De Nieuwe Stem. Jaargang 13
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 725]
| |
[18 augustus 1957]In het Jaarboek van de Maatschappij van Letterkunde 1956-1957 vermeldt u op pag. 90, dat de vereiste bekrachtiging op de benoeming van wijlen Dr. Suys als hoogleraar als motief had ‘verdenking van communisme’. Ik heb bij de redactie tegen deze beslist onjuiste voorstelling van zaken bezwaar gemaakt, maar zij deelde mij mede, dat deze ‘principieel’ bezwaar heeft tegen het plaatsen van kritieken en commentaren van in het Jaarboek gepubliceerde bijdragen. Daarom wend ik mij rechtstreeks tot u met het verzoek, deze onjuistheid weg te nemen, zowel in het Jaarboek als in De Nieuwe Stem (jg. 1957 p. 138). Om u in te lichten deel ik u mede, dat de weigering niemand persoonlijk betrof, maar gegrond was op de overtuiging, dat aan een openbare universiteit niet een dergelijke eenzijdigheid bij de benoemingen mocht worden betracht als uit de vier toen benoemden bleek. Bovendien was het duidelijk, dat deze eenzijdigheid zijn grond niet vond in gebrek aan andere krachten. Men kan het daarmede oneens zijn, maar dat betekent toch niet, dat uw bewering kan worden gelanceerd. Met collegiale groeten, w.g. Jos. J. Gielen.
Op 27 oktober heb ik prof. Gielen als volgt geantwoord: | |
Hooggeachte Collega,Hierbij mijn antwoord - met verontschuldiging voor de lange vertraging - op uw brief van 17 augustus j.l. Mijn voorstel is, uw brief in De Nieuwe Stem te publiceren begeleid door een onderschrift, waarin ik uiteen zal zetten, welke overwegingen mij wel tot deze voorstelling van zaken moesten brengen. Indien u hiermede accoord gaat, zal ik dit gaarne vernemen. Met collegiale groeten,
Op 29 oktober antwoordde prof. Gielen daarop: | |
Hooggeachte Collega,Met uw voorstel ga ik graag accoord. Ik neem aan, dat u er geen bezwaar tegen zult hebben, als op soortgelijke wijze gehandeld wordt in het Jaarboek van de Maatschappij van Nederl. Letterkunde. Verder begrijp ik uit uw brief dat u zowel mijn brief als uw onderschrift aan de redactie van De Nieuwe Stem zult sturen, en, naar ik vertrouw, ook aan de redactie van het Jaarboek. Met collegiale groeten, w.g. Jos. J. Gielen. | |
[pagina 726]
| |
Het enige wat nog ontbreekt is het aangekondigde onderschrift, dat hieronder volgt: In de eerste plaats een overzicht van de feiten die de meeste lezers niet meer scherp voor de geest zullen staan. In 1947 waren voor een leerstoel in de toen opgerichte z.g. zevende faculteit, die voor Politieke en Sociale Wetenschappen, door de daarvoor aangewezen Universitaire instanties als hoogleraren voorgedragen en - op 6 november - door de Gemeenteraad van Amsterdam benoemd, de heren Baschwitz, Kleerekoper, Presser en Suys. Prof., toen minister, Gielen bekrachtigde de benoeming van eerstgenoemde, maar weigerde in februari '48 de bekrachtiging van de drie anderen. B. en W. van Amsterdam verleenden vervolgens in maart aan de niet-bekrachtigden een tijdelijke leeropdracht om het onderwijs op gang te houden, waarna dezelfde universitaire instanties hen opnieuw voordroegen, inmiddels echter voorzien van een stel tweede candidaten, omdat uit een verklaring, 23 maart afgelegd door de minister in de Eerste Kamer, in antwoord op vragen van prof. Donkersloot, die toen senator was, gebleken was dat de ministeriële weigering als oorzaak had dat voor elke post slechts één candidaat genoemd was. Ook dit keer namen B. en W. het universitair advies over, maar dit keer benoemde de Raad - op 28 juli - alleen de heren Kleerekoper en Presser en stelde de heer Barents in de plaats van dr. Suys. De minister, nu de heer Rutten, bekrachtigde de gedane benoemingen.
Dit zijn de blote feiten, waarover geen verschil van mening mogelijk is. Het begint pas bij de interpretatie van de motivering der genomen beslissingen. En nu vraag ik de heer Gielen, 1o zijn krantenknipselarchief uit die dagen van nov. '47-juli '48 nog eens op te slaan en dan 2o met mij in te stemmen dat zijn weigering destijds algemeen, zowel in de linkse als in de rechtse pers, anders is begrepen dan uit zijn bovengenoemde verklaring in de Eerste Kamer moet worden opgemaakt. Met drie voorbeelden uit de rechtse pers, die het meest tot de heer Gielen zullen spreken, wil ik dat toelichten. Al op 11 nov. '47 onmiddellijk na de benoeming der vier schreef ‘De Nederlander’ onder de titel ‘Rode School’: | |
[pagina 727]
| |
Wij hebben destijds tegen de benoeming van prof. dr. Jan Romein als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam gewaarschuwd omdat daarmede een stap zou worden gezet op de weg, die dit eerbiedwaardige lichaam tot een marxistische instelling zou maken. Dit is inmiddels toch in optima forma geschied. De Amsterdamse gemeenteraad heeft van de zevende faculteit een leerschool gemaakt voor hetgeen men wetenschappelijk met de naam van marxistisch, doch practisch met de naam van communistisch bestempelt. In de kop van het blad staat de Bijbelspreuk die dit slag journalisten altijd bij de hand heeft, dank zij de onvolprezen Trommius op hun bureau: ‘Zalig zijn die dienstknechten, welke de Heer, als Hij komt, zal wakende vinden’, Luc. 12:37.
Op 28 februari '48 - onwetend nog van 's ministers verklaring - schreef ‘De Nieuwe Eeuw’ het volgende: De Kroon heeft geweigerd de door de gemeenteraad van Amsterdam gedane benoemingen van de heren Suys, Presser en KleerekoperGa naar voetnoot1 tot hoogleraren te Amsterdam goed te keuren. De Kroon heeft de goedkeuring geweigerd niet op grond van geopperde formele bezwaren, maar de Kroon heeft ‘bezwaar tegen de persoonlijke antecedenten van de benoemden, die sterk aan de linkse kant staan’. Wij juichen het hogelijk toe, dat men niet langs het omweggetje van formele bezwaren de goedkeuring aan deze benoemingen onthoudt, maar man en paard noemt. Men had er het advies aan kunnen verbinden in Oost-Europa zijn heil te zoeken. En op de 12e maart schreef ‘Trouw’ naar aanleiding van de interpellatie-Roosjen in de Amsterdamse Raad in uiteraard instemmende zin over 's ministers weigering de benoeming der ‘drie communistisch gezinde hoogleraren’ te bekrachtigen en het keerde zich heftig tegen B. en W. en de socialisten in de Raad met de volgende woorden: De communisten blijven losgelaten op de studerende jeugd aan Amsterdams zevende faculteit. Ter versterking van de democratie! Ter verhoging van de geestelijke weerkracht van het Nederlandse volk! Onder het doorbraakmotto: Liever Russisch dan Paaps! Dat heeft de Partij van de Arbeid gedaan... | |
[pagina 728]
| |
Maar wij oordelen wel over de Amsterdamse socialisten. Want zij doen, wat ‘Het Vrije Volk’ over de grenzen misprijst. Zij reiken aan het communisme de vriendenhand. Zij zijn voor de wereld de medeplichtigen van de communisten. Zij zijn helers, even slecht als de stelers. Zij onderwerpen gemeente en universiteit opzettelijk aan de communistische invloed. Zij kozen de slavernij. De slavernij van het communisme. De Amsterdamse socialisten begrijpen niet dat de slavernij die zij kiezen uit moet lopen op nationale zelfmoord. Socialisten, die communistische hoogleraren benoemen, dat zijn nu de mensen, aan wie de heer Van der Goes een ere-doctoraat in de... communistenbestrijding toekende. Om het indrukwekkender te maken, staan al die stotterende zinnetjes op een afzonderlijke regel in het origineel. Zo emotioneel was destijds de sfeer in deze zaak. En zo vragen wij 3o: verwondert het de heer Gielen dan dat ook in de direct betrokken universitaire kringen en dus ook bij ondergetekende de mening vaststond, dat de benoeming van dr. Suys - waarom het hier in 't bijzonder gaat - niet was bekrachtigd op grond van ‘verdenking van communisme’? Wij betwijfelen oprecht of er toen wel iemand te vinden was, die er anders over dacht. Hierna moge tot slot dan nog een linkse persuiting ter afsluiting worden toegevoegd. Zij staat in ‘De Groene’ van 18 september '48 en is een interview met dr. Suys, waarin deze komt te spreken over de verdachtmaking van zijn z.g. communistische gezindheid die de Raad in juli er toe heeft gebracht hem te passeren ondanks het feit dat de universiteit hem ten tweede male als no 1 had geplaatst op de voordracht voor het professoraat in de wetenschap der politiek.
Het bewijsmateriaal daarvoor is inderdaad zo overstelpend dat we aannemen dat de heer Gielen ons dit zelfs wel zal moeten, zo misschien niet willen toegeven. Maar zal hij zeggen, ik schreef u nu juist mijn brief van 17 augustus '58 om te bewijzen dat die allen, zowel mijn politieke vrienden als mijn vijanden mij destijds verkeerd hebben begrepen. Bewijst hij dat? Ik kan het niet inzien. Zeker, de boven weergegeven algemene overtuiging wordt er expliciet in gewraakt, maar impliciet is ook 's ministers eigen verklaring er in losgelaten, want die hield in, dat zijn formeel bezwaar, dat er op de voordracht maar één naam stond oorzaak van de weigering was terwijl deze nu feitelijk wordt gegrond, en wel ‘op de overtuiging dat aan een openbare universiteit niet een dergelijke eenzijdigheid mocht worden betracht’. Wat voor eenzijdigheid? Een politieke uiteraard, of althans een weten- | |
[pagina 729]
| |
schappelijke, voortkomend uit een politieke. En dan ook even uiteraard een linkse eenzijdigheid, dus een socialistische, dus een communistische. Dat die weigering niet iemand persoonlijk betrof, ach neen, dat willen we de heer Gielen wel toegeven, hij kende geen der drie persoonlijk, jammer alleen, dat het de drie - en dan in 't bijzonder, door het vervolg der geschiedenis, dr. Suys - toch wel persoonlijk trof - en hard. Zo staan we in '58 nog op hetzelfde standpunt als tien jaar geleden: de weigering van minister Gielen de benoeming van Kleerekoper, Presser en Suys te bekrachtigen, berustte op verdenking van socialisme-communisme, - destijds, vergeten wij dat niet - lang zo scherp niet gescheiden als sindsdien. Een verdenking die, wat het communisme betreft, bepaaldelijk onjuist, maar die, juist of niet - daar blijven we ook bij - een zaak was buiten 's ministers competentie die alleen de wetenschappelijke kwaliteit der betrokkenen had te beoordelen of beter door competente adviseurs had te doen beoordelen. We eindigen in de trant van de heer Gielen zelf: Men kan het daarmee oneens zijn, maar dat betekent toch niet dat zijn ontkenning kan worden aanvaard. |