De Nieuwe Stem. Jaargang 14
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
W.F. Hermans, De donkere kamer van Damocles, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1958.Het blijft moeilijk over een roman van W.F. Hermans te schrijven. Een neiging iemands fatsoen af te meten naar het aantal bekeuringen dat hij in het dagelijks leven heeft opgelopen, laat heel wat vaderlandse gewetens bij zijn naam alleen al steigeren. Daarbij komt dat Hermans met zijn laatste boek, moeilijk als een goede roman nu eenmaal in zijn geheel valt te omzeilen, gevaar loopt op grond van zijn schrijftalent in de Nederlandse litteratuur te worden gekanoniseerd. Voorzover hij dit zelf kan hebben verlangd, moet het toch geen kanonisatie zijn geweest die plaats zou vinden ten koste van aandacht voor de problematiek van zijn werk, of bij het voortbestaan van evenveel misverstand als tevoren. De donkere kamer van Damocles biedt in een paar thema's juist aanknopingspunten met vroeger werk en daardoor een mogelijkheid tot verheldering. Dat het boek daarbij in zijn geheel een artistieke bevestiging van Hermans' schrijverschap is, maakt het de lezer nog minder makkelijk daar schouderophalend aan voorbij te gaan.
Met het uitbreken van de oorlog ontmoet de hoofdpersoon Osewoudt de officier Dorbeck, die sprekend zijn evenbeeld is - als men dat mag zeggen van iemand die op de fysiek onvolwaardige Osewoudt lijkt als het positief van een foto op het negatief. Dank zij hem krijgt Osewoudts bestaan enige waardigheid; in zijn opdracht voert hij overvallen uit; hij raakt de feeks Ria met wie hij getrouwd was kwijt en gaat houden van het joodse meisje Marianne. Door de Duitsers gearresteerd, maar na enige tijd ontsnapt naar het al bevrijde Zuiden, blijkt Osewoudt daar als een gevaarlijke verrader te worden gezocht. Er bestaat een overrompelend bewijsmateriaal tegen hem. Van zijn medeplichtigen uit het verzet zijn velen gefusilleerd; ook lang na de afloop van de oorlog laten Dorbeck noch | |
[pagina 312]
| |
Marianne iets van zich horen. Van gevangenis naar gevangenis gesleept, komt Osewoudt tenslotte om op een ontvluchtingspoging, steeds in de overtuiging dat Dorbeck gevonden kan en moet worden.
Voorzover litteratuur de kunst is waarbij de persoonlijke inzet van de kunstenaar het duidelijkst aan de oppervlakte komt, is de lezer van een roman al gauw geneigd auteur en hoofdpersoon te vereenzelvigen. Toch moet bij een schrijver als Hermans een flinke afstand tot zijn scheppingen opvallen als een belangrijk deel van zijn werk zich keer op keer bezighoudt met uitgesproken jonge karakters. Wel mag men de schrijver misschien sterk gefascineerd blijven achten door deze adolescentie. Osewoudt, die aan het einde van het boek nog maar vierentwintig jaar is, verkeert in allerlei opzichten in onzekerheid over de wereld om hem heen (tekenend ook dat hij sterk gevoelig is voor prikkels van buiten af), soms zelfs zo dat hem de zin van zijn verzetsaktiviteiten ontgaat. Zoals voor Arthur, uit De tranen der acacia's, bij de bevrijding al gold: ‘Wie gevangen zitten zullen bevrijd worden, zij die de baas waren zullen gevangen worden genomen en gedood. Ik weet het werkelijk niet meer,’ vraagt Osewoudt zich soms af: ‘Vaderland, wat is dat? De blauwe tram? De gele tram?’ Het enkele malen voorkomende procédé van tegenstellingen in de roman geeft dan ook de suggestie van deze ongerichtheid: bijvoorbeeld het verhaal van de fusillade van twee Duitse verraders in Rotterdam, op last van Dorbeck, komt drie bladzijden verder in omgekeerde versie voor in de mond van de N.S.B.-er Turlings, zonder enig kommentaar van de schrijver. De jeugdigheid van Hermans' personages brengt de kenmerkende kwelling van een rusteloosheid met zich mee die hen overal geheimen achter doet vermoeden. Deze drang houdt gelijke tred met hun gevoel volkomen buitengesloten te zijn, dat Osewoudt gemeen heeft met Arthur en Lodewijk (uit Ik heb altijd gelijk), en dat bij hem nog onderstreept wordt door zijn fysieke onvolwaardigheid: hij lijkt op een pad. Zo put Ose- | |
[pagina 313]
| |
woudt zich uit in veronderstellingen over de werkelijke gang van zaken in het verzet, die hem, blindelings als hij aan Dorbeck gehoorzaamt, ontgaan moet. ‘Die man deed mee, die man was in het geheim...’ vermoedt hij van een vrij willekeurig iemand. Dit soort achterdocht kan soms gaan tot het toeschrijven van een verborgen leven aan intiem bekende personen, Osewoudt ‘herkent’ zijn moeder, die door de Duitsers gevangen is genomen, als palingverkoopster in een restaurant, zoals Arthur zijn zuster Carola in een bordeel herkende. Doordringen tot ‘het geheim’ wil zeggen dat het isolement dragelijk wordt, daar in deze verworvenheid van de intelligentie een belofte tot macht schuilt of soms ook een mogelijkheid tot kontakt met de ander. Voor Arthur stond al vast: ‘Dat is juist het teken dat men om iemand geeft, als men geen belang bij zijn geheimen heeft en ze toch wil weten.’ Op smallere basis, maar tegelijk veel uitgewerkter komt ook De donkere kamer zo op een deel van de problematiek van De god denkbaar denkbaar de god terug. Al is deze fantasie moeilijk onder één noemer te brengen, een aspekt van de intrigue is immers dat Denkbaar, op zoek naar geheime papieren, zich volgelingen en macht verwerft door het bezit van een talisman, maar tenslotte zijn doel niet bereikt en door zijn getrouwen verraden sterft. Toch ontsnapt Osewoudt in een paar opzichten aan dit strakke schema. Wat zich in werkelijkheid in het verzet afspeelt is voor hem een minder nijpend probleem dan voor Arthur, omdat hij er aktiever in betrokken is. Zo heeft hij eigenlijk ook meer dan Arthur als hij kan denken ‘Dorbeck heeft een ander mens van mij gemaakt’ of als zijn vriendschap met Marianne en het kind dat zij van hem verwacht een ander perspektief aan zijn leven gegeven. ‘Opnieuw beginnen met Marianne en het kind. Binnenkort als de Duitsers verdwenen zouden zijn, zou het wezen of hij pas was geboren en toch meteen een volwassen man...’ Dat het kind dood wordt geboren kan een aanwijzing zijn voor de afloop van het boek. | |
[pagina 314]
| |
Het heeft weinig zin het al of niet werkelijk bestaan van Dorbeck tot inzet van een diskussie te maken als Osewoudt tenslotte, van alle uitkomsten afgesneden, zijn einde vindt. Er is wel een enkel konkreet gegeven voor Dorbecks werkelijke aanwezigheid in de roman, maar in het laatste gedeelte heeft hij geen funktie meer: de lezer voelt aankomen dat Osewoudt dood moet. Het is zeker mogelijk hierin met de schrijver mee te gaan, die deze afloop aannemelijk maakt (al blijft er een enkel vraagteken of alles wel gedaan is voor Osewoudt omkomt; een eventuele bekentenis van de N.S.B.-er Turlings dat Ria haar eigen man bij de Duitsers had aangegeven om met hem, Turlings, te gaan samenleven zou toch minstens een ander aspekt aan Osewoudts arrestatie geven; men houdt er maar weinig rekening mee dat Osewoudt zich bij zijn tweede arrestatie eigenlijk zelf aanmeldt e.d.). Osewoudt wordt getroffen door hetzelfde lot als Denkbaar, die niet tot de geheimen kon doordringen, of Arthur die de barrière evenmin kon doorbreken.
Met pessimistische boeken, vooral als er niet ergens een belofte in ligt besloten, heeft een schrijver in Nederland veel kans op misverstand. De kritikus heeft dan de neiging desnoods haastig voorop te stellen dat het boek goed is geschreven, om des te gauwer aan een cijfer voor de moraal toe te zijn. Zo kreeg Hermans zich tegen heel wat beschuldigingen te verweren. Vooral de vieze woorden in De tranen, opzichzelf misschien niet zo nodig, maar heel begrijpelijk uitgelokt door de gechoqueerdheid over zulke zaken, troffen de goedmoedigheid van het Nederlandse temperament heel diep. Niet eens een kwestie om veel woorden over vuil te maken, maar vrij vermakelijk omdat de verontwaardiging hierover met een op dit punt verrassend onkalvinistische vlugheid van wending overging in de beschuldiging van pornografie. Een vertederende, naar jaeger ondergoed ruikende degelijkheid zag daarbij over het hoofd dat een enigszins aanlokkelijke erotiek, in woorden en daden, aan omwegen blijft gebonden. (Overigens kan het vieze woord ook zinvol gebruikt | |
[pagina 315]
| |
worden; wie het niet kent voelt zich buitengesloten, vgl. Manuscript in een kliniek gevonden.) Intussen ìs Hermans pessimistisch, zo sterk zelfs dat de humor in 't geheel geen rol speelt in zijn werk. Bij een verwante kijk op het leven toont iemand als van het Reve, in de absurde, met humor vertelde gruwelen van De avonden of in de bizarre situaties in Werther Nieland, veel meer zin voor het komische dan Hermans met De god denkbaar, de satirische passages van Drie melodrama's of een enkele zin in De donkere kamer als ‘Ria was een vrouw met wie hij alles had gedaan wat hij maar verzinnen kon, tot trouwen toe,’ die, misschien geestig bedoeld, eerder treft door een magazine-achtige platheid. Maar schrijven kan Hermans, al is het dit keer in zeer korte zinnetjes die natuurlijk voortvloeien uit de dialogenstijl en de filmische techniek van het geheel, ten dele misschien ook uit het idee dat de handeling met korte zinnetjes sneller zou opschieten dan met lange. Vergeleken bij de hollands gebleven beschrijvingen in De tranen treft hij ditmaal door de kunst van een detailkeuze die de handeling niet verlangzaamt. Zonder in termen van autobiografie te willen spreken, kan men zeggen dat Osewoudt - hij wordt ook bij zijn achternaam genoemd - nog veel meer een van de schrijver losgeraakte artistieke kristallisatie is dan Arthur of Lodewijk. Hermans gelooft in het schrijven om het schrijven en heeft dat geloof met deze meer dan alleen maar goede roman gestaafd.
Wat bij alle onafhankelijkheid en konformisme van Hermans als schrijver opvalt, is zijn konformisme waar het om politiek gaat, al laat hij zich daarover weinig en waarschijnlijk liever in 't geheel niet uit. Mischien valt hier te spreken van een zekere scheiding tussen het dagelijkse en het artistieke, of van een pessimisme waarbij het waarom niet? niet meer maar ook niet minder telt dan het waarom wel? Zeker is dat Hermans niet iemand is om aan een pedagogisch kunstenaarschap te geloven en dat zijn pessimisme fascinerender is dan veel goedbedoelde romans. Het laat bij | |
[pagina 316]
| |
de lezer de indruk na dat het om beslist meer te doen is dan de koketterie die een ambtenarenbestaan in de provincie wat moet opfleuren. Men kan zich bij zijn werk betrokken voelen met iets van de zelfherkenning van de intellektueel die kans loopt in het beste wat hij heeft, zijn geestelijk avontuur, eenzaam te komen staan. Zo valt Hermans grotendeels buiten de gemoedelijkheid van het Nederlandse temperament. Denkt men een moment aan de betekenis die het woord volwassenheid in het Nederlandse spraakgebruik dreigt aan te nemen (is middelmatigheid), dan is het duidelijk dat hij geen vrede kan hebben met dit soort volwassenheid of met een sukses in vaderlandse traditie, dat berust op een eenzijdig aangewende en verdiepte middelmatigheid. Schelden op Nederland kan een artistieke gemeenplaats zijn, voor Hermans gaat het om een werkelijk probleem. Adolescentie, oorlogstijd zijn daarom de dekors van zijn werk: ze laten sterke emoties en, in het geval van Osewoudt, grote daden toe. Een inspiratie die ten dele uit haat voortkomt en gevoelens van rebellie versterken daarbij dit schrijverschap. Deze komponenten kunnen misschien een licht werpen op de ongelukkige afloop van ook weer dit boek. Behalve dat het Osewoudt niet gegeven schijnt zich definitief boven zijn aanvankelijke onvolwaardigheid uit te werken, kan hij, eenmaal in ideale omstandigheden, zich er ook niet bij neerleggen na de oorlog ‘Een slappe jongen die de hele dag over de toonbank van een sigarenwinkel hangt...’ te worden. Bleef hij leven, dan zou middelmatigheid zijn deel wezen; het is dan ook typerend dat hij op de vlucht wordt neergeschoten, dus aktief sterft. Zouden daarentegen de ideale omstandigheden voor de hoofdpersonen toch voortduren, dan hadden deze meer dan Hermans zelf, zodat zich misschien ook iets als de wrekende hand van de schrijver in telkens deze zelfde afloop laat vermoeden. Maar wat men hier verder ook van denken wil, zeker is dat Hermans dit keer, bij alle pessimisme, met een talent dat zich aan de lezer oplegt een artistieke overwinning heeft behaald. |
|