kunnen verstaan, dat het mogelijk is, dat later tijden de waarde van deze klanken zullen herkennen. Het zeer weinige, dat mij van Loesers muziek heeft bereikt, laat de herinnering aan een besloten klankenwereld, onbereikbare melodieën, een ontoegankelijk gebied. Ontoegankelijk door het onvermogen van de luisteraar, door de onaanraakbaarheid van de kern.
Die onaanraakbaarheid bleek op een gezamenlijke reis naar Loesers geboortestad, het verwoeste Berlijn. Dat alles wat zijn jeugd had omringd in puin was vergaan, dat er pralende wolkenkrabbers waren verrezen op plaatsen waar hij verwacht kon hebben jeugdherinneringen weer te vinden, het leek hem niet te beroeren. Hij nam er kennis van. Maar toen hij niet ver buiten het centrum het gymnasium onbeschadigd weervond en het snoepwinkeltje waar hij als Primaner zich te goed had gedaan, brak er even onverhoeds een nerveuze, beschaamde vreugde door. Hij had temidden van puinhopen en imposante, maar willekeurige, nieuwe bouwsels een klein blijvend restant gevonden. Een restant, zoals hij het zocht en behoedde in het krakeel van alledag met een onverwoestbare geestkracht en een onaantastbaar geloof. Van dit geloof getuigt hij in de laatste alinea van het boek, dat weinige dagen voor hij is gestorven van de persen is gekomen: ‘Reeds Shakespeare zag, dat het menselijke leven gemaakt is uit dezelfde stof waaruit dromen worden geweven, en Calderon schreef een toneelstuk Het leven een droom. Ook de physicus, de scheikundige is een fantast, maar geen enkele droom kan eeuwig duren, en de technisch-wiskundige droom als kern en centrum van onze levenshouding is uitgedroomd. De Europeaan moet uit deze droom ontwaken, zich de ogen uitwrijven en ontdekken, dat hij, gevangen in de fantastische droomwereld der wetenschap en der abstracte berekening, vele andere dingen schromelijk heeft verwaarloosd. En deze ontdekking, die hem geen geringe schrik zal bezorgen en die hij als een hevige schok zal ervaren, zal ook meteen het verlangen in hem doen ontwaken om deze vergeten dingen met een nieuwe liefde te koesteren.’ (Norbert Loeser. De Opera. Haar wezen en haar ontwikkeling. 1958.) De droom van Norbert Loeser, die hij, geboren Duitser, in vlekkeloos, geïnspireerd Nederlands proza voor ons waarneembaar heeft gemaakt, is evenzeer uitgedroomd. Dankbaar aanvaarden wij de
schier onuitputtelijke stof, die hij ons heeft gelaten om met open ogen verder te dromen.