Nu zou ik mezelf wel nooit een filoloog genoemd hebben, maar ja, ik had niettemin geleerd historisch materiaal met gepast wantrouwen te bezien, steeds de oudste versie van een tekst op te sporen, te overwegen uit welke omgeving die tekst stamde, wie er invloed op gehad kon hebben of er zijde bij gesponnen, dat hij zo en niet zus luidde. Maar gold dit alles voor het Dagboek van Anne Frank?
In deze zelfde kamer had ik tegenover een bedroefde, beroofde vader gezeten, die in het dagboek een stukje van de levende geest van zijn verloren kind had teruggevonden en die het zo graag uitgegeven zou zien, misschien om te voldoen aan de door haarzelf uitgesproken wens van zovele ambitieuze jongemensen: ‘Ik wil nog voortleven ook na mijn dood’, of alleen maar om tegen de leegte om hem heen te kunnen spreken: kijk, zo was ze.
Het was duidelijk, dat die journalist, die zo ridderlijk opkwam voor de zuiverheid van het dagboek, zowel tegen die nazi-aantijging als tegen een, naar hij meende, al te omzichtige piëteit van Anne's vader over heel iets anders sprak dan ik. Ik sprak over een bundeltje dagboeknotities van een bijzonder levendig en spontaan 13- à 14-jarig meisje, dat begaafd met een onbevangen expressie- en waarnemingsvermogen de indrukken van de benarde omgeving, waarin zij een paar jaar gedwongen was te leven heeft opgetekend, maar vooral ook het ontwaken van een mensenziel genoteerd, haar eigen door de uitzonderlijke omstandigheden versnelde ontwikkeling van schoolkind tot jonge vrouw. Geen wonderkinderenwerk, maar het dagboek van een normaal kind in een abnormale omgeving. Maar wie nu haar woorden leest in een van de 4 millioen exemplaren in 21 talen kan niet anders meer zien dan de mythe. Dat is in het kort het probleem Anne Frank.
In de inleiding van dat lucide boekje van Henri Frankfort en zijn medewerkers: Before Philosophy wordt de mythe beschouwd als een element in het voor-rationalistische, maar daarom nog niet volkomen irrationele denken der oude volken: ‘Myth is a form of poetry