Of, om een modern voorbeeld te nemen, het werkelijk begrip van Marx en Engels zou de Russen en Chinezen verborgen blijven, tenzij zij het Duits kunnen lezen? Ook dit lijkt mij aanvechtbaar.
Wat nu de tweede vraag aangaat, of het mogelijk is dat een filoloog, die niet behoorlijk Grieks kent, waarlijk kan doordringen in Milton, Shelley of Browning, het is natuurlijk de vraag of deze dichters voor filologen schreven of voor een wijder publiek. Het antwoord lijkt mij niet twijfelachtig. Evenmin twijfelachtig lijkt het mij dat onder die niet-filologen er velen zijn, die dit werk beter begrijpen dan vele filologen. Anders zou het ook niet de betekenis hebben die het heeft, en de schrijvers niet de plaats die zij hebben verworven. Als men het standpunt van Professor Kamerbeek konsekwent doorvoert, dient men trouwens niet bij het Grieks te blijven staan. De gehele Europese literatuur is doordrenkt van Bijbelse gegevens. Men diende dan tevens het Oude Testament in het Hebreeuws te kunnen lezen. En voor het begrijpen van een auteur als Chaucer zou kennis van Oudfrans en Italiaans onmisbaar zijn, voor Fielding zou men de Don Quichot in het Spaans moeten kunnen lezen, en zo zou men door kunnen gaan. Ik ontken niet dat kennis van al die talen veel zou helpen bij het oplossen van allerlei detailproblemen, maar het lijkt mij onhoudbaar te stellen dat zij onmisbaar zou zijn voor het begrijpen van de genoemde auteurs. Ware dat het geval, dan hadden die auteurs eigenlijk hun doel niet bereikt, en hadden zij als scheppend kunstenaar niet de hoogte bereikt waarop zij staan. Hun boodschap is van veel wijder strekking dan dat zij alleen voor filologen werkelijk te verstaan zou zijn. Het is trouwens ook zeer de vraag of men niet eerder als mens dan als filoloog waarlijk doordringt tot deze werken en ik wil hier een woord citeren van Edmund Gosse, geschreven naar aanleiding van Gray's Elegy in a Country Churchyard: ‘Encrusted as it is with layers upon layers of eulogy, bibliography, and criticism, we have but to scrape these away to find the immortal poem beneath as fresh, as meladious, as inspiring as ever.’ Hoe dikwijls toch komt het niet
voor dat deze ‘layers upon layers’ het waarlijk doordringen eerder bemoeilijken dan vergemakkelijken? En was niet Keats, zonder een woord Grieks te kennen, beter dan wie ook in staat de Griekse geest aan te voelen en in zijn werk tot uitdrukking te brengen?
Ik moet dus bekennen dat ik in deze beide kwesties een andere mening ben toegedaan dan Collega Kamerbeek.