valligheid van deze verschijnselen en hun mogelijke onderlinge samenhang?
Het is een kip-en-het-ei-raadsel. Wat was er het eerst: het korte verhaal zelf of de vraag ernaar? Wij geloven nog altijd graag in de autonome ontwikkeling van de literatuur, maar als er maar genoeg geld in de pockethandel gaat zitten, zullen toch ook op dit jachtterrein als in Amerika de markt-psychologen worden losgelaten en zal er geen kort verhaal of wat ook meer geschreven worden voor we hebben becijferd op hoeveel duizend afzet het kan rekenen. We kunnen hoogstens gissen, hoe of het peil daardoor zal worden beïnvloed. Dezelfde ‘productiewijze’ toch heeft bij de film ongetwijfeld het aanzien gegeven aan een massa kitsch en glamour, maar zeker ook het experiment aangewakkerd.
Het peil van deze betrekkelijk toevallige garve van de oogst is niet alleen, zoals te verwachten was, verscheiden naar het auteurschap, maar vertoont ook binnen de bundels zelf hier en daar opmerkelijke, ja, verbluffende niveauverschillen.
Dat is vooral het geval met die van Bordijk en Nooteboom. Bordewijk heeft, hoe graag hij zich ook met de krullerige 1900-periode bezig houdt, in zijn meest eigen werk een rechtlijnig men zou haast zeggen cubistische stijl (misschien is dit een associatie met blokken), die mij soms aan Van der Leck doet denken. Het is een stijl, die zich van nature leent voor de kernachtige structuur van het korte verhaal, maar die hoge eisen stelt aan de romanschrijver. Het is geen toeval, dat Bordewijk's meest eigene werk in de wezenlijk-onwezenlijke, cubistische sfeer van zijn korte romans ligt, terwijl de grotere, met uitzondering van karakter, in een ouderwetse en weinig boeiende wijdlopigheid vervallen. Die cubistische structuur, die aan een röntgenfoto doet denken, geeft een eigen bekoring aan het titelverhaal van deze bundel. Minder gelukkig lijken mij enkele andere verhalen, waarin de schrijver gestreefd heeft naar een luchtig-humoristische toon, die hem niet goed afgaat.
Veel groter is de afstand tussen het titelverhaal van