De Nieuwe Stem. Jaargang 13(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 481] [p. 481] Elisabeth Zernike De duivenmelker Zijn weeksche dagen vangen nog den glans Van duivenvlerken zeilend door het licht, Het oeverlooze; trillend evenwicht Mag het verwerven voor de zielsbalans. Aan deze zij: het helle oogenschouwen Van opvlucht, zwenken, klimmende spiralen Bij streeling van den wind en ademhalen Dat wordt een diep bevrijdend zich ontvouwen. Aan gene: warreling van kleine zorgen, Ontluisterend, zoo niet een groot gebaar Nog in hem schemerde van wiekenpaar Dat ruischend afvaart in den nieuwen morgen! En zalig is hij, arme naar den geest, Op deze aarde met haar bitt're vruchten, Hij die bij hemelblauw en wolkenluchten Eén klein geluk uit duizend lusten leest. In hunne avonden van samenzijn Is door de jaren een patroon geweven, Waarvan de kleuren worden aangegeven Door schemerende vreugd en donzen pijn. In dit ontwerp is niets een ledig pogen, Het toont een vaste, heldere structuur; De rust der vlakken, spanning van de bogen Herinnert hun een stil indringend uur. En in die wijde stilte is gedoofd Tumult en wanhoop om verloren strijd; Wie nederligt beurt eenmaal weer het hoofd, Hij ziet de aarde voor zich uitgebreid, En aan den horizon een vage lijn Van schemerende vreugd en donzen pijn. Vorige Volgende