de ervaringen in Sowjet-Rusland en China zo overtuigend zijn om de in armoede levende volken de communistische weg te doen kiezen, of het gebukt gaan onder gelegaliseerd geweld, als men onder een communistisch dictatuur komt, niet voortgaat, en tenslotte of het zoeken van een eigen weg die de landen buiten de beide grote tot de tanden gewapende blokken houdt, niet de meest begeerlijke en voor de vrede meest bevorderlijke oplossing is?
Het is ook daarom dat het Westen zo deerlijk te kort schiet, dat het, door geen ongeconditioneerde grootscheepse hulp te verschaffen, het communisme in de hand werkt en tegelijk het anti-communisme als het hoogste beginsel belijdt.
Wertheims hoop op de vrede voor morgen ligt in de grote kans dat de Westerse leiders op zij worden geschoven door lieden met meer begrip. Dit is geen geringe hoop en ik zie ze nog niet, die nieuwe betere leiders. Maar, is onze vraag, is het werkelijk zo, dat pas, wanneer in het Westen een vreedzamer politiek wordt gevoerd, in het communistische blok het gevaar voor verdere verstarring en bevriezing zal verdwijnen? Is hier ook geen eigen ontwikkeling mogelijk van een partijdictatuur naar een meer socialistische samenleving met daarmee gepaard gaande betere kansen voor een duurzame vrede?
Dat het in de wereld van honger en onvrede hard tegen hard zal gaan, dat besef behoeft een pacifist niet te ontbreken om toch geen vertrouwen te stellen in geweldadige oplossingen, die weer de kiem in zich dragen van nieuwe revoluties. Overigens is het misschien wel zo dat onze gedachten over de mogelijkheden voor vrede minder uit theoretische overwegingen of zelfs zeer bijzondere kennis, of ook uit persoonlijke ervaring voortvloeien, dan wel uit onze wensen en neigingen.