De Nieuwe Stem. Jaargang 13
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| |
Nico Rost
| |
[pagina 427]
| |
den en mannen zonder rang of stand waren geweest. Of grootvader dat toen niet geweten had? In ieder geval had hij er geen woord over gerept en alleen maar gesproken over Napoleon en zijn generaals en maarschalken, over Ney, Soult en Bassano en natuurlijk ook over Blücher en Wellington en vooral over de prins van Oranje. Maar ook vele duizenden Nederlanders, kleine lieden, onbekenden en mannen zonder rang of stand waren onder hen geweest en het stemt de wandelaar ontevreden, dat hij vroeger niet aan deze landslieden heeft gedacht. Tegen de tirannie van Napoleon was de veldslag bij Waterloo gevoerd en voor de Vrijheid - had grootvader hem toen verklaard. Diepe indruk hadden die woorden destijds op hem gemaakt en telkens heeft de wandelaar in de loop der jaren weer gegrepen naar de historische werken over Waterloo, in de eerste plaats natuurlijk naar het boek van generaal de Bas, naar Henri Houssaye's werk, doch ook en vooral naar hetgeen Stendhal en Victor Hugo, Lamartine en Erckmann-Chatrian, wat Byron, Thackeray, Stefan Zweig en anderen er over schreven. Nee, zo simpel als grootvader hem de historische betekenis van Waterloo had geschilderd, was ze stellig niet. Hij had hem ook verteld, dat de slag alleen door Napoleon verloren was, omdat generaal Grouchy niet tijdig gedaan had wat hem bevolen was en omdat de ‘linkervleugel’ z'n plicht niet had gedaan. Grootvader was vroeger officier bij de schutterij zijner vaderstad geweest en had toen heel technisch over dat alles gesproken en hem in het Panorama, aan de overkant van de Leeuw, op de ‘strategische’ fout gewezen. De wandelaar aarzelt een ogenblik. Zou hij na zovele jaren het Panorama toch weer bezoeken? Hij bladert in een gids, die hij zich te voren heeft aangeschaft, en leest: ‘de bezoeker van het Panorama, die onze aanwijzingen volgt, zal zich, weder buiten komende, geheel thuis voelen op het werkelijke slagveld en er in zijn verbeelding zelf de verschillende legerafdelingen kunnen plaatsen’. Hij bladert verder en vindt talrijke bijzonderheden over de slagorde der legers en ook de mededeling, dat generaal Wellington op die dag ‘zijn geliefkoosd vospaard - Copenhague - bereed’, een kleinzoon van het bekende renpaard Eclipse, hetgeen duidelijk in de Wellingtongroep op het Panorama te zien zou zijn. De bezoeker besluit het Panorama toch maar niet te gaan zien en | |
[pagina 428]
| |
voelt ook niet de minste behoefte om in zijn verbeelding de verschillende legerafdelingen zelf te kunnen plaatsen. Liever, veel liever herinnert hij zich Victor Hugo's grootse visie op de veldslag. Hij had in 1861 talrijke malen het slagveld bezocht, geen zondagsstrateeg en ook geen historicus, alleen maar een Dichter, die de voortreffelijkste reportage schreef, ooit over Waterloo geschreven: ‘De Geschiedenis is ons eigenlijke onderwerp niet; de historie van Waterloo is bovendien uitmuntend beschreven, vanuit het ene gezichtspunt door Napoleon, vanuit het andere door Charras. Wij laten dus beide geschiedschrijvers de zaak uitmaken en we zelf een wandelaar op de vlakte blijven, een navorser op deze met zoveel mensenvlees bemeste grond, een die misschien schijn voor waarheid houdt. Wij hebben immers het recht niet ons in naam der wetenschap tegen een geheel van feiten te verzetten, waarin stellig veel zinsbegoocheling schuilt. Wij beschikken ook niet over voldoende militaire praktijk en bezitten evenmin voldoende kennis der krijgskunde om met gezag te kunnen oordelen. Ons inziens werden beide veldheren te Waterloo door een aaneenschakeling van toevalligheden beheerst en wat het Lot betreft, deze mysterieuze beschuldigde, wij oordelen als het Volk, dat een even naïeve Rechter is...’ Hier is de beroemde holle weg naar Ohain, waar Hugo zo uitvoerig over schreef en waar 1500 mensen en 2000 paarden de dood vonden. Of het historisch vaststaat dat Napoleon zelf voor het begin van de veldslag het terrein heeft opgenomen, doch deze weg niet bemerkte? Heeft Lacoste, de gids, op de vraag of hier een hindernis was, met opzet ontkennend geantwoord en op deze wijze Napoleon om de tuin geleid en - naar de nederlaag? Droeg maarschalk Ney hieraan de schuld? Wellicht Van Damme of een andere subalterne officier? Misschien de regen - de ‘drache nationale’ der Belgen? Heeft de linkervleugel inderdaad haar plicht verzaakt? Dit alles heeft thans geen belang meer en kan alleen nog een onvruchtbare bezigheid zijn voor militair-historici en zondagsstrategen. Oneindig veel belangrijker was immers de vraag of in deze veldslag inderdaad gestreden werd voor de Vrijheid der volkeren en of daarna werkelijk een - Nieuwe Tijd aanbrak. Ik vrees, grootvader, dat ge ongelijk hebt gehad, toen ge me dat vele jaren geleden in Waterloo vertelde.
Dat de beroemde ‘Belle Alliance’-hoeve haar naam ontleend zou | |
[pagina 429]
| |
hebben aan de historische ontmoeting van Blücher en Wellington, die elkaar toen in het Frans gelukwensten met de gelukkige afloop (Wellington kende geen Duits en Blücher geen Engels) - blijkt trouwens evenmin te kloppen. Een nader onderzoek in het dorpsarchief van Vieux-Genappe bracht namelijk aan het licht, dat reeds aan het einde der achttiende eeuw een knappe jonge boerin in die hofstede had gewoond en met haar knecht in het huwelijk wou treden, hetgeen door de pastoor van Waterloo fel werd afgekeurd, terwijl de pastoor van Braine-l'Alleud gaarne genegen bleek deze - ‘Belle Alliance’ in te zegenen. De veel beroemdere ‘Belle Alliance’, die hier vele jaren later werd gesloten had overigens ook veel noodlottiger gevolgen: Wellington en Blücher gaven bij hun ontmoeting bevel om de vluchtende Franse soldaten, nee lezer, niet gevangen te nemen, doch - ‘auf der Flucht zu erschiessen’ -. Duizenden soldaten en officieren zijn toen afgemaakt en honderden uitgeputte mannen hebben er de voorkeur aan gegeven zichzelf met behulp van hun eigen laatste Franse kogels van het leven te beroven, of hun landgenoten om deze dienst te verzoeken. Begrijpelijk is daarom ook Heinrich Heine's woede en omdat voor degenen, die na hem kwamen, Wellington voortaan even onsterfelijk zou zijn als Napoleon, schreef hij: ‘Es gibt keine grössere Kontraste als diese beiden schon in ihrer äusserer Erscheinung. Wellington, das dumme Gespenst, mit einer aschgrauen Seele, in einem steifleinenem Körper, ein hölzernes Lächlen in einem frierenden Gesichte. Daneben denke man sich das Bild Napoleons, jeder Zoll ein Gott!!’ Natuurlijk is Heine's opvatting, in 1957, vooral wat Napoleon betreft, onhoudbaar geworden, doch de bezoeker zou deze onhoudbare theorie toch nog gaarne willen verdedigen en stelt zichzelf onwillekeurig de vraag of Wellington en Blücher inderdaad zulke waardevolle bijdragen hebben geleverd voor de cultuur van hun vaderland? Goethe en Byron deden dat wèl - haast hij zichzelf te antwoorden, doch deze beide generaals niet. In Waterloo werd immers niet gestreden voor de vooruitgang, niet voor de Vrijheid - zoals in 1792 bij Valmy, waarvan Goethe terecht schreef, dat daar een nieuwe periode van de Geschiedenis der Mensheid begon. De gevolgen van Waterloo? Geen Nieuwe, betere, Tijd is daarna | |
[pagina 430]
| |
voor de Mensheid aangebroken. - Karl Marx heeft deze overwinning op Napoleon zelfs een overwinning der Reactie genoemd. De Franse revolutie van 14 juli 1789 werd zesentwintig jaar later, op het slagveld van Waterloo, opnieuw aangevallen door het hele reactionaire Europa, het Frankrijk der Mensenrechten door een bondgenootschap van Bourbons en Brunswijkers, van Hohenzollern en Habsburgers, van Oranje's en Romanows. Neen, grootvader, Waterloo betekende stellig geen overwinning van de Vrijheid, doch de komst van een aantal aanvankelijk nog-iet-wat-liberale reactionaire regeringen, die in de loop der volgende jaren steeds minder liberaal werden. Waterloo was, zoals Victor Hugo formuleerde: ‘een vervalste handtekening der Vrijheid’. Vanuit dit gezichtspunt - constateert de bezoeker tevreden - blijkt Heine's oordeel over Wellington dus tóch nog gerechtvaardigd en de historische oorsprong van de naam ‘Belle Alliance’ verkieslijk voor wie aan een menselijk bondgenootschap tussen een rijke boerin en haar arme knecht, de voorkeur geeft boven het onmenselijk bondgenootschap tussen twee reactionaire generaals.
Door eeuwenoude witte muren omringd is de Caillou-hoeve, waar Napoleon het laatste hoofdkwartier van zijn leger had opgeslagen en dat eerst kortgeleden als Museum werd ingericht. Vele voorwerpen, herinnerend aan het verblijf van de Keizer, zijn in de laatste jaren door de laatste bewoner, de historicus Lucien Laudy (en later door de ‘Société Belge des Etudes Napoliéennes’) opgespoord en daarna hier verzameld: landkaarten en prenten, uniformstukken en talrijke militaire benodigdheden, alsmede een lijst met de namen der belangrijkste personen, die hier op die befaamde 17e en 18e juni 1815 vertoefden. Een zekere Henri Boucqueau is in die dagen eigenaar van de boerderij geweest en onwillekeurig krijgt de bezoeker, wanneer hij het verslag leest, dat de boer hier later van gaf, een nogal realistische en geenszins romantische indruk. Boucqueau was al ‘ondergedoken’, alvorens hij bericht ontving, dat Napoleon zich in z'n huis had geïnstalleerd. Voorzichtig van aard, is hij er toen niet zelf op afgegaan en heeft hij ook niet een van z'n zoons gestuurd, doch Marie Houzeau, z'n vijftienjarige dienstmaagd en pas toen háár niets kwaads overkwam - (Napoleon's personeel had haar, volgens het verslag, zelfs ‘heel vriendelijk’ verzocht hen te zeggen in welke kast het ‘goede servies’ stond en of ze van de keuken gebruik mochten maken en in dit opzicht was er dus | |
[pagina 431]
| |
ook verschil met bepaalde Duitse generaals, die meer dan een eeuw later in België verschenen) - verscheen de boer zelf. En terstond heeft hij toen verzocht aan de Keizer te mogen worden voorgesteld, reeds berekenend, dat hij dan - later - steeds de boer zou zijn, ‘die met de Keizer gesproken had’. In deze kamer constateert de bezoeker, heeft de Keizer dus geslapen in de nacht vóór de veldslag. Hier was ‘zijn’ kamer. In het midden: de tafel, die er al stond toen hij hier kwam. Daarop een verrekijker en een brief door hem geparafeerd. Tegen de muur het beroemde veldbed, dat hij tijdens zijn veldtochten steeds gebruikte en waarin hij in 1844 op St. Helena stierf. Daarboven een eenvoudig kruisbeeld, dat er te voren stellig ook al hing. Onwillekeurig betrapt de bezoeker er zich op, dat hij nu tóch weer met dezelfde romantische bewondering aan Napoleon gaat denken als vroeger, maar dan roept hij zich als het ware weer tot de orde - tot de historische realiteit terug, tot de tragische realiteit der vele tienduizenden, die in Napoleon's laatste veldslag een nodeloze dood stierven. Hij herinnert zich ook, dat toen weliswaar voortdurend geproclameerd werd, dat de Garde sterven moest maar zich niet overgeven, doch dat Napoleon zelf - eerst negenentwintig jaar later, in dit bed - gestorven was en zich wèl had overgegeven. Maar waarom, blijft de bezoeker zich afvragen, kan hij zich desondanks slechts node onttrekken aan de - hoewel al conventioneel geworden - verleidelijke sfeer van eerbiedige bewondering? Waarschijnlijk - denkt hij - heeft Anatole France wel het treffendste antwoord gegeven, toen hij in zijn ‘Lys Rouge’ z'n hoofdpersoon liet zeggen: ‘Napoleon was menselijk en een vat vol fouten,’ ‘l'homme des hommes, la chair de la chair humaine’. En elk van z'n gedachten was een daad en z'n daden waren groot - doch ook - alledaags: ‘C'est cette vulgaire grandeur, qui fait les héros. Et Napoleon est le héros parfait.’Ga naar voetnoot1 Napoleon leefde, redeneert Anatole France, als zovele mannen van de Daad, alleen in het Ogenblik. Hij kon dus niet rijpen en was en bleef daarom de typisch-onuitgegroeide, die in zijn ‘ontzettende en roerende pueriliteit’ geloofde, dat een mens groot kan zijn. En die kinderachtigheid liet hem zelfs niet in de steek toen hij ouder werd en het ongeluk kwam.’ | |
[pagina 432]
| |
Ook voor Jules Michelet was de Napoleon-aanbidding niet anders dan vergoding van brute kracht - van het Succes. Misschien, en met deze redenering heeft Anatole France nog steeds gelijk, koesteren we toch nog altijd sympathie voor Napoleon, als we denken aan degenen, die hem ten val hebben gebracht: ‘Nous les avons vus depuis, aux pouvoir! Ciel! Qu'ils sont vilains!’ De deur van dit slaapvertrek komt uit op een idyllische tuin, waar men uren zou willen toeven. Vlinders fladderen boven een bed met rozen, oude vruchtbomen gaan gebukt onder hun zware vracht en in een vijfendertig meter diepe bron borrelt duidelijk hoorbaar het water. Wat verderop een verweerd monument voor wie sneuvelden in de naaste omgeving. Hier kampeerden dus de soldaten van het Eerste Bataljon van de Garde, die opdracht hadden om het hoofdkwartier van de Keizer te bewaken.
De waarheid over de ‘Lion’, over de achtergronden van de Leeuw van Waterloo hebt ge, grootvader, gelukkig nimmer ervaren en ik ben verheugd dat tenminste deze grote desillusie u in uw leven bespaard is gebleven. Nog hoor ik de vaderlandse trots in uw stem, toen ge aan uw kleinzoon vertelde, dat die Leeuw daar was opgericht ter ere van de Prins van Oranje, omdat hij op die plek tijdens de slag zwaar gewond was en dat hij zo'n belangrijk aandeel had gehad in de overwinning. Zo heel erg kan die zware wonde anders niet geweest zijn, overweegt de kleinzoon, want kroniekschrijvers uit die jaren deelden mee, dat hij zich acht dagen later al weer in de straten van Brussel heeft vertoond.Ga naar voetnoot2 Het monument zou oorspronkelijk op een andere plek verrijzen. Koning Willem I had op 28 juliGa naar voetnoot3, nauwelijks veertig dagen na de overwinning, een bezoek aan het slagveld gebracht en de wens uitgedrukt, dat bij de ‘Belle Alliance’ een monument van grote afmeting zou worden opgericht, doch schijnt een half jaar later dit plan te hebben gewijzigd, want een Koninklijk Besluit van 11 december deelt ons mee, ‘dat op het slagveld van Waterloo, tussen de steenwegen op Charleroi en op Nijvel een blijvend gedenkteken zal worden opgericht tot roem van onze nationale en verbonden strijdkrachten’. Geen woord | |
[pagina 433]
| |
dus meer over het gewond-zijn van de prins op die plek en de aanvankelijk voor het monument bestemde plaats blijkt veranderd. ‘Driehonderdduizend kubieke meter aarde en achtentwintigduizend kilo gietijzer om een eenvoudige kneuzing te herdenken zou inderdaad wel ietwat overdreven kunnen schijnen’ - schrijft een Belgische publicistGa naar voetnoot4 en men zou na deze nogal ironische woorden eigenlijk een afkeurende kritiek op de persoon van de prins verwacht hebben, maar - vergist zich, want direct daarop volgt een volkomen onverwachte lof: ‘Indien men niet wist hoe geliefd de tweeëntwintig-jarige prins in onze provincies was, zowel als in Holland, alhoewel zijn krijgstalent hem geen waardige plaats bezorgd heeft naast roemvolle voorouders’. ‘Wie was deze Prins van Oranje?’, vraagt de Belgische publicist dan verder en geeft dan zelf het antwoord: ‘Een bekoorlijk en tenger persoon, wiens uiterlijk alleen hem tot de afgod maakte van een natie, alhoewel dit enthousiasme, bij gebrek aan werkelijke hoedanigheden, weer net zo gauw luwde als het ontstaan was. Moedig tot het vermetele toe, zo edelmoedig zelfs dat het wel eens op verkwisting leek, kunstenaar (en zo beminnelijk dat hij vaak “le prince charmant” werd genoemd), sportief, moest Willem van Oranje wel in de gunst staan van de Belgen, die hem vaak vergeleken met zijn broer Frederik, die terughoudend, verlegen, steeds in gedachten verzonken, koud en stijf was, die afzondering zocht en zich haast niet buiten officiële kringen vertoonde. Willem had geen ander krijgstalent dan zijn dapperheid, die vooral tot uiting kwam als hij aan het hoofd van zijn manschappen streed. Feitelijk heeft hij in Waterloo geen rol gespeeld, tenzij die van levende standaard. De mensen waren echter zo verzot op deze hoogheid, van wie zij hun afgod maakte, dat geen enkele zijner tijdgenoten (en haast geen enkele historicus uit onze tijd) het aangedurfd heeft te wijzen op de talrijke flaters die hij beging gedurende de enkele dagen, die de veldtocht van 1815 duurde.’ Een uiterst sympathiek portret, want waarom zou iedere jonge vorst een bekwaam veldheer moeten zijn, en een sympathieke schildering van zijn persoonlijkheid tevens, omdat valse romantiek en vorstenverheerlijking er vreemd aan zijn. En de ‘Lion’ - de achtergrond van de Leeuw van Waterloo? 20 augustus 1820 kreeg de hoofdarchitect ten koninklijke paleize op- | |
[pagina 434]
| |
dracht om een bestek te maken voor een monument bestemd om geplaatst te worden op de vlakte van Waterloo.Ga naar voetnoot5 Er bestond reeds een ander - van een zekere Vifquin, maar daarin was sprake van een stenen monument en dat schenen de heren van financiën te duur te vinden. Vanderstraate stelde daarom een aarden heuvel voor, wat een gretig onthaal vond, daar dit een drievoudige besparing betekende: aan arbeidskrachten, aan grondstoffen en aan transportkosten. ‘Dit kon niet anders,’ voegt een andere Belgische publicist uit die tijd er ironisch aan toe: ‘dan in de smaak vallen bij een regering, die de spaarzaamheid zover dreef, dat zelfs de artilleriesalvo's op de koninklijke verjaardagen afgeschaft werden.’Ga naar voetnoot6 Het tweede plan werd dan ook aangenomen en in juli 1821 met het werk begonnen, dat vier jaar later gereed was. Driehonderdduizend kubieke meter aarde moesten aangesleept worden om deze heuvel van vijfenveertig meter hoogte en vijfhonderd meter omtrek op te werpen. Een vergeelde acte van 6 juli 1821 deelt ons mee, dat men: ‘om het grote monument van Waterloo te vervaardigen, dat Z.M. de Koning wil zien oprichten op het veld de la Croix onder de gemeente Braine-l'Alleud, een grote hoeveelheid aarde nodig zal hebben en het daarom absoluut noodzakelijk is deze aarde te nemen op het terrein gelegen langs de Steenweg van Waterloo op Namen, van aan de hoek van de weg van Waver op Braine-l'Alleud tot aan de Pachthof van de Haie Sainte, dat op dit gedeelte van het terrein percelen grond liggen die afhangen van gezegde hoeve; dat de graaf van Velthem deze percelen niet kan verkopen zonder zijn pachthof te vernielen’ - waarop dan verder nog allerlei bepalingen over schadeloosstelling volgen. Niet vermeld wordt echter in al deze officiële stukken, dat door deze afgraving om grondstoffen en transportkosten te besparen, het beroemdste gedeelte van het slagveld o.a. de Holle Weg van Ohain, de beroemde weg van Hugo - onherstelbaar geschonden werd, niet vermeld wordt dat deze grond, in 1815, met bloed doordrenkt en met duizenden lijken bezaaid was.Ga naar voetnoot7 De bezoeker is, nu hij de achtergronden van de Leeuw van Waterloo kent, dan ook niet van vaderlandse trots vervuld en zijn gevoel van schaamte over deze van zo weinig piëteit getuigende daden zijner | |
[pagina 435]
| |
landslieden, neemt nog toe, wanneer hij uit oude documenten heeft vastgesteld, dat dit zware graafwerk geschiedde door vrouwen, die de aarde telkens in manden op hun rug naar boven moesten torsen (de toerist moet thans 226 treden beklimmen om de Leeuw te bereiken, treden, die er toen niet waren). Ze huisden in armzalige barakken ergens op het slagveld, deze vrouwen, en betaalden voor hun logies en armzalige maaltijden 15 centimes per dag, hun hele loon. Om toch nog iets te kunnen verdienen breiden ze op de lange moeizame weg tegen de heuvel op. Ze torsten de aarde immers op hun moede ruggen en hadden de handen dus ‘vrij’. ‘Botteresses’ werden ze genoemd en ze kwamen uit Luik en Seraing, waar ze op dezelfde wijze kolen transporteerden en niemand minder dan de grote beeldhouwer der mijnwerkers Contantin Meunier heeft hen herhaaldelijk vereeuwigd en stellig bezitten deze kunstwerken een grotere en diepere waarde dan de ‘Leeuw’ van Waterloo. Vrouwen uit Luik en Seraing. Waarom niet uit Brussel en uit de omgeving van Waterloo? Ze waren in dienst bij Cockerills fabrieken in Seraing, waar de Leeuw, een werk van de Mechelaar Jean Louis van Geel, gegoten was. Bij de Cockerill-fabrieken waarvan Koning Willem I de voornaamste vennoot was, bij de Cockerill-fabrieken, die het brons van de op de Franse legers veroverde kanonnen niet voor het standbeeld bestemden, zoals oospronkelijk de bedoeling was, doch daar toch maar liever doodgewoon gietijzer voor gebruikten - een belangrijke besparing aan grondstoffen immers. En de grond, waar het monument na zoveel zware en zo karigbetaalde arbeid op verrees en - waarin de skeletten van zovele duizenden mensen door elkaar waren geworpen? Deze ontheiligde heilige grond werd in 1831 door de geallieerden gekocht van Nederland en vervolgens onder bepaalde voorwaarden aan België geschonken en stellig, stellig zullen na deze transacties, denkt de bezoeker met bitterheid, de kosten voor dit Vrijheidsmonument als gevolg van een dergelijke besparing aan ‘arbeidskrachten, grondstoffen en transport’ - er tenslotte wel ruimschoots uitgekomen zijn. Was dat het resultaat van de slag van Waterloo tegen de Tirannie, grootvader? Was dat de zogenaamde Vrijheid, waar hier zovele tienduizenden voor gesneuveld zijn? Was dat - het begin van de Nieuwe Tijd?
Een van de vele beroemde generaals, die hier streden voor de be- | |
[pagina 436]
| |
langen van - ja voor wiens belangen eigenlijk? - heeft de oprechte sympathie van de bezoeker: Cambronne. In vele veldslagen had hij z'n moed en onverschrokkenheid vele malen bewezen, en op die historische 18 juli 1815 te midden van dood en verderf het beruchte beroemd-geworden woord gesproken: ‘Merde’. ‘Dit de rampspoed tot antwoord geven’, schreef Victor Hugo, ‘dit het Noodlot in het gelaat slingeren, dit als voetstuk aan de toekomstige Leeuw geven, dit antwoord geven aan de verraderlijke muur van Hougemont, aan de holle weg van Ohain, aan de vertraging van generaal Grouchy, aan de komst van Blücher; ironisch te zijn, zo te handelen dat men met dat woord terstond opstaat na gevallen te zijn, in twee lettergrepen de Europese Alliantie te beschimpen, de Koning dit reeds door Caesar bekende present aan te bieden, van een woord van het allerlaagst allooi een verheven woord te maken, Waterloo met een Vastenavond-scherts te besluiten, Leonidas aan te vullen met Rabelais, deze woorden samen te vatten in één woord, dat niet genoemd mag worden, terrein te verliezen doch de geschiedenis te behouden, na een dergelijk bloedbad de lachers aan zijn kant te hebben - is groots en bereikt het hoge niveau van een Aischylos’. Zo schreef Victor Hugo over Cambronne's historische reactie tijdens de veldslag van Waterloo en niemand heeft ze na hem treffender gekarakteriseerd. Er is over de vraag of Cambronne z'n beroemd woord - in wezen een vernietigend oordeel - inderdaad heeft gesproken, of alleen maar de niet minder beroemde woorden van ‘la Garde, meurt mais ne se rend pas’, veel geschreven, en de bekende historicus Henry Houssaye heeft er zelfs een apart boek aan gewijd. Hoogstwaarschijnlijk heeft Cambronne aanvankelijk Napoleon's bekende uitspraak over de moed van de Keizerlijke Garde herhaald, doch in het aangezicht van de Dood, niet alleen van zijn eigen Dood en stellig niet uit angst daarvoor ook het beroemdere woord gesproken, toen hij eensklaps de holle leugen van dit alles ging beseffen, misschien omdat hij plotseling voelde dat hier in Waterloo alleen de middelmatigheid een overwinning behaalde, een overwinning zonder ‘Panache’ en alleen omdat de anderen meer ‘materiaal’ hadden, meer legers en meer kanonnen. Tegen dit alles en nog veel meer, waarvan hij zich waarschijnlijk op dat ogenblik niet eens bewust was, tegen dit Onrecht heeft Cambronne willen protesteren. Maar hij vond hiervoor geen woorden, alleen dit ene: ‘Merde!’ De bezoeker herinnert zich de nasporingen, die Henry Houssaye hier in de omgeving deed om het probleem op te lossen. Na vele om- | |
[pagina 437]
| |
zwervingen was hij tenslotte bij een stokoude vrouw beland, die tegen anderen beweerd zou hebben, dat ze erbij had gestaan toen Cambronne het beruchte woord bezigde. Toen Houssaye haar op zijn beurt vroeg, of ze dat werkelijk op die befaamde 18 juli 1815 in Waterloo had gehoord, kreeg hij tot antwoord: ‘Met de hand op mijn hart zou ik dat niet graag willen zeggen, mijnheer, maar sindsdien stellig vele duizenden malen’. Is het eigenlijk allengs ook niet volmaakt onbelangrijk geworden of Cambronne dat woord werkelijk gesproken heeft of niet? Is het hiermee eigenlijk niet gegaan als met oude legenden, als met een oude volkswijsheid, waarvan in de loop der eeuwen niet meer geweten wordt, wie ze het eerst heeft uitgesproken?
Vanuit het venster van zijn kamer in Hotel des Colonnes, waar hij in 1861 de beroemde hoofdstukken van zijn beroemd boek ‘Les Misérables’ schreef, kon Victor Hugo de ‘Leeuw’ zien - waar hij een felle antipathie tegen koesterde, omdat hij van mening was (niet ten onrechte overigens) dat de ‘Lion’, zoals ze daar stond, een demonstratief-uitdagende belediging in de richting van zijn vaderland betekende. Dagenlang heeft Hugo in deze hoekkamer aan ‘Les Misérables’ geschreven, vele dagen ook over het slagveld gezworven, steeds opnieuw de tragische ruïnes van Rougemont bezocht, de overblijfselen van de Holle Weg van Ohain en de Caillou-hoeve. Urenver in de omtrek kenden de boeren de dichter, die hen telkens weer naar bijzonderheden en naar détails vroeg, die in hun ogen meestal onbelangrijk waren en vaak kwam het voor, dat toeristen, die hem ontmoetten, inlichtingen vroegen en in hem een voortreffelijke gids vonden, maar aan het einde van hun rondgang over het slagveld verwonderd waren, dat de aangeboden fooi geweigerd werd... In een dagboeknotitie van 30 juni 1881 lezen we: ‘Vandaag schreef ik de laatste zinnen van “Les Misérables” op het slagveld van Waterloo en in de maand van Waterloo - in juli des ochtends om half negen op de dag van de kermis van Mont St. Jean.’ De bezoeker had gehoopt in ‘Hotel des Colonnes’ de grote schrijver te ontmoeten, doch het hotel is tegenwoordig geen hotel meer en lijkt meer op een sinds geruime tijd leegstaande woning. Terwijl Wellingtons hoofdkwartier kortgeleden met behulp van een belangrijke subsidie officieel als Museum werd ingericht - wat zou Heine zich daar- | |
[pagina 438]
| |
over geërgerd hebben! - dreigt Hotel des Colonnes op een goede dag verkocht te worden, dreigen indien niet tijdig ingegrepen wordt militaire machten het - zij het ook tijdelijk - van de Dichter te zullen winnen. De slag van Waterloo zal echter, voor miljoenen, zich steeds afgespeeld hebben, zoals Victor Hugo haar voor z'n venster hier in Hotel des Colonnes te boek bracht. Boven alle historische werken van militaire strategen en historici zal het Volk, dat als zijn Dichter steeds romantisch denkt en pathetisch is en vaak ook sentimenteel, doch bezield door éénzelfde brandende drift naar Recht en Vrede en Vrijheid, alléén Victo Hugo's legende van Waterloo aanvaarden. Slechts een schilder huist hier thans, die de toeristen met behulp van een kitschig ‘elektrisch tableau’ op zijn beurt een overzicht tracht te geven van de beroemde veldslag en daarna zijn eigen werk aan de man tracht te brengen: kleine olieverfschilderijtjes van ‘beroemde’ plekjes uit de omgeving, doch ook van Hollandse molentjes en tulpenvelden. Aan Victor Hugo herinnert in ‘Hotel des Colonnes’ nog maar bitter weinig. In de kasten staan geen exemplaren van de vele edities zijner ‘Misérables’, geen brieven of andere documenten getuigen van z'n vriendschap met Brussels burgemeester de Brouckère, met de dichter André van Hasselt en zovele anderen, en niets herinnert aan zijn ontmoeting in dit hotel met Baudelaire. Het vertrek, dat hij hier bewoonde, is ook niet gerestaureerd met behulp van het oorspronkelijke meubilair uit de jaren van z'n verblijf, maar aan de muur ontdekt de teleurgestelde bezoeker een copie van een Géricault: het hoofd van een terechtgestelde, waaronder enkele regels in het handschrift van de dichter: à cette tête de l'homme du peuple
éclairez la
instruisez la
moralisez la
vous n'avez pas besoin, de la couper.
Verdienen deze woorden, verdient deze reactie van de dichter Victor Hugo op dit tafreel van z'n grote tijdgenoot de Géricault eigenlijk niet meer bekendheid? Of - bezitten ze die wellicht niet, omdat hierin een streng doch gerechtvaardigd oordeel werd uitgesproken - niet alleen over een samenleving, die een bloedbad als Waterloo veroorzaakte, doch over heel onze tegenwoordige maatschappij tevens? | |
[pagina 439]
| |
Moeten, denkt de bezoeker, wanneer hij dit hotel verlaat, dat thans geen hotel meer is, deze woorden eigenlijk niet beschouwd worden als een nabeschouwing op ‘Les Misérables’, als een laatste kanttekening van de Dichter bij het drama van Waterloo?
Meer dan een eeuw later is hier, in deze beroemde dorpen van Belgisch-Brabant, opnieuw gevochten voor een nieuwe betere tijd, tegen andere tirannen en voor de vrijheid der volkeren - denkt de bezoeker en Victor Hugo, deze klassieke dichter van het Verzet zou, indien hij hier thans kon vertoeven, stellig bloemen hebben gebracht naar het monument, dat de gemeente Waterloo ter ere hunner nagedachtenis in het Stadspark heeft opgericht. Op het Raadhuis is men deze helden niet vergeten en Maurice van den Putte, van het Café Communal er vlak naast, die zelf zo'n belangrijke rol in het verzet speelde, raakt over hen niet uitgepraat. Zijn ‘estaminé’ is in die jaren immers het middelpunt van het verzet van Waterloo tegen de Duitsers geweest en uitvoerig vertelt hij de bezoeker van Jean de Pester uit Braine l'Alleud, die in september '44 door de Duitsers werd gefusilleerd en over Jules Colle en Jozef Poelart, die eerst vele maanden in Breendonck werden gemarteld, om op 21 september 1944 in Poppenweiler in Duitsland toch nog te worden terechtgesteld. Ook doet hij het verhaal van twee Nederlandse verzetslieden, die in de buurt van La Hulpe werden neergeschoten, doch hij heeft hun namen helaas nimmer gekend. Vele hoogdravende en rhetorische redevoeringen heeft Van den Putte, meestal aan de voet van de ‘Lion’, in de loop van de jaren al gehoord ter herdenking van de veldslag en de beroemde namen van zovele generaals en veldmaarschalken, van Wellington en Blücher van Ney en de Prins van Oranje en van vele anderen, imponeren hem niet meer. Maar zorgvuldig bewaart hij nog steeds de lijsten met de namen der leden van het Vaderlands Verzet uit de bezettingstijd, doch in een apart boekje ook de namen van de collaborateurs en van de Gestapoagenten, die de streek toen onveilig maakten. Als herinneringen aan de laatste slag, die in Waterloo gestreden werd, en die - hoewel stellig nog niet beslist, toch méér gevoerd werd tegen de Tirannie, vóór de Vrijheid der Volkeren en vóór een Nieuwe Tijd, dan de zoveel beroemdere op deze vlakte, waarover de bezoeker vele tientallen jaren geleden voor de eerste maal door zijn grootvader werd rondgeleid. |
|