Ex-libris
Louis Hoyack, De weg maakt een cirkel. N. Kluwer, Deventer, 1956, 144 blz. - Dez., Heeft het leven een doel? Zelfde uitgever, 1957, 128 blz.
In onze tiende jaargang (1955) blz. 126 hebben we van deze eenzame, bijna eenzelvige, maar nochtans zo vruchtbare wijsgerige essayist, zijn ‘Philosophie der verveling’ aangekondigd. We herinneren er aan, omdat de beide hierboven genoemde essays als een nadere uitwerking van bepaalde facetten van het eerste bedoeld zijn, zozeer dat men de omtrekken meent te ontwaren van wat als een ‘systeem’ zou kunnen gelden, als het geheel strakker van lijn zou zijn dan het in feite is.
Gaat men als de schrijver uit van de grondgedachte dat de essentie van het leven (niet alleen dat van de mens of van de mensheid, maar ook dat van de Kosmos, waarvan het menselijke slechts een deel is) beweging is, denkt men, om het historisch te zeggen, in de lijn: Heraclitus-Hegel-Bergson, dan dringt zich onvermijdelijk ook de vraag naar de structuur dier beweging op. Het is deze vraag die de schrijver in zijn ‘De weg maakt een cirkel’ poogt te beantwoorden op een wijze die de titel reeds aangeeft. Wie ook maar enigermate thuis is in moderne geschiedfilosofische opvattingen omtrent de structuur van het historisch proces herkent hier de affiniteit met de receptie der oorspronkelijk Griekse ‘cyclische gedachte’, waarvan er sinds omstreeks 1900 meer voorbeelden zijn aan te wijzen. In mijn essay over het ‘conservatisme als historische categorie’ (Handelingen van het 24e Filologencongres, 1956, blz. 23) heb ik gemeend, deze gedachte te moeten zien als een poging, de gevreesde ongeremde verandering een vaste baan voor te schrijven, die haar uiteindelijk onschadelijk zou maken. Ook de filosofie van de schrijver valt, dunkt mij, onder deze ‘veroordeling’. Ook hij erkent de beweging, zozeer zelfs dat hij haar als essentie zelfs van het kosmisch proces beschouwt, maar vreest haar tegelijk en ontkent daarom een eventuele richting, want die heeft een cirkel niet.
Mutatis mutandis kan men hetzelfde van het tweede hier aangekondigde boekje zeggen. ‘Heeft het leven een doel?’ Antwoord: neen, geen ander althans dan zichzelf. Ook hier weer een ontkenning, omdat erkenning voor de schrijver tot een onoplosbaar probleem zou worden. Immers wie ontkent dat het leven een ander doel zou hebben dan zichzelf is daarmee ontslagen van de moeilijkheid, het leven een doel te geven.
Zo kort en eenvoudig mogelijk geformuleerd, luidt mijn bezwaar tegen 's schrijvers filosofie aldus: Desnoods accoord: de verveling is het primum agens der beweging. Maar kan deze, eenmaal op gang, dan nooit iets anders worden dan een substituut voor verveling? Desnoods accoord: de weg máákt een cirkel. Maar kan men die cirkel dan niet laten hoepelen? Dan is het niet meer de weg die de cirkel maakt, maar de cirkel die een weg maakt. Desnoods accoord: het leven hééft geen doel. Maar zorg dan dat gij het er een gééft.
Men vatte dit intussen niet zo op, dat wij met het bovenstaande hebben willen zeggen, dat de schrijver met zijn ‘Filosofie der verveling’ en haar uitwerking niets anders bereikt zou