De Nieuwe Stem. Jaargang 12(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 609] [p. 609] Fred Pfeifer Emmaus Het land is oeverloos en leeg, de bomen zijn met touwen aan de hemel opgehangen, er is geen grond, geen bodem meer die dit verlangen nog dragen kan. De koele schaduw heeft zich schuw verscholen en elke struik verkommert onder dit gewelf; ik hoest het droge stof dat afstuift van mijn zolen en ben met niemand meer alleen dan met mezelf. [pagina 610] [p. 610] In de verlaten ruimte plotseling een mens - zijn lichaam vult de horizon, zijn hand verkort het eindeloze tot ontmoeting, zijn ogen zijn de grenzen van mijn blik zijn stem is vriend zijn woorden zijn begroeting Als ik mijn doel bereik is hij weer heen, wat hij gezegd heeft ben ik al vergeten, maar vogels zingen voor mijn raam - daarop heb ik mijn avondbrood gegeten. [pagina 611] [p. 611] Konsepsie De wind is een armvol leven de maan oogt in de duisternis ik moet je nog iets geven maar ik weet niet wat het is. Vergeef me ik heb het beloofd maar het is zo laat en zo donker in mijn hoofd. Ik moet je nog iets geven het is zo'n zachte nacht - de wind heeft een handvol leven voor je meegebracht. Vorige Volgende