie moest zien en niet de andere. Ik zocht dit ruimtelijk op te lossen door 2 ruimten boven
| |
| |
elkaar, maar het bleef te ingewikkeld voor massavertoning. Het kon ook met gekleurde brillen, prisma's, spiegels, enz., allemaal oplossingen, die onpractisch waren voor bezichtiging door groot publiek. Hier was niets van dit al. Doodgewone projecties waar je precies in staat als in de werkelijkheid. Het was het oude panorama in beweging gebracht; het was verheugend om te zien, hoe die Amerikanen zonder knutselen of problemen, eenvoudig technisch en radicaal tot een oplossing kwamen.
Zo zal het in veel gevallen ook gaan in de architectuur, de oplossing van een probleem ligt soms geheel ergens anders dan men oorspronkelijk denkt; bovendien is een oplossing voor iedere tijd zeer verschillend. De bouwkunst heeft in de loop der eeuwen vele veranderingen doorgemaakt. Vele opvattingen zijn gehuldigd en weer overleefd. In onze tijd wordt veel over architectuur gepraat - misschien te veel. We zijn een land van overwegingen, terwijl bijna overal elders de nieuwe inzichten en constructies de plaats geleidelijk innemen van de klassieke opvattingen, hebben wij allerlei tussenprobeersels beleefd: zoals de vereniging van Gothiek en Renaissance door Cuypers of de terugkeer van Berlage naar de eerste echte Europese baksteenbouw, om de stijlchaos van de 19e eeuw te ontgaan en een gezonde basis te scheppen voor een nieuwe architectuur.
Intussen en daarna zijn er allerlei pogingen gedaan nieuwe vormen te maken, die door hun overeenkomst met zgn. organisch gegroeide vormen, groeikracht en levensvatbaarheid moesten uitdrukken. In de natuur zoekt elk organisme voordurend te voldoen aan wetten, zonder welke bestaanshandhaving onmogelijk is. Zolang een organisme zich handhaaft en groeit is het chemisch-constructief en statisch in een labiel evenwicht temidden van zijn gehele omgeving; daarom is ook al wat leeft en groeit als verschijning zichzelf, en volkomen aan de omgeving aangepast. Wij kunnen veel van de natuur leren, maar het zou getuigen van weinig begrip in de oneindig variërende gecompliceerdheid van de natuur, (waarin tenslotte alles leeft en al- | |
| |
les door alles wordt beïnvloed) als we zouden proberen bij onze creaties de natuur te imiteren. De grieken hadden de behoefte de onzichtbare spanningen in de kolommen plastisch uit te drukken door een kleine verdikking naar het midden der hoogte en de onbestendigheid van het evenwicht voor het oog af te leiden door fraai geordende acantusbladen en spiralen. In de Renaissance werden deze nadrukkelijkheden tot kracht uitoefenende figuren. In de Jugendstiltijd zijn ook plantenvormen over alle verbindingen heen gebeeldhouwd om de charme en het gemak uit te drukken, waarmee het evenwicht zich handhaaft. Dit heeft met het wezenlijke van het natuurlijke gebeuren niets te maken en ook niet veel met het wezenlijke in de architectuur; maar het wil uitdrukken een soort levensvatbaarheid van het nieuwe. Natuurlijk wist men dat het nieuwe moest komen, de nieuwe stijl die zich wilde bevrijden van tradities. Ook bij de plastische vormen der Amsterdamse school zijn pogingen tot ‘natuurlijkheid’ gedaan en mislukt, al waren ze als overgang nuttig en zeer interessant. In de tijd van ontwikkeling en popularisering van de natuurwetenschappen gingen deze ideeën niet meer op.
Het zijn de leden van ‘De Stijl’ geweest die begrepen, dat het ontwikkelen van een nieuwe stijl, d.i.: een zuiver eigentijds uiterlijk van de architectuur slechts mogelijk was bij een volkomen afzweren van elke imitatie van de zgn. levende natuur; en omdat elke oude stijl ongemerkt van elk stuk architectuur, ja zelfs van elk meubel of gebruiksvoorwerp een soort met ons meelevend individu had gemaakt, moest daarom ook elke traditionele vorm en werkwijze worden vermeden. Men denkt wel eens - ten onrechte - dat de nieuwe kunstuitingen en de nieuwe architectuur iets zijn, dat men zus of zo kan doen, of kan doen, maar ook kan laten. Zelfs vooraanstaande personen, die in hun eigen vak vooruitstrevendheid noodzakelijk achten, vinden vernieuwingen in architectuur overbodig, rustverstorend, en hebben genoeg aan enkele tijd en moeite besparende technische voordelen. Dit gaat natuurlijk niet op. Wetenschap, techniek en kunst, waaronder niet in het
| |
| |
minst de bouwkunst beïnvloeden elkaar wederzijds; de kunst schept soms onbewust de atmosfeer, waarin wetenschap en techniek hun waardering vinden en zich ontwikkelen. En de snelle ontwikkeling der wetenschappen brengt nieuwe technische mogelijkheden en gegevens voor het verruimd wereldbeeld van onze tijd (als U het wereldbeeld van Dante vergelijkt met dat van Einstein begrijpt U wat ik bedoel). In ons wereldbeeld neemt de techniek een grote plaats in. De eerste ontwikkeling van technische constructies werd zeer belemmerd doordat men ze alleen als materialistisch en lelijk zag: het is interessant later op te kunnen merken, dat het juist de kunstzinnige bewegingen zijn geweest die hebben geleid tot een zuiver stellen van de technische constructies in hun zakelijke verschijningen. ‘De Stijl’ deed dit door belangstelling te wekken voor de 3-dimensionale toepassingen van eenvoudige staalprofielen; en een schilder als Léger deed dit eenvoudig door ze te schilderen en te ontdoen van hun symbolische, verheven of verfijnde bijkomstigheden, waarmee ze in de loop der tijden gecamoufleerd waren.
Verder vraag ik me af: wat is urgent in de hedendaagse architectuur? Het is ten eerste de overgang van de samenstelling en vormgeving der bouwmassa naar de beelding van het ruimtelijke zowel in en om een gebouw als een plein in een stad en het landschap. Dit bespraken we reeds. Verder is er de constructie, die niet in de eerste plaats monumentaliteit uitdrukt, maar zich visueel gedraagt als de ruimtelijke begrenzing van de functionele ruimte. Dan is er de questie van de soberheid: de mens heeft, - door zijn gunstige positie in de natuur - de neiging alles aan te wenden ter bevrediging van zijn ontelbare eisen. Ik ben van mening, dat in soberheid een weelde schuilt, die wij nog slecht kennen. Zou het niet nuttig zijn de chaotische productie van quasi-nuttigheden terug te brengen tot een minimum zodat in onze nu zo overbelaste maatschappij meer energie overblijft, voor het voldoen aan de wezenlijke menselijke verlangens en behoeften? Dit slaat ook op de architectuur van onze tijd.
Ik zou willen waarschuwen tegen de vele zgn mo- | |
| |
derniteiten van de jonge architectuur (ik bedoel de architectuur der jongeren). Sommige bouwsels zijn samengesteld uit hele series verworvenheden van het nieuwe bouwen: overtolligheden in de vormgeving die vóór alles moeten bewijzen, dat men met een modern bouwsel te doen heeft. Er zijn zoveel voor de hand liggende oplossingen bij het bouwen mogelijk, die nog niemand ooit benut heeft, dat als men persé iets nieuws wil maken, men dit best kan zonder kitsch. Kitsch is een grapje, dat spoedig veroudert. Er zijn maar weinig bouwsels waarbij de eisen die de functie, het gebruik, het verkeer, de installatie en de ruimtelijke sfeer stellen en de constructie elkaar geheel overlappen; meestal moeten er keuzen gedaan worden uit meerdere mogelijkheden, die dan samengevat worden in een greep, waarbij alle facetten zoveel mogelijk gelijke kansen krijgen. Zo'n greep bepaalt soms meer het eigentijdse van een bouwwerk dan het gebruik van de allernieuwste materialen en constructies. Het blijkt zelfs mogelijk de uitingsvormen van verouderde levensopvattingen er mee te handhaven of te doen herleven. Wij hebben in onze jeugd geworsteld om los te komen van de vastgeroeste traditie. Nu is er de strijd tegen het quasi-moderne, dat tot een soort decoratief formalisme is uitgegroeid. Hiermee kan men niet verder komen. Dit is gedeeltelijk overdreven enthousiasme voor het moderne en gedeeltelijk onvermogen. Er zijn echter onder de jongeren zoveel volwaardige krachten, dat ik voor de toekomstige architectuur geen zorg heb. Uit de omschrijving van het werk van ‘De Stijl’ zult U wel begrepen hebben, hoe ik denk over het samengaan der 3 plastische kunsten.
Zijn in eindperioden van stijlen alle zichtbaarheden gemengd (in de barok b.v.), in beginperioden, vooral in het begin, dat we nu beleven, zijn de zichtbaarheden losser van elkaar. Daar is scheiding gekomen tussen achitectuur is ruimte, kleur is schilderkunst en vorm is beeldhouwkunst. Het bouw-beeldhouwwerk heeft zich weer ontwikkeld tot vrije kunst. De beschildering der panelen op de wanden en plafonds van de barok zijn bedoeld als ruimtebeelding, en de architectuur was
| |
| |
schilderachtig. Nu is de achitectuur weer ruimtebeelding en de schilderkunst vrije kleurbeelding. Alle mengingen zijn mogelijk, het zou echter wijzen op afsluiten van een periode, die nog in haar allereerste begin is.
Het is vooral niet nodig met dit afzonderlijk naast elkaar werken van de 3 plastische kunsten tot een fanatiek uiterste te gaan, want er is geen materiaal zonder kleur, en geen kleur, die niet afhankelijk is van de chemische stof waaruit ze bestaat en geen ruimte is zichtbaar zonder begrenzing, door lichtreflecterende vlakken. Het gaat maar om de helderste aandachtbepaling door niet te veel ineens te willen ervaren; want eigenlijk is ieder kunstwerk een proeve tot bewustwording door het zoeken van wetmatigheden in de natuur door analyseren. Een interieur, waarvan opening, wand, afdekking en vloer samen een duidelijke begrenzing zijn, een regelbare beschutting en ontvankelijkheid van de omgeving en de natuur, zo'n interieur, waarvan de dichte gedeelten absorberend, reflecterend, samen met de andere functies een goede atmosfeer voor onze dagelijkse handelingen vormen, zo'n interieur zal weinig of geen kleur of plastische toevoeging behoeven. Is een interieur of groepering van interieurs een meer of minder regelmatig gevormde hoeveelheid kubieke meters dan zal kleur en ingenieuze kunstbelichting veel goed moeten maken, ook al is de installatie nog zo functioneel juist geplaatst. Het negeren van statische wetten heeft het gevolg, dat ze zich handhaven op onvoorziene wijze. Iets dergelijks gebeurt als men de wetmatigheden van het geluid en het zichtbare verwaarloost.
Een van mijn laatste werkjes was juist het interieur van een werkvertrek voor de internationale pers in het nieuwe UNESCO-gebouw in Parijs, meer een toevallig overschotje beschikbaar in het souterrain van de verbindingsgang tussen congresgebouw en administratie, dan een ruimte voor een perskamer. Daar de ruimte juist in de kromming lag ter weerszijde van een dilatatie-voeg, waren er onregelmatig geplaatste kolommen ten dienste van de bovenbouw in, die erg hinderlijk waren voor de plaatsing van de vele tafels,
| |
| |
stoelen, bureau's en kasten, telefoons, vertaalapparaten enz. Om aan zo'n interieur een gezicht te geven, en een aangename werksfeer te bereiken, was, behalve goede vorm en plaatsing der installaties, een soort jongleren met kleuren en lijnen nodig. Dit wordt dan een spel op zichzelf, dat niet veel meer met architectuur te maken heeft, maar dat als handig spel een bekoring hebben kan. In dat geval zou ik nu graag een schilder ingeschakeld hebben, maar ten 1e was er geen geld en ten 2e vind ik dat het voor een schilder onterend is het vuile werk van de architect op te knappen, terwijl hij voor het goede werk maar hoogst zelden in aanmerking komt. De weinige schilders die in het UNESCO-gebouw een stukje wand te behandelen gekregen hebben, bleken m.i. zo weinig voor hun taak berekend - dat dit mijn mening over kleur in het interieur niet gewijzigd heeft.
Dan is er nog dit: door de vele communicatie-middelen, waarover we thans beschikken wordt de schaal waarop we iets zullen waarderen steeds groter; ook zijn de afstanden die men wil kennen en beleven steeds groter. Het moet van enorme invloed zijn op onze zin voor verhoudingen. Dit wil niet zeggen, dat alles groter, grandioser moet worden; integendeel, is het niet juist de aandacht vóór en kennis ván het allerkleinste, de kern van het atoom die ons de grootste kracht heeft doen ontwikkelen? Iets dergelijks kan in de architectuur gebeuren.
Verder is een goede eigenschap van het nieuwe bouwen: het vermijden van de zucht naar volledigheid. Elke ruimte is steeds een deeltje van het gebouw, en elk gebouw maar een deeltje van wijk, stad en omgeving. Dit deel zijn houdt in dat het openstaat voor het andere; geen afsluiting dus, maar uitbreidings- en combinatiemogelijkheden. Ik zie in deze architectonische opvatting een parallel met onze maatschappelijke houding van samenwerking, waarbij ook ieder deel is van een groter gebeuren.
Tenslotte nog een enkel woord over een heel gevaarlijk onderwerp vooral voor de jongeren: dat is de quaestie van de populaire genieën en virtuozen in ons
| |
| |
vak. De tijd hiervoor is voorbij m.i. In de catalogus van de tentoonstelling 50 jaar moderne kunst op de expo te Brussel, zegt de inleider o.a. ‘Het feit dat het Cubisme zijn etica in formules heeft kunnen samenvatten verklaart zijn enorme verspreiding over de wereld, verspreiding die het gevaar meebrengt van een snelle uitputting en een nieuw academisme. De talrijke talenten hebben de zeldzame genieën niet vervangen’. Dit mag voor het Cubisme in de schilderkunst zo zijn maar voor de moderne architectuur, die zich ook snel over de wereld verspreid heeft, geldt deze uitspraak beslist niet. De eigenlijke vernieuwing komt nog, en hierbij zullen gelukkig gekozen teams van jonge talenten de richting zelf bepalen; dan zullen de vele talenten de genieën vervangen.
Er meer over te zeggen zou verwarrend kunnen zijn, (wat het misschien toch al is). Mag ik dan eindigen met U ijver, levensvreugde, eenvoud en soberheid toe te wensen, en een beetje geluk!
|
|