maar daar blijft het niet bij, ook die schijnbaar zo tegenstrijdige lijnen der twee raadsels die elkaar niet lijken te verdragen, deze kruisende lijnen blijken buiten de tijd eindelijk, en nu eindeloos, evenwijdig te lopen. Alleen ontsnapt ons deze ontdekking binnen de kleine tijd waarin wij gevangen blijven, altijd opnieuw. En de onthulling van die grote ontdekking over de tijd, die de jongen zich op een duintop in Zeeland, op Walcheren voorneemt in een boek eenmaal vast te leggen zoals Copernicus het eenmaal de ruimte deed, raakt levenslang uitgesteld en wijkt naar nooit bereikte, nooit bereikbare verten. Maar in al dat uitstel wint hij de ervaring, de eindelijke zekerheid dat er geen uitstel is, dat wat het uitstel aan ons beging, juist het leven zelf was. En dat de tijd, dat raadsel, altijd is, en het raadsel van de tijd daarmee opgeheven in het tijdeloze. Vroeger is niet minder dan later, en daarom is vroeger noch later er minder om. De blik naar de sterrenhemel wordt een eeuwig nu. De man wiens tijd is blijven stilstaan bij de laatste strijd in de wereldoorlog die niet de eerste wereldoorlog zou blijven, wordt een vermaning van het gelijktijdig veelvoud dat de tijd is, evenals het Zwitsers horloge, eens een verjaarsgeschenk aan de jongen, eindelijk stil blijft staan. Alles staat stil, alles gaat verder, niets staat vast. Vaststaat dat dit het aardigste boek over de tijd is dat ik ken.
A.D.
Als dank voor een rijk leven in het ambt en in de wetenschap is aan dr. F.K.H. Kossmann ter gelegenheid van zijn afscheid als bibliothecaris der gemeente Rotterdam door twintig vrienden en collega's een bundel aangeboden die de eenvoudige titel Opstellen (Nijhoff, Den Haag, 1958) draagt. Een rijke dank, want het is niet minder dan een rijk boek, de geëerde ten volle waardig. De bijdragen bewegen zich in onderwerp en bewerking op een hoog plan, en terwijl verscheidene ervan begrijpelijk op Rotterdamse cultuurhistorie betrekking hebben, is het geheel van zo algemeen belang dat het een uiting van Nederlandse geestesbloei mag heten. Het valt moeilijk voor bijzondere vermelding een keuze te maken uit de artikelen op het gebied der literatuurgeschiedenis, der Rotterdamse historie, der Noord- en Zuidnederlandse betrekkingen en der bibliografie, welke hier verenigd zijn, maar het ligt toch voor de hand dat bijzondere aandacht toekomt aan de bijdrage van zijn opvolger dr. C. Reedijk, wiens opstel bovendien in de lijn van de Rotterdamse traditie der Erasmus-studie is. Het is geboren uit een teleurstelling: een uitgave van Erasmus' Moria met daarin ingevoegd een van de alleroudste autografen van Erasmus' hand, ontging bij een belangrijke Parijse veiling in 1957, aan de stad Rotterdam en aan haar vermaarde collectie Erasmiana, omdat het een te kostbare aanschaffing bleek. Niet altijd zijn blijkbaar de geldmiddelen der Rotterdamse kooplieden, wier vooruitziende blik en ondernemingsgeest toch bekend is, even gereed beschikbaar, en ook hierin moet men wellicht een der gevallen van schade door de ‘bestedingsbeperking’ zien waarvan men zich een overzicht zou wensen. Dr. Reedijk heeft de teleurstelling schitterend overwonnen en gewroken in een model van handschrift- en boekgeschiedschrijving, en van bibliografisch spoorzoeken.
Voor in het geveilde exemplaar van de uitgave van 1676 der Moria,