Werner Kaegi, Jacob Burckhardt. Eine Biographie. Bd. III: Die Zeit der klassischen Werke. Mit 32 Tafeln. Basel - Stuttgart 1956. XXIV en 769 S.
In onze bespreking van het eerste deel dezer magistrale biografie (dit tijdschrift 1949, blz. 381-82) schreven we, dat haar auteur zich door zijn brede opzet voor een moeilijke keuze gesteld had: ‘Immers van tweeen èèn: of hij moet een werk leveren, dat aesthetisch niet bevredigen kan door zijn ongeproportioneerdheid of wel hij moet de grootste biografie schrijven, ooit aan een geleerde gewijd - met het pijnlijk risico van ongelezen te blijven.’
Kaegi heeft inmiddels gekozen. Met het derde deel, dat we hierbij aankondigen, is zij misschien reeds de grootste levensbeschrijving in haar genre en zij zal het zeker zijn als eens met het vierde en laatste deel het geheel voltooid zal wezen. De drie delen tezamen toch tellen reeds al-met-al een 2000 bladzijden, en al zal het vierde het kortst kunnen zijn, omdat de laatste drie decennia in dit lange en stille leven in menig opzicht de belangrijkste niet schijnen, beneden de 2500 bladzijden zal Kaegi's opus maximum toch wel niet blijven.
Of we intussen gelijk hadden, met onze opmerking dat deze keuze het risico meebracht van ongelezen te blijven, lijkt ons na de lectuur van dit derde deel de vraag nog. Wij voor ons althans getuigen bij deze graag dat wij ook dit derde, ja juist dit derde deel met onverflauwde belangstelling hebben doorgewerkt, alsmede dat wij hier daarvan waarlijk niet alleen verslag geven, omdat wij nu eenmaal deel I en deel II (dit tijdschrift 1951, blz. 606) óók hadden aangekondigd.
Die bizondere aandacht voor deel III is begrijpelijk genoeg. Het begint met 1846, als de nog geen 30-jarige Burckhardt in Italië vertoeft en de laatste levensdatum, er in vermeld, is een brief uit '63, waarin hij o.a. meedeelt dat zijn bruine haren nu grijs geworden zijn. Het behandelt dus de tijd van Burckhardt's klassieke werken: de ‘Constantijn’ van 1853, de ‘Cicerone’ van het jaar daarop en het beroemdste van alle, de ‘Cultuur der Renaissance in Italië’, van 1860. Ook de ‘Weltgeschichtliche Betrachtungen’ tenslotte komen er al in voor, zij het nog onder de bescheiden titel van ‘Einleitung in das Studium der Geschichte’ en als bescheiden begin op 40 kwarto-zijdjes in de vorm van een college, in 1851 voor negen toehoorders gegeven (blz. 369).
Geschiedenis van ontstaan en voortgang, voltooiïng en lotgevallen, en analyse van vorm, inhoud en betekenis van deze boeken bepalen in hoofdzaak het belang van dit deel. Met name het gedeelte dat de geschiedschrijver der Renaissance betreft (blz. 647-768), kan men als een boek binnen dit boek opvatten, mits men dit niet zó versta, dat het er los van zou staan. Kaegi's volmaakte beheersing van zijn onderwerp en zijn groot vormvermogen verbinden deze bladzijden toch innig met het geheel, van de vermelding bij de aanvang van deze beschouwing dat Burckhardt de eerste gedachte voor dit boek in '47 in Rome kreeg, tot aan het bericht over de Poolse vertaling ervan, die hem een halve eeuw later, bijna aan zijn sterfbed bereikte. Een jonge Poolse was de vertaalster en zij had bij de boeken een portret van zichzelf gedaan. ‘In mijn hoge en door een langdurige hartkwaal al zo verzwakte ouder-