De Nieuwe Stem. Jaargang 13
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 529]
| |
H. Furstner
| |
[pagina 530]
| |
dat hij, strijdbaar mens als hij was, zich fel en niets ontziend gekeerd heeft tegen de bourgeoisie, tegen burgerlijke dictatuur en domme discipline, tegen de traditionele vormen van de Europese maatschappij in het algemeen, tegen elke vorm van oorlog. Hij getuigde tegen ellende, honger, werkloosheid, tegen alle leugen en bedrog. Deze houding vindt haar neerslag in zijn toneelwerk, de artistieke vorm waarin Brecht zich het meest en voor zijn streven doelmatigst heeft geuit. Het was hem onmogelijk zich uit te drukken volgens de regels, die in onze maatschappij nu eenmaal gevestigd en in ere zijn. In de traditionele bouw van het drama zag hij slechts het produkt van een cultuur, die volgens hem bestreden moest worden. Brecht wil tot de arbeidende klasse spreken en de passende vorm daarvoor ziet hij in de ‘balladen’, die vaak een wezenlijk element van zijn toneelstukken uitmaken, en in het ‘episch toneel’. Voor hem is het toneel geen handeling en ontknoping, geen karakteruitbeelding, maar vertelling, waarbij de schouwburgbezoeker niet tot toeschouwen en medeleven wordt genodigd, doch gedwongen wordt positie te kiezen. Brecht wilde geen stemmingskunst, maar hij wilde de mensen helpen te leren denken. Hij appelleerde niet aan hun instinct, niet aan hun onderbewuste, doch aan hun verstand en aan hun bewustzijn. Bij Brecht heeft het verstand zijn artistieke uiting gevonden. Hij was het tegendeel van een romanticus, hij beschouwde het als zijn taak voorlichting te geven, te verduidelijken wat nevelig en ondoorzichtbaar was, de problemen helder en zuiver te stellen. Hij hield van de scherpe contouren, van het concrete en pregnante. Hij was een realist, die de werkelijkheid niet door verfraaiingen vervalste, noch haar fotografisch wenste te weerspiegelen, doch die het wezenlijke destilleerde en weergaf. Deze scherpe dialecticus, deze rasante denker, deze satirische marxist en uiterst begaafde schrijver van toneelstukken, verdient onze belangstelling in hoge mate en het is dan ook zeer verheugend, dat de redactie en de uitgever (Rütten & Loening te Berlijn) van Sinn und Form, welk tijdschrift onder auspiciën van de Deutsche Akademie der Künste verschijnt, het besluit genomen hebben een Sonderheft Bertolt Brecht te laten verschijnen. Het is het tweede, het eerste verscheen in 1949 en bevatte o.a. Kleines Organon für das Theater, Der Kaukasische Kreidekreis en het tweede boek van Die Geschäfte des Herrn Julius Cäsar. Verder bijdragen van Herbert Ihering, Hans Mayer, Ernst Niekisch en een proeve ener bibliografie van Gerhard Nellhaus. | |
[pagina 531]
| |
Het tweede SonderheftGa naar voetnoot1) is van een indrukwekkende omvang (628 blz.), een waar ereteken voor deze uitzonderlijke figuur. Het is moeilijk uit de veelheid der publikaties de belangrijkste te noemen. Zeer zeker komt daarvoor in aanmerking Brechts in 1941 in Finland geschreven toneelstuk in verzen Der aufhaltsame Aufstieg des Arturo Ui, waarin de schrijver poogt de opkomst van Hitler duidelijk te maken, door middel van een parallel met een gangstermilieu. Het is een typisch Brecht-stuk in grote stijl, meedogenloos hard en navrant (‘Eine Orgel spielt Chopins Trauermarsch als Tanzmusik’), dat de gebeurtenissen voor de overname van de macht door Hitler in onaangename, maar juiste herinnering terugroept. De tweede grote prestatie uit dit nummer acht ik de Bertolt Brecht-bibliografie van Walter Nubel (New York), die een voortreffelijk overzicht van de werken van en over de schrijver heeft samengesteld. De liefde en akribie, waarmede deze enorme arbeid (963 nummers!) verricht is, laat zich niet weergeven. De Brecht-liefhebber kan niet anders doen dan er dankbaar de vruchten van plukken. Tussen deze beide publikaties staan enkele kleinere, nog ongepubliceerde artikelen en notities van Brecht, zoals Gedichte aus dem Nachlass, de Vier Psalmen, die in het midden der dertiger jaren geschreven zijn en die zeer sterk aan expressionistische verzen herinneren, het eerste hoofdstuk van Flüchtlingsgespräche (± 1940) met bittere beschouwingen over het paspoort, ‘der edelste Teil von einem Menschen’, Augsburger Theaterkritiken, die ons de scherpzinnige criticus van 1919/1920 doen zien, het derde boek van Die Geschäfte des Herrn Julius Cäsar, waarvan de volledige boek-uitgave wordt voorbereid. Daarnaast vinden wij een groot aantal artikelen over Brecht, waarvan sommigen van een meer dan voortreffelijk gehalte. Ik noem U: Das Einfache, das schwer zu machen ist, notities bij Brechts lyriek van Ernst Fischer; Ernest Borneman, Ein Epitaph für Bertolt Brecht; Paolo Chiarini met een uitstekende studie Lessing und Brecht; Andrzej Wirth, Über die stereometrische Struktur der Brechtschen Stücke, welke structuur een synthese tussen tendens en zelfstandig denken mogelijk maakt. Verder treffen wij kortere of langere herinneringen aan en enkele Stimmen der deutschen Bühne zum Tode Bertolt Brechts, alsmede de stemmen uit de praktijk: Dreizehn Bühnentechniker erzählen. | |
[pagina 532]
| |
Jammer is, dat niet bij elk opstel over Brecht aangegeven is, wanneer het geschreven of gepubliceerd is. Sinn und Form heeft met dit gedegen Brecht-nummer in belangrijke mate bijgedragen tot meer begrip voor Brecht en zijn - ten dele zo sterk experimenteel - oeuvre. Brecht was een vernieuwer en de toekomst zal leren, in hoeverre zijn stijl - bijzonderlijk in het theater - van blijvende invloed zal zijn, en of het waar is dat hij, zoals Lion Feuchtwanger zegt, ‘die ersten Gedichte und die ersten Stücke des Dritten Jahrtausends’ schreef. Maar zijn uitzonderlijke en aparte plaats in de literatuurgeschiedenis vindt men in dit nummer op veelzijdige wijze beschreven en met liefde toegelicht. Zonder de inhoud van het Sonderheft Bertolt Brecht 1957 zal niemand in de toekomst een studie over deze markante figuur kunnen schrijven. |
|