| |
| |
| |
H.G. van Maurik
Twee dagen trots
Met het boek dat hij de vorige avond had gekregen, stond Sutardjo op het bordes van Hotel Merdeka. Meestal viel hij tegen de ochtend in slaap; een paar uur in een stoel te dommelen, was alle nachtrust die hij nodig had. Maar het boek had hem bij het pitje in de hal wakker gehouden tot zonsopgang. Hij nam het uit de stofomslag en betastte de stevige grijze band. Sinds de oorlog waren nieuwe boeken zeldzaam in Djokja.
Halfluid probeerde hij een herhaaldelijk in de eerste hoofdstukken voorkomend woord uit te spreken waarvan de betekenis hem nog ontging. Niemand kon genoeg lezen. Een hond jankte achter Malioboro, een bataljon honden. Hij verlegde de klemtoon op het lange woord dat steeds onwaarschijnlijker klonk.
Langs de luifel met de glazen kroonrand keek hij omhoog. Het was te licht geworden om nog een vliegtuig te kunnen verwachten. Wegens de blokkade werd er weinig gevlogen en alleen in het donker. Ooit op zondag? Er kon geen regelmaat zijn, het was gevaarlijk onder alle omstandigheden en wat voor koers een piloot ook nam. Hij luisterde. Vogels. Gesnuif van de hulpklerk die in de hal lag te slapen. Nadat zijn vrouw hem in de steek had gelaten was het zijn eigen idee geweest dat elke nacht een van de beide hoofdklerken in het hotel moest zijn. Overdag zagen ze hem nog maar eens per week. Andere functies zouden binnen zijn bereik komen door zijn ijver voor het partijsecretariaat waarin hij tweede man was geworden.
Overbodig zocht hij de wolken af, met het boek boven zijn vochtige ogen. Het was te laat voor vandaag. Maar hij bleef luisteren. ‘Ik had gelijk’, zei hij in het Engels. ‘Ze hebben -’ Hij zocht een ander woord dan moed. In een lichte nacht was een Dakota uit India neergeschoten na achtervolgd te zijn over de Java Zee en tot boven onbezet gebied van de republiek. ‘Ze hebben lef, meneer Lindt’, mompelde hij. ‘Een Amerikaanse piloot?’ Hij was niet slaperig meer. Een toestel van Malakka? Van Siam, zonder tussenlanding, een zwaardere machine? Het geronk kwam van alle kanten. Het was plotseling overal, de lucht was vol vliegtuigen. In twee stappen was hij in de hal. Hij hoestte tot hij bijna stikte.
Een jongen rende over het voorplein. ‘Oefeningen’, riep hij, ‘de
| |
| |
luchtmacht.’ Er werd geschoten in de verte. De hulpklerk vloog langs Sutardjo heen en trapte op het boek dat op het bordes was gevallen. Sutardjo viel op zijn knieën, greep ernaar. Er werd gelachen alsof hij gestruikeld was. ‘Muso komt terug, broer Muso’, schreeuwde de nieuwe tuinman. ‘Muso is weer begonnen.’
‘Het zijn de Hollanders’, zei Sutardjo.
Ukardi sprong naar hem toe. ‘Muso is terug.’
‘Met vliegtuigen uit Australië’, beweerde een ander.
‘Schuilplaatsen in de bergen.’
‘Hulp uit Rusland.’
Kardi schreeuwde: ‘Vrij! Vrij!’
‘Altijd’, zei Sutardjo. ‘Maar het zijn de Hollanders. Misschien.’ Hij keek langs de vuist van Kardi en bewoog zich niet. Op de balkons stonden de Sumatraanse afgevaardigden, de Madoerees die lid was van het parlement, de Chinese dokter uit Solo, de Franse officier en meneer Lindt. Onophoudelijk veegde de dokter zijn handen langs zijn pyjama. Er kwam een vliegtuig over, zo hoog en langzaam dat de majoor er met gemak zijn kijker op kon richten. Over het pleintje heen riep een van de gedelegeerden uit Bukittinggi: ‘Wat is het, mister, wat voor nationaliteit?’ De jongens praatten over Russische hulp, broer Muso, het Rad van de Revolutie.
In de hal zat de klerk te prutsen aan zijn kristalapparaat. ‘Djokja’, zei hij, ‘Djokja, Djokja’. Hij verschoof de koptelefoon. ‘Radio Djokja is nog niet in de lucht.’
Sutardjo deed het boek in de tas die hij altijd bij zich had. Hij dacht aan de steden van de wereld, de grote namen, New York, Amsterdam, Londen, Moskou. Ukardi had de koptelefoon genomen. Met het gastenregister liep Sutardjo terug naar het bordes. Na het ontbijt zouden de buitenlanders vertrekken in de witte jeep van de officier. De Hollander ook? ‘Waar blijft de koffie’, vroeg de dokter. Maar het viel Sutardjo nu pas in dat de dag een onvoorzien verloop kon krijgen. Weer probeerde hij te luisteren naar de doffe geluiden ver weg. Kardi en zijn vrienden praatten in de hal over Muso, het Duizendgebergte, het Oog van de Tijger. De Sumatranen zaten bij elkaar op het balkon van hun voorzitter. Sutardjo becijferde hoe hoog de rekeningen voor de Fransman en voor meneer Lindt en zijn secretaresse zouden zijn. ‘Ik vraag om koffie’, riep de dokter. De lange Madoerees was in zijn kleren geschoten.
Majoor Perdrix kwam naar buiten en liep naar de jeep, zette de
| |
| |
radió aan. Toen de luidspreker begon te kraken, verdrong de troep die rond de kristalontvanger had gestaan zich op het bordes. De officier zocht de stations af. ‘Is dit een taal die u kent?’, vroeg hij aan Sutardjo.
‘Het spijt me.’
‘Ah, hier dan.’ Maar het had geen nut. Hij schakelde uit.
‘U zult de wolken laten overdrijven voordat u vertrekt?’ Sutardjo had over de vraag nagedacht; het was goed Engels. De majoor stapte uit de jeep. Op dat ogenblik kwam Miss Temaloris naar buiten. Ze groette Sutardjo. Hij zocht naar een verontschuldiging voor de onrust. ‘Ik had graag willen verhinderen -’
Ze hoorde het niet. ‘Wat ik zeggen wou, Roger, alsjeblieft, kunnen we niet verdwijnen voordat ze op dreef raken met dit soort zondagsheiliging? King gelooft niet dat ze de stad in twee uur zullen bezetten.’
‘Maar je bent hier het veiligst, beter dan ergens buiten de stad’. Majoor Perdrix hield haar sigaretten voor. ‘Goed geslapen, lieveling?’
Ze maakte een hoofdbeweging voor zijn genoegen. ‘Daar is King’, zei ze.
Sutardjo bladerde in het gastenboek. Op het bordes werd gesproken over Muso, Radio Djokja, de Hizbullah, Australië.
‘Vanavond, King’, zei de Fransman, ‘dineert Timmy niet met ons in Kaliurang, maar hier, met de veroveraars, in het Hotel van de Vrijheid.’ Gevochten zou er niet worden, niet in de stad, niet noemenswaard. Alleen de guerilla kon nog een maand of zes duren, dat was alles. Intussen geen internationale goede diensten meer, geen communiqué's, geen militaire waarnemingen; genoeg whisky gedronken en vernederingen gegeten. ‘Ze zullen ons laten vertrekken met hun eerste vliegtuig en hun beste wensen.’ Hij was al bijna terug in Indo-China. ‘Timmy, je hebt beloofd dat je die muiltjes zou passen voor mijn vrouw. Prijs haar talenten, King.’
De Amerikaan vroeg: ‘Je hebt nog geen contact gehad met Kaliurang?’
Sutardjo, in de hal, legde het gastenregister op de afgereepte schrijfmachine. Hij stond met de sleutels klaar toen het meisje binnenkwam en naar de vitrines liep. Een vliegtuig, gruwelijk laag, deed hen beiden naar de leuning van dezelfde stoel grijpen. Er werd geschoten, dichtbij. ‘Het is anders altijd rustig in Djokja’, zei hij. Hij dacht aan Washington en Den Haag en de vrouwen van diplomaten. Buiten sprak de majoor erover dat hij naar het vliegveld zou rijden.
‘Roger’, riep ze, ‘je loopbaan als waarnemer was voorbij, zei je dat
| |
| |
niet, een helder ogenblik geleden?’ Haar Engels was het echte.
‘Majoor Perdrix. Majoor!’ Hijgend kwam de Nederlander aanlopen, met de kleine zware koffer die hij altijd bij zich had. ‘Ik sliep, majoor. Krankzinnig. Ik sliep. Kan ik met u meerijden? Hallo, meneer Lindt, sorry, goeiemorgen.’ Hij verschoof de over zijn schouder geslagen draagband van de koffer. ‘Wat gebeurt er, majoor? Waar? Maguwo?’
Maar de Amerikaan zei: ‘Je bent niet bij ons geaccrediteerd, Van.’
‘Ik ben toegelaten door de regering van de republiek.’
‘Kan hij in gevaar zijn?’ vroeg het meisje aan Sutardjo. ‘Een Nederlander?’
... vrijheid of niets, verschroeide aarde, alleen de honden achterlaten, het uitvaagsel van de dieren, verhongerende mormels, kreupel getrapte parasieten. Maar het antwoord was er al uit: ‘Iedereen is veilig in Djokja, Miss Temaloris.’
Ze riep: ‘Ik zou een paar uur binnen blijven, Van, voor alle zekerheid. Wat denk jij, Roger?’
De officier was in de jeep gaan zitten. ‘Er zullen hier gauw genoeg honderden van die witte kuiven wapperen.’ Hij nam de microfoon van het instrumentenbord, begon Kaliurang op te roepen. Ze kwamen dichterbij, allemaal, de Chinese dokter tussen meneer Lindt en Van Golen, Ukardi en de klerk aan de andere kant van de jeep, de Sumatranen en de Madoerees over de balkonmuurtjes gebogen. Alleen het meisje en Sutardjo stonden op het bordes.
‘Ik was over vrede aan het lezen’, zei hij met plotselinge voldoening, ‘het boek dat meneer Lindt me heeft gegeven.’
Majoor Perdrix kreeg geen antwoord van Kaliurang. ‘Een kop koffie, dan voelen we ons beter’, zei de dokter. Hij raakte met de Nederlander in gesprek. ‘Hebt u gezien, meneer Van Golen, bijna niemand op straat. Gaan ze doorstoten, hierheen, het Hollandse leger?’ De Nederlander keek gegriefd naar Malioboro. Bij de vitrines begon de dokter over krissen van Modjopahit en Pedjajaran. De majoor schoof een zilveren armband over de pols van Miss Temaloris; en ze bleef niet weigeren. Sutardjo legde de dollarbiljetten in de brandkast. Hij ging zitten toen de gasten naar de eetzaal waren gegaan. De klerk vertrok, hoewel er nog niemand anders voor de receptie was.
Soldaten van de tentara hielden stil bij het hek, wezen naar de witte jeep, liepen verder. Er werd geschoten, maar het was ver weg. Sutardjo sloot zijn ogen. Hij probeerde zich de binnenkomst van de Nederlanders voor te stellen, de sluiting van het partijkantoor, guerilla
| |
| |
's nachts in de stad, brandstichting. En hij sprong op, want hij dacht eraan dat de verwoestingen nu konden beginnen: Ukardi met kranten en lucifers in een van de hotelkamers?
De Fransman stond bij de telefoon. ‘Ik denk niet dat het mogelijk is te bellen’, zei Sutardjo. De klerk had het geprobeerd voordat hij wegging. Weer dacht Sutardjo aan de grote namen, New York, Amsterdam. ‘Tot vanavond, majoor’, zei hij neerslachtig. Hij keek rond of hij Ukardi zag.
Vijf minuten later leek het of de hele stad verwoest zou worden. Maar nadat de vliegtuigen waren gepasseerd, kneep Sutardjo zijn ogen dicht. Hij was in gesprek met Miss Temaloris, zonder inspanning, een oudere man die in korte tijd veel van de wereld had gezien en zich niet verwonderde; het had allemaal sinds lang een plaats in zijn gedachten, de cities en de rijkdom, de toekomst.
Wakker geschrokken, zag hij op het voorplein blauwe kielen, groene broeken, groene hemden, khaki, lang haar, kort haar, vuilwitte broeken, jongens van zestien jaar, achttien, de commandant niet ouder. Hij stond op, gaf de vrijheidsgroet. Toen zag hij Ukardi bij het groepje achter de aanvoerder.
Maar het ging om de Hollander. ‘Ik zal in de eetzaal gaan kijken’, zei Sutardjo. Hij bleef staan. ‘Of op zijn kamer, misschien.’ Om tijd te winnen hield hij de commandant het gastenboek voor. Het werd uit zijn handen getrokken. Hij begon over het vertrek van de Franse officier. Hij bood aan koffie te laten brengen. Miss Temaloris zou de Hollander willen helpen. Hij vermeldde de mislukte radioverbinding van de officier met Kaliurang, haalde de Amerikaanse sigaretten te voorschijn die hij gekregen had, loog dat hij niet rookte. De commandant nam de sigaretten aan en riep bevelen: twee man naar de kamer van de Hollander, twee naar de eetzaal, geen wapens gebruiken tenzij in nood. Wijdbeens stond de gedrongen gestalte op het bordes. Twee patronengordels en op elke heup een pistool, de armen over elkaar geslagen.
Sutardjo had hem vader genoemd, zoals het gebruik wilde. Nu dacht hij aan hetzelfde woord in het Engels. Er was niets goeds van de commandant te denken, niet in deze omgeving.
‘Iemand voor mij?’ De Hollander kwam nieuwsgierig uit de eetzaal te voorschijn. Hij kende nauwelijks een paar pasarwoorden. ‘Voor mij, meneer Sutardjo?’, vroeg hij in het Nederlands. Hij zette de koffer op een stoel. ‘Saja baru’, zei hij tot de commandant, en wees op zichzelf, ‘totok.’
| |
| |
Het pistool, een halve meter voor zijn gezicht gehouden, maakte dat hij zich oprichtte. Hij deed een beroep op Sutardjo. ‘Gisteren ben ik bij de minister geweest. Wilt u dat zeggen aan de kapitein? Of is het majoor, kolonel, generaal?’ Hij lachte met minder zekerheid. ‘Mijn papieren zijn in orde.’ Voordat hij ze te voorschijn kon halen, werd hij aan weerskanten vastgegrepen.
‘Het is de bedoeling dat u meegaat’, zei Sutardjo.
‘Om te filmen? Ik had gevraagd of ik een guerillapost kon zien. Maar niet - ik ben nu niet beschikbaar.’ Hij wilde zich voorzichtig lostrekken.
Sutardjo zei snel: ‘De Hizbullah arresteert u.’
Miss Temaloris zagen ze pas, toen ze vroeg: ‘Wat gebeurt er, meneer Sutardjo?’ Ze stond midden in de hal. ‘Kunnen wij iets doen?’
De commandant liet Sutardjo antwoorden: ‘Alleen de Hollander is gevangen.’
‘Onzin’, zei ze. ‘Wat kunnen we doen. Meneer Lindt staat voor hem in.’
‘We hebben geen bevoegdheid’, zei de Amerikaan bezorgd.
Ze keek van de commandant naar Sutardjo. ‘Meneer Lindt biedt zijn diensten aan’, herhaalde ze.
De commandant had opdracht gegeven de koffer naar buiten te brengen. ‘Afblijven’, riep Van Golen. Het pistool voor zijn borst hield hem in bedwang. Hij volgde de pemoeda's die zijn koffer droegen.
Langs de commandant heen raakte het meisje zijn arm aan. ‘Laat ze gaan met je camera. Blijf staan, Van. Ze zullen geen geweld gebruiken, niet voor onze ogen.’ En ze stak haar hand uit naar Sutardjo. ‘Wij vertegenwoordigen de wereld, de president van de Verenigde Staten, de Sowjet-Unie, de koning van Engeland.’
Hij wilde antwoorden, voor de eer van de republiek, voor zijn eigen verbijsterende trots als hij deze vrouw zag. ‘De jongeren vechten voor onze vrijheid. Ze zijn ongeduldig.’
Maar het meisje had de arm genomen van meneer Lindt. ‘Bedreig ze, King. Internationaal recht. Ze zullen hem ontvoeren.’
‘Met een gemotoriseerd leger op hun hielen? Morgen of overmorgen zijn we allemaal weer in Batavia.’
Van Golen riep naar Sutardjo: ‘Laten ze voorzichtig zijn met de camera. Over een paar uur ben ik vrij. Laten ze oppassen. Misschien is Djokja al omsingeld.’ Een rookzuil stond achter de winkels van Malioboro als een enorm gezwollen vinger in het licht.
| |
| |
Dichtbij het gezicht van de Amerikaan zei het meisje: ‘Jij gelooft dat ze in de stad zullen blijven? Het zijn geestdrijvers.’ Ze liet zijn arm los. ‘Ik werk niet meer voor je.’
Hij beheerste zich. ‘Niets kunnen we doen’, zei hij langzaam, ‘behalve onze eigen positie onmogelijk maken. Hier is Sutardjo - vraag het hem, vraag het hem nog eens.’ Alleen zijn laatste woorden klonken even schamper als wat zij gezegd had: ‘Biedt mijn diensten aan.’
‘De stad wordt bezet’, riep de Nederlander boven de bevelen van de commandant uit. De Sumatranen keken zwijgend omlaag.
‘We moeten ze hun trots laten’, zei Sutardjo. Het was een uitdrukking die hij in gesprekken met buitenlanders vaker had gebruikt. ‘Ze hebben een hard leven, voor onze vrijheid.’ Hij wist dat er voor de Nederlander geen uitweg was te vinden. ‘Ik zal meneer Van Golen raad geven; hij kan zichzelf helpen, denk ik.’ Sutardjo zag dat ze hem wilden geloven, zelfs Miss Temaloris.
De pemoeda's hadden een kolonne gevormd, met op de tweede rij de bleke kop van de cameraman. Het was druk op het pleintje. De Chinese dokter was de enige die in de hal was blijven staan. Ukardi nam plaats in de laatste rij; hij had zijn intree verdiend. Sutardjo liep naar voren. ‘Meneer Van Golen’, zei hij rustig, ‘meneer Van Golen, ik heb uw belang op het oog.’
King Lindt kwam naast hem staan. ‘Steek een sigaret op, Van.’
‘Wat gaat u voor me doen?’ vroeg Van Golen.
Sutardjo wist eindelijk een antwoord: proberen de militaire bevelhebber van Djokja te waarschuwen. Hij keek rond en zei voorzichtig: ‘Laten we Engels spreken, dat is veiliger. Ik zal de stadscommandant een boodschap sturen. De guerilla heeft hier geen bevoegdheid.’
Van Golen's bagage was van zijn kamer gehaald. De aanvoerder duldde het gesprek niet langer. Hij snauwde Sutardjo opzij, salueerde voor de Amerikaan, zette ach aan het hoofd van de kolonne. Maar Miss Temaloris stond voor hem. ‘U laat de jongen hier. U laat hem hier.’
Waarschijnlijk begreep alleen Sutardjo de woede van de commandant, terwijl met een glimlach het antwoord ter vertaling werd gegeven: ‘Lang leve Amerika. Lang leve Engeland.’
Sutardjo kon er niet snel genoeg omheen liegen. ‘Lang leve Amerika’, zei hij, ‘lang leve -’
Het maakte hem belachelijk, het vernederde hem, meer dan het meisje haar chef vernederd had. Hij keerde zich naar de kolonne. Tegen
| |
| |
het marsbevel in, schreeuwde hij: ‘Halt!’, zijn handen uitgestoken. Hij dreigde met de president, het leger, de politie, de studentenmacht van de republiek. Het recht moest worden hooggehouden, riep hij naar de Sumatranen. Om de eer van de republiek, recht, internationaal recht. Het parlementslid... Hij wees naar de kamer van de Madoerees.
Dat was het einde van zijn toespraak, niet omdat de commandant beide pistolen op hem gericht had, maar omdat er gelachen werd. De kamerjongens lachten. Terwijl Sutardjo sliep, zijn benen uitgestrekt op het bordes, was de Madoerees weggefietst. Een van de Sumatranen deed met zijn handen de draaiende trappers na. De jongens lachten.
Sutardjo ging opzij. Pas toen de troep buiten het hek was, keek hij op. De kuif van de Hollander, wit in de zonneschijn op Malioboro, stak boven het lange, gladde, donkere haar van de pemoeda's uit. ‘Ze zullen hem vermoorden’, antwoordde hij aan Miss Temaloris. Hij vermeed haar ogen.
Maar ze zei: ‘U hebt uw leven gewaagd.’
Hij liep naar het hek, wachtte tot de troep halverwege Malioboro was, toen ging hij de straat op. Voordat hij bij de kazerne was, hielden soldaten hem aan. Ze lieten hem wachten tot het te laat was om nog iets voor Van Golen te kunnen doen. Zonder hoop gaf hij zijn boodschap aan een Soendanees officier die hij oppervlakkig kende. Daarna ging hij naar het partijkantoor; hij wilde niet dat het zou worden verwoest, wat hijzelf ook gezegd en geschreven had over de verschroeide aarde.
Twee dagen groeide zijn medelijden met de weggevoerde gevangene. Hij, Sutardjo, had zijn leven gewaagd. Twee dagen die trots en warmte, ondanks de binnentrekkende, God tot getuige roepende Nederlanders. ‘Alhamdulillahi’, verklaarden de aanplakbiljetten. ‘Dank zij aan Allah! Voor vrijheid zonder vrees!’ En hij wilde zelfs teruggaan naar het hotel, al zou dat betekenen dat hij voor het Nederlandse leger ging werken; ze hadden het hele gebouw in beslag genomen. Maar toen hij voor het hek stond, zag hij dat de naam Vrijheid op de luifel boven het bordes met zwarte verf onleesbaar was gemaakt. Vroeger had het hotel anders geheten, zoals iedereen wist. Te voet, in het donker, ontkwam hij uit de stad.
|
|