derwerp. Die verleidt tot een historisch, sociologisch, psychologisch te veel willen omspannen, tot een te breed willen funderen van eigen inzichten op die van grote voorgangers. Gevolg, dat auteurs als Plato of Bachofen geintroduceerd worden met ideeën, die we, eerlijk gezegd, eerder aan een V.P.R.O.-dominee zouden toeschrijven. Gevolg, dat de historische voorstellingen, die de schrijfster wil oproepen al te eenzijdig op de belletrie en dan nog onvermijdelijk een keus daaruit berusten naar het voorbeeld van een sociologe als Viola Klein, die haar voorstelling van de Nederlandse vrouw in de 19de eeuw ontleende aan de romans van... mevrouw Van Ammers-Küller. Dat geldt met name van het beeld van de reactie op de emancipatie van na de 1ste wereldoorlog. Gevolg ten slotte, dat zij al te gemakkelijk vervalt tot het kordaat formuleren van weinig overtuigende stellingen: ‘Nog nooit heeft de wereld zoveel behoefte gehad aan mensen met oordeel des onderscheids’ of ‘Uit de mode blijkt, dat de vrouw tastend op weg is, dat zij nog niet weet welk beeld van haarzelf het juiste is, dat zij experimenteert met duizend en één mogelijkheden om zichzelf als individu uit te drukken’ of ‘Er leeft bij ons in Nederland niemand meer in zodanige slechte maatschappelijke omstandigheden, dat voor hem of haar de gelegenheid tot ontwikkeling eenvoudig niet bestaat’.
Ik zou zo graag veel goeds van dit boekje zeggen, als ik bij het lezen maar niet telkens moest denken: ga toch niet al door zo op je tenen staan.
Ook Elisabeth de Jong-Keesing heeft bij deze haar eerste roman hoog gegrepen. Misschien een beetje te hoog? Soortelijk is haar thema niet nieuw; het is een variant van de ‘nobele wilde’ in zijn critiek en verwildering tegenover een maatschappij, die wij al te gewoon zijn gaan vinden. Maar niet onoorspronkelijk is de opzet, waarin zij dit thema uitwerkt. Een atoomexpeditie naar de Stille Zuidzee getrokken om er een afgelegen eiland op te blazen, vindt daar als laatste overlevende van een groepje schipbreukelingen uit de 2de wereld-