Lizzy Sara May
Nummer
Hier loopt alles door elkaar, denkt hij. Huizen, mensen, zand, water en hemel. Het water is definitief, alleen het water. Het water is eeuwig, is altijd, is voorgeboorte en dood. Waarom bergt men ons na de dood in de aarde? Alleen een zeemansdood is eerlijk. Een zeeman leeft cirkelvormig.
Bovenaan de boulevard wacht hem zijn gastheer. Hij heeft een zwarte badcape aan. De badcape maakt hem belachelijk en tegelijk eerbiedwaardig. Onder de badcape kennen zijn zwartbehaarde kuiten te voorschijn; dit voor het belachelijke. Boven de badcape overzien de zwartgewelfde wenkbrauwen borstelig stuk voor stuk en punt voor punt de wereld.
‘Ik heb er ook een voor jou meegebracht,’ zegt de gastheer hartelijk en hij reikt hem een gelijkwaardige badcape aan. Belachelijk, denkt hij, als hij zich ontkleedt. De zwartbehaarde kuiten zijn totaal belachelijk zonder de zwartgewelfde wenkbrauwen. Hij tracht zich een houding te geven die uit de badcape te voorschijn zal treden. Rechtop van lijf en ziel - tevergeefs. In de ogen der voorbijgangers weet hij zich belachelijk. Dan kruipt hij in elkaar, tracht zich te verbergen. Tevergeefs; in de ogen der voorbijgangers blijft hij belachelijk.
Hier maken de kleren de mens, denkt hij, en wat is de mens zonder de allure van zijn geslacht?
‘Dit strand,’ zegt zijn gastheer, en hij wijst naar beneden naar het blinkend goudgele zand. Dit strand heeft men afgeperkt. Er waait een goed nationale vlag en het water rijgt als keurig geschikte parelen zijn schuim over de schelprand.
Er staan stoelen in rijen als in een amphitheater, dalend tot waar de vloed zal neerstrijken. Palen met knipperlichten geven de gevaarlijke plaatsen in het water aan. Genummerde rekken met handdoeken naast genummerde cabines alles corresponderend met de genummerde stoelen. Stoelen waarin mensen in eveneens genummerde corresponderende badpakken liggen. Onbeweeglijke mensen.
‘Daar,’ zegt hij, ‘daar!’ En hij wijst zuidwaarts.
Waar hij heenwijst ligt uitgestrekt een blauw strand. Diepblauw waarop rode, gele en witte mensen dooreenkrioelen.
Zijn gastheer snuift, haalt tweemaal met gerucht zijn neus op. Diepe rimpels verschijnen er in zijn gelaat; rimpels van afgrijzen.