neefjes, op zíjn dak. Wat moet hij ermee beginnen? Hij weet er geen raad mee, want er is bij hem in huis haast geen plaats voor. In de knusse huiskamer, met pluche fauteuils, kunnen ze niet terecht. In de rommelkamer moeten maar wat houten ledikanten worden aangesleept.
Het officiële Dreeskind Woningbouw, dat voor ruimte moet zorgen, is nog maar zo klein, en... dan is er nog het tweede verdoezelde Dreeskind, Werkloosheid, dat bezig is onevenredig te groeien. Vader Drees zei maar steeds: dat loopt wel los, een klein Werkloosheid je moet er altijd zijn, dat is juist aardig, en ik zorg er wel voor dat het niet groter wordt - en daar is nu het kereltje opeens uitgegroeid tot een bijna volwassen kerel, die niets uitvoert en de boel maar opeet. De Nederlandse Maagd krijgt er grijze haren van, zij herinnert zich nog hoe dat was in haar jonge jaren, toen zij ook al zo een ondergeschoven werkloos kind over de vloer had.
Vader Drees praat nog aldoor wat betuttelend, maar de ogen achter zijn blikkerende brilleglazen staan toch bezorgd. Maar hij weet er eigenlijk niet goed raad mee, en het kind radicaal uit huis zetten - dat ligt weer niet in zijn weifelmoedige aard. En wat moet hij dan met al die neefjes die hem op zijn dak worden gestuurd, en die hem allemaal vertellen dat het zíjn schuld is, dat de hele boel mis is gegaan? Maar hij blijft zeggen, dat hij rustig blijft en de zaken helemaal in de hand heeft. Hij wel.
En dan dat kind, dat lang de trots is geweest van de Nederlandse Maagd, maar waarvan Vader Drees doet alsof het hem eigenlijk niet aangaat: Onderwijsje. Dat was een vóórkind van vóór haar huwelijk met Drees, en zij was er danig trots op, als zij het wicht vergeleek met de buurmeisjes. Maar sinds Vader Drees thuis de scepter zwaait, wil het kind niet echt gedijen. Ja, ze is er nog wel, eet ook wel wat en ziet er nog altijd lief uit - maar de fut is er toch uit. De vriendinnetjes en buurmeisjes ontwikkelen zich snel, kleden zich modern - maar ons lieve kind teert eigenlijk nog op haar oude roem, maar blijft ver ten achter. Ze krijgt eigenlijk niet genoeg te eten, want alles gaat naar de grote Slokop, het vierde verdonkeremaande Dreeskind: het kind met het krijgshaftige waterhoofd.
Sinds Vader Drees dát in huis heeft gehaald, is het hek van de dam. Een herrie en een lawaai de hele dag over huis, en dat gevaarlijke speelgoed, dat handen vol geld kost en, nauwelijks ‘nieuw’ gekocht, weer kapot gaat, door ongeluk of onhandigheid, maar soms ook door