| |
| |
| |
Gerrit Huizer
Zin en waanzin
Sinds ik in een echte psychiatrische inrichting werk, lijkt het me alsof ik eigenlijk al jarenlang met de meeste van mijn medemensen heb omgegaan als een krankzinnigenverpleger met de hem toevertrouwde patiënten. ‘Maximaal benaderen met behoud van distantie’ (Prof. Rümke, ‘Psychiatrie I’) is inderdaad een zeer goede uitdrukking hiervoor. Is het voor mij mogelijk op een andere wijze mijn leven te leiden tussen degenen die in de ‘gezonde maatschappij’ hun oorlogen en verkiezingscampagnes voeren, die hun slechte producten als beste adverteren, die in hun Tirades of retirades, in P.C.'s of W.C.'s soms niet onvermakelijk elkaar of de muren bekladden, of die op andere wijzen gelijk trachten te hebben? Daar sta ik dan, met of zonder mijn witte jasje en de noodbelpen aan mijn sleutelring. Terwille van een houdbare gang van zaken ‘huil ik ook wel eens mee met de wolven in het bos’, zoals we dat als collega's onder elkaar noemen. Soms ga ik er zelf haast in geloven, maar dat is het risico van het vak. Niet voor niets is krankzinnigenverpleger een van de hoogstverzekerde beroepen. Maar wat moet ik anders in wat Huizinga dus misschien toch wel terecht een ‘bezeten wereld’ heeft genoemd? Ik improviseer en experimenteer zoals ik dat ook op het paviljoen doe, om te bereiken dat er daar niet al te veel brokken gemaakt worden. Of het een kwestie is van roeping of zelfbehoud weet ik niet meer. ‘Je rotzooit maar wat aan’ zegt Karel Appel. In elk geval, nu ik eenmaal verpleger ben zal ik wel nooit meer vacantie hebben, ook niet al verdwijn ik voor een maand naar de Rivièra of nog verder, naar Noord-Afrika. Overal heerst immers de absurditeit, dezelfde ongrijpbare en onbegrijpelijke waanzin die me op ‘de afdeling’ uit bijna iedere persoon tegemoettreedt. Ook in Noord-Afrika waar ‘de Pest’ zich afspeelde, waarin Camus liet zeggen: ‘Het kwaad in
deze wereld ontstaat bijna altijd uit on- | |
| |
wetendheid en men kan uit onwetendheid, met de beste bedoelingen, evenveel rampen stichten als uit boosaardigheid. De mensen zijn eerder goed dan slecht. Maar zij zijn min of meer onkundig’. Ligt de krankzinnigheid niet ergens tussen onwetendheid en boosaardigheid in? Wat is het dat beschreven wordt in ‘Het Verhoor’ van Henri Alleg, of waar Mr. J.H. v. Wijk in talloze nummers van zijn ‘Vredesactie’ (‘lees die krant!’) tegen fulmineert? Folteringen, deportaties, sluipmoorden, verkrachtingen, zoals die zich in Noord-Afrika afspelen, en ook het bijna doodzwijgen van al deze feiten door onze ‘vrij, onverveerde’ pers. Onwetendheid, boosaardigheid, krankzinnigheid? Ik weet het niet en begrijp ook niet hoe mensen in staat zijn anderen de dingen aan te doen die bv. Henri Alleg ondergaan heeft. ‘Maar misschien moeten wij liefhebben wat wij niet begrijpen kunnen’ laat Camus elders in die roman zeggen. Nee, ik geloof dat ik nooit meer vacantie zal hebben.
Onlangs verliet ik onze inrichting om een maandje in een internationaal hulpwerkkamp in Tunesië te gaan doorbrengen. Hulp aan zulke achtergehouden gebieden lijkt me een duidelijke vorm van het ruim opgevatte ‘krankzinnigenverplegen’. Is armoede en honger, vooral waar ze bestaat vlak naast de rijkdom van anderen, niet een reincultuur voor vele uitingen van haat en angst zoals door Alleg en v. Wijk beschreven? Voor dit soort ‘feiten’ verblijven er velen in onze inrichting. Mau Mau (Kenya) en de F.L.N. (Algerije) zijn immers slechts reacties op de mentaliteit die de rijk-arm, blank-zwart contrasten geschapen heeft, op kolonialisme, imperialisme, rassenwaan of hoe het heten mag. Er zit schijnbaar gewoon niets anders op dan te doen wat je kunt om die contrasten te doen verdwijnen. Het berusten, of het laten voortbestaan van een en ander zou immers uiteindelijk suïcide betekenen, een andere vorm van geestesziekte. Alan Paton liet de negerpredikant uit ‘Tranen over Johannesburg’ zeggen: ‘Voor een ding ben ik echt bang, en dat is de waarschijnlijkheid dat de blanken bij ons alleen nog maar op haat zullen stuiten tegen de tijd dat zij zich
| |
| |
eindelijk op het standpunt van de liefde willen plaatsen’. Het schijnt dat niet alleen in het rustige Tunesië, maar ook in die streken waar er slaande herrie is, het ‘vertrouwen winnen’ en ‘maximaal benaderen’ de aangewezen manier van optreden zijn. Volgens Hans de Boer in zijn ‘Onderweg genoteerd’, zelfs in Kenya, waar deze ‘collega’ tot grote ontsteltenis en ergernis van zijn blanke vrienden met een kloppend hart naar de Mau Mau toeging om met hen te praten en die vrienden zo te bewijzen dat werkelijk normale en verstandige blanken niet vermoord worden. Precies als in onze inrichting: verplegers die het tactvol aanleggen lopen zelden of nooit een klapje op en krijgen bijna alles wat nodig is gedaan.
Zo ging ik dan naar Afrika.
Op de boot erheen kwam ik al weer voor die dingen te staan die ik kon benaderen, desnoods maximaal benaderen, maar verder ook niet. Daar het in het christelijk en humanistisch beschaafde Europa al eeuwenlang de gewoonte is de van nature of voor God gelijke mensen in vakjes, standen, klassen in te delen, waarbij de hoeveelheid geld die je ergens voor kunt betalen een van de belangrijkste maatstaven is, is het te begrijpen dat er op een boot ook vier klassen zijn, vier verschillende soorten omstandigheden waarin je kunt overvaren. Met mijn soldijtje van tewerkgestelde verpleger moest ik me uiteraard op de minst aangename wijze laten overzetten, met enkele honderden, meestal Tunesische, lotgenoten in een paar slechtgeventileerde ruimen of, dankzij het goede weer op een klein stukje voordek, goed afgescheiden van de andere soorten menselijke wezens op onze schuit. ‘Koloniaal’ noemen mensen die het weten kunnen deze toestanden, maar daar ik er geen notie van had hoeveel comfortabeler de andere klassen de nacht doorbrachten, sliep ik heerlijk in mijn slaapzakje op het dek onder de mediterrane sterrenhemel, tussen een aantal Tunesische jongens. En overdag had ik het te druk met het ‘benaderen’ van deze Tunesiërs, om me ook bezig te houden met de levensomstandigheden van hogere klassen.
Volijverig als steeds om me in vreemde werelden in
| |
| |
te leven, liet ik me door hen een beetje Arabisch onderrichten, zo zeer dat een van hen al een Mohammedaans proseliet in me begon te zien. Deze man liet me beloven het stuk papier waarop hij voor me het Arabische alfabet geschreven had, vooral niet in de prullemand te gooien, maar òf te bewaren òf te verbranden. Dit alfabet, waarmee ook de Q'uran geschreven is, is immers heilig. Het zal wel aan mij gelegen hebben dat ik me even verbaasde toen ik deze devote gelovige later naar een passerend meisje zag grijpen. Ieder volk of volksdeel heeft zo zijn eigen opvattingen over heiligheid en dat waar je niet zomaar aan mag komen. Al is in Tunesië sinds Bourguiba aan het bewind is de veelwijverij verboden, tot kennelijke ontstemming van veel Tunesische mannen die toch wel voor progressief willen doorgaan, de vrouwen worden over het algemeen toch nog als speelgoed of huisdier beschouwd. Veel geëmancipeerde en Europese vrouwen ‘kleden’ zich natuurlijk ook wel alsof ze zo besprongen willen worden, als of ze maar amper hun eigen wilde dier weten te temmen. De eenmaal getrouwde vrouw schijnt in Tunesië echter, behalve voor haar echtgenoot, weer iets heiligs te zijn, en slijt haar leven dan ook nog meestal in sluiers en speciale vertrekken. Het is niet makkelijk de hut of woning van een Tunesiër binnen te komen: eerst roepen aan het hekje en pas als de heer des huizes je uitnodigt mag je verder. De echtgenote(n) is (zijn) dan meestal al naar de achtergrond verdwenen. In onze inrichting wordt het ‘wilde dier’ in de mens op soortgelijke wijze in toom gehouden.
Mannen, ook verplegers, mogen zelfs niet in de buurt van de vrouwenpaviljoens komen. Voor de patiënten, die ook nooit eens met een verpleegster in het Philipsbos (na zonsondergang verboden) kunnen gaan wandelen, leidt dit uiteraard tot een bloeiend homosexueel leven, dat dan weer op andere wijzen bestreden moet worden, met een week op bed kalmeren.
Wat overigens daar weer uit voort kan komen informere men bij bepaalde volksdelen in ons vaderland. In de mannenmaatschappij van Tunesië neemt naast de prostitutie de homoërotiek een grote plaats in. Tal- | |
| |
loze malen heb ik de rhytmische zang en dansbijeenkomsten meegemaakt waar enkele mannen, zij het als vrouw verkleed, de buikdansen verrichtten. ‘Jaa, Fatima’ zingt men dan en grijpt soms elkaar beet.
Zoals op ons paviljoen en in andere mannengemeenschappen als kazernes en studenten sociëteiten, is er onder de Tunesiërs veel vuilbekkerij. Mijn eerste Arabisch bestond uit een groot aantal uitdrukkingen die onvertaalbaar moeten blijven, ook al is er in een cultureel maandblad in ons land tegenwoordig heel wat gepermitteerd. Deze terminologie deed echter wonderen bij het vestigen van communicatie met en het winnen van vertrouwen bij de Tunesiërs waar ons internationale team mee samen moest werken. Als verpleger gewend aan het ‘meehuilen met de wolven’, had ik er geen moeite mee. Ook elders was me dit gewoon-maar-meedoen van groot nut geweest om de mensen ergens toe te krijgen. Sterker nog, daar in Centraal-Amerika bleek deze aanpak van vertrouwen winnen de enig mogelijke, nadat de gebruikelijke regeringsambtenarenmethoden volkomen gefaald hadden om de ‘campesinos’ te brengen tot dingen die nota bene in hun eigen voordeel waren. Het opgehouden decorum, de uit angst toch altijd meegedragen pistolen, en de vroegere ervaringen van het volk met dit soort heren schenen de kloof van wantrouwen onoverbrugbaar te maken. Jaren van uitbuiting en onderdrukking vergeet je zo maar niet. Achter de ware redenen van zulk een gereserveerdheid kom je echter pas als de barrière doorbroken is. Een vicieuze cirkel dus die in veel landen als El Salvador, en naar het mij voorkomt ook in het pas bevrijde Tunesië, de toch wel gewenste ontwikkeling van het volk terughoudt. De zich hoog wanende heren waren er voor mij, als tussenpersoon, vaak de moeilijke ‘gevallen’ om mee om te gaan, al zijn ze individueel genomen heel aardige goedwillende mensen. Ook in onze inrichting krijgen we als verplegers die men wel mag, soms meer van patiënten te horen dan de (helaas nog maar al te vaak) hoog boven hen en ons tronende artsen, waar wij natuurlijk ook rekening mee moeten houden. Zo scharrel je maar overal
tussendoor. Een
| |
| |
ander voordeel van de ‘populaire’ aanpak is dat het een spelelement in het werk brengt, wat volgens Alec Dickson, administrator van het ‘Man o'War Bay schema’ in Negeria, een van de meest geschikte manieren is om het natuurlijk toch vermoeiende en vervelende dorpsverbeteringswerk tot een goed eind te brengen.
Ons team was uitgenodigd door het Ministerie van Landbouw om te helpen en te stimuleren bij het samen opbouwen van een nieuw dorp door zijn toekomstige bewoners. Dit waren ex-fellaghas, die na eerst voor de Fransen in Vietnam gevochten te hebben later tegen hen streden voor de bevrijding van Tunesië, en aan wie de regering een stuk door een nieuw aangelegde watervoorziening weer vruchtbaar te maken steppenland beschikbaar had gesteld, met materiaal en adviseurs erbij. Toch hebben deze mensen die in hun pas bevrijde vaderland aan hun eigen toekomst kunnen gaan bouwen blijkbaar een extra stimulans nodig. De vooral aanvankelijk toch wel bedroevend weinige gegadigden die verschenen hadden dan nog de neiging zoveel mogelijk van de werkuren pratend door te brengen, compleet met thee, (niet de thee van vrouwenkransjes, maar die hele sterke, opwekkende thee, die de mohammedanen drinken uit kleine borrelglaasjes in plaats van de verboden alcohol; een volkskwaad noemen de hogere standen, die al zijn ze zo'n beetje moslim toch wat beters hebben, deze drank).
Tijd speelt bijna geen rol in deze landen, behalve de vijf à tien minuten voor het einde van het werk, die in levendige discussie over het al of niet voorlopen van het snelste aanwezige horloge doorgebracht werden. Is ondervoeding, de traditionele apathie, ongewoonte om te werken, wantrouwen in de hogere bedoelingen of angst om met de oude leefwijze te breken hier de oorzaak van? Je scharrelt maar zo'n beetje mee, theedrinkend, pratend, en probeert al improviserend bij stukjes de vaart er in te krijgen. Net als op het paviljoen, waar we ook met de patiënten meewerken (en soms óók alleen) aan het schoonmaken van urinoirs, schrobben van gangen en andere vormen van zogenaamde arbeidstherapie, zo nodig met behulp van dat
| |
| |
spelelement. Tunesiërs schijnen ook makkelijker te vinden te zijn voor verbale en spectaculaire uitingen van patriotisme, nationale hymnen zingen en ten strijde trekken, dan voor het doodgewone opbouwwerk, waarin zij overigens een getrouwe afspiegeling zijn van de meeste andere min of meer beschaafde volken, die naar ik net in een publicatie van de NOVIB las, ongeveer twintig maal zoveel uitgeven voor militaire doeleinden, dan voor positief vredeswerk, zoals dat heet. Het kost me wel moeite om dit te ‘benaderen’, maar wat moet je als verpleger?
Het het echter zij, ondanks of dankzij alles ontstaan er in Tunesië misschien langzamer dan zou kunnen, maar toch zeker, de nieuwe dorpen in gebieden waar voorheen slechts wat kamelen konden grazen rondom de armelijke voddententjes waarin de meesten toen in leven trachtten te blijven.
Het is moeilijk te zeggen of de bedoeïnen, in hun nieuwe dorpen als keuterboertjes of op coöperatieve boerenbedrijven een bestaan vindend, gelukkiger zullen zijn dan toen zij nog met hun tentje over de steppen trokken. Evenals het een vraag kan zijn of onze patiënten gelukkiger zijn met hun arbeidstherapie en rustbrengende medicijnen, dan toen zij merendeels nog onder een spanlaken in hun eigen stront of in een isoleer in de houtwol lagen, de leeuwenkuil, zoals een van hen, Daniël geheten, het met toch wel enige weemoed in de stem - of is het trots? - noemt. Eenmaal zo'n verandering, verbetering durf ik best te zeggen, ingevoerd, zijn er maar zelden mensen die naar het oude terugwillen. Misschien enkele zeer demente schizofrenen die toch helemaal buiten wat wij het leven noemen, staan. Of in landen zoals Tunesië, maar het kon net zo goed Indonesië zijn, van die figuren die in de goeie ouwe tijd dachten menswaardig te kunnen leven door anders gekleurde medemensen het geld voor hen te laten verdienen en die toch eigenlijk ook buiten het leven van het volk in zo'n land stonden. De meesten zullen echter in een overgangstijd wat bezwaren en moeilijkheden hebben, maar eenmaal iets bereikt, is men juist wel dankbaar, zoals Belgassem, een van de
| |
| |
nieuwe huiseigenaars die ons ontroerd de hand kwam drukken toen hij in de gaten kreeg dat zijn huisje al bijna klaar was. Of die vroegere nomaden die nu in Ktatis wonen, een soortgelijk dorp waar een team van de Service Civil International (Internationale Vrijwillige Hulpdienst op z'n Hollands) het jaar daarvoor gewerkt had, en die nu met trots hun bloementuintjes laten zien aan wie maar wil. Natuurlijk kun je met dit soort redeneringen je handelwijze nooit duidelijk motiveren. Dat is waarschijnlijk überhaupt onmogelijk. Je kijkt eens naar wat (letterlijk en figuurlijk) voor de hand ligt en je probeert wat, zo goed en zo kwaad als dat kan. Er zijn altijd toch ook mensen die gelukkig schijnen te zijn in wat ik geneigd ben misère te noemen. De wereldgeschiedenis is immers van het berusten in, aanvaarden van en zelfs bevorderen van oorlogen, vervolgingen, slavernij, Verelendung, even vol als van het verzet hiertegen. Zo zijn er in onze inrichting van die masochistische figuren die voor geen goud hun paranoïde wanen of andere ‘zelfkwellingen’ (zeggen wij dan) schijnen te willen opgeven. Hetzelfde geldt voor de aan de lijder vaak ook veel onheil brengende grootheidswaan. Ook in groter verband kunnen zulke grootheids- (ja toch?) waanideeën als patriotisme, nationalisme, panarabisme, mahgrebisme, en vele andere ismen veel leed berokkenen, maar het is anderzijds weer niet te ontkennen dat deze ideeën ook de krachten op kunnen roepen die nodig zijn om apathie en doffe berusting te doorbreken.
Ik aanvaard en ‘gebruik’ de uitingen hiervan, de leuzen, de kranten, de propagandageschriften, zoals ik de brieven accepteer die een reeds 33 jaar en zoveel dagen in de inrichting verblijvende patiënt me steeds weer meegeeft voor Mevrouw Juliana over het verlossende telefoontje dat hij morgen van haar verwacht, en ook bijbelteksten of schuine plaatjes als ik weet dat ik daar iemand mee kan kalmeren of geruststellen. Zo zing ik terwille van de opbouw van boerenhuisjes in Bled Sbita de lofliederen op Bourguiba uit even volle borst, maar misschien wel met wat meer overtuiging mee als het ‘Und wir fahren’ als dat zo te pas komt
| |
| |
met een ex-SSer die in ons paviljoen belandde.
Soms vraag ik me wel eens af of volksleiders als Bourguiba, Nasser, Mao Tse Tung en, ja, waarom niet Johannes XIII, hun ideologieën zelf geloven of dat ze die alleen gebruiken om hun mensen tot daden te brengen waar ze anders nooit toe zouden komen. Wel heel sterk blijkt de kracht van een leidende, bij de ervaringen van het volk aanknopende en tegenover bevolkingsgroepen met andere ervaringen desnoods met dwang doorgevoerde idee, in China, waar ik enkele jaren geleden een excursie meemaakte. Ieder radioberichtje, krantenartikel, kinderverhaaltje, film, schoolboekje wordt in dienst hiervan gesteld. Samen met morele en zo nodig ook physieke dwang en natuurlijk ook met het profiteren door ieder van reeds bereikte resultaten, heeft dit een werkelijk koortsachtige opbouwactiviteit tot gevolg en een even onmiskenbare vreugde bij zeer velen als zij vergelijken met vroegere toestanden, ja, misstanden. In Tunesië gaat alles langzamer, met minder excessen misschien. Daar maakt men meer compromissen met het oude: bijna alle Franse colons bezitten nog steeds hun uitgestrekte landerijen, al betalen zij wel meer belasting nu. De regering en het nieuwe, nu inheemse ambtenarenapparaat, weet er minder duidelijk wat zij wil; er is dus minder hardvochtigheid bij het doorzetten van die wil, maar ook minder spectaculaire resultaten en minder daadwerkelijk enthousiasme, onder de jongeren bijvoorbeeld, waarvan er ook een aantal in ons kamp de lijn probeerden te trekken. Maar zonder het nationalisme zou er waarschijnlijk nog minder gebeurd zijn. Alle eenzijdigheid en ander kenmerken die zulke ideeën eigen zijn neem ik dus maar op de koop toe. Ook het mausoleum dat men al voor Bourguiba aan het bouwen is.
Daarenboven schijnt het in de praktijk er vaak op neer te komen dat vele individuen het met zulke ideeën op een accoordje gooien. Hoeveel Tunesiërs gaan niet naar Frankrijk om te verdienen. Verschillende ‘kinderen van Bourguiba’, zoals jongelui die opgevoed worden in talloze nieuwe tehuizen voor zwervertjes, heten, vertelden me dat hun ideaal was een goede
| |
| |
baan te hebben in Frankrijk, gelukkig te leven met alles wat je nodig hebt en ook nog wat over, voor de armen en de republiek (Tunesië uiteraard). Ieder is zichzelf toch wel het naast en zaken waar je niet heel direct bij betrokken bent zijn abstracties: de bevrijdingsstrijd en zijn verschrikkingen in het nabije Algerije, de hemeltergende vluchtelingenkampen dichtbij de grens in eigen land, ook de nationale opbouw en de honger van de 350.000 werkloze landgenoten. Is dit voor ons allen niet hetzelfde? Tenzij je misschien in de gaten krijgt in wat voor universeel krankzinnigengesticht je leeft. Dan zou je weer eerder geneigd zijn tot de overpeinzing die Camus zijn dokter in Oran toedicht: ‘Was het werkelijk een abstractie deze dagen die hij doorbracht in het ziekenhuis, waar de pest het felste woedde, zodat het aantal slachtoffers tot 500 per week was gestegen? Ja, in elke ramp was een abstract en irreëel element. Maar als die abstractie begint je te vermoorden, moet je je wel te weer stellen. En Rieux wist dat dit niet zo heel makkelijk was...’
|
|