nimmer van Kloos, Gorter of Vondel gehoord heeft, als de namen Bilderdijk, Camera Obscura, Gezelle, Marsman en Vestdijk hem niets zeggen, wordt hij zelfs interessant. Hij zei zelf: ‘Er is bij ons bijna geen immigrant die iets weet van de litteratuur van het land van herkomst; de maatschappelijke klasse van emigranten is daar niet naar, was daar tenminste niet naar in de tijd dat mijn ouders gingen. Maar kom op met je dichters, ik wil er wel eens wat van horen.’
‘Ja!’ juichte Gerharda, ‘wat voel je bij deze zin van Roland Holst: “ik zag een vrouw die...”’
‘Halt!’ schreeuwde ik nu, ‘stop! Neem me niet kwalijk Gerharda, maar deze kans mag ik mij niet laten ontnemen. Laat mij dit even doen. Luister,’ ging ik voort, mij tot onze gast wendend, ‘ik zag een vrouw die liep alsof zij nooit zou erven..., doet die regel je wat?’
Zoefje begon: ‘Is het niet...’
‘Hou je mond!’ riep Gerharda, die dus had begrepen waarmee ik bezig was.
‘Het is een regel,’ zei onze gast na zorgvuldig namompelen en naproeven, ‘het is een puur-poëtische regel - hij grijpt mij wel aan - die vrouw toucheert mij wel - hoe is het verder? En is die Holst een dode of een levende dichter?’
‘Hij is springlevend,’ antwoordde ik. ‘Het gaat hierom: stel nu dat ik die regel voor de gijn verander. Ik maak er van: “ik zag een vrouw die schreed alsof zij nooit zou sterven” - wat dan?’
Onze gast begon de regel te beproeven en mummelde een minuut lang bereidwillig voor zich uit.
‘Wat voel je?’ vroeg Gerharda gespannen.
‘Mm,’ zei onze gast en toen begon hij te glimlachen. ‘Ik vlieg er niet in. Die tweede versie is hoogstaande flauwekul. Die eerste versie is de echte. Die is menselijk. Ik zie haar lopen: ze zal nooit een cent van iemand krijgen, alles zelf moeten verdienen.’
‘Wat vóél je?’ hoorde ik nog aandringen, maar ik liep vlug de kamer uit om deze notitie vast te leggen.
Toen ik weer binnen kwam hielp Willem Zoefje afwassen. Daarna slopen ze naar boven om elkander te kussen, dat doen ze nou al drie weken. Gerharda merkte het niet, zij was bezig ons mede te delen wat zij voelde bij Dylan Thomas. De vreemdeling keek haar oplettend aan en wilde haar toen naar huis begeleiden. Ik stond op en liet hen uit. Ik glimlachte bitter, als men tenminste bitter kan glimlachen. Ik had zin om een vraag naar boven te schreeuwen maar gelukkig bedacht ik me. Ik ben Gerharda niet. Ik zou nog liever.