De Nieuwe Stem. Jaargang 12(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 545] [p. 545] H.W.J.M. Keuls Verzen Morgen is de laatste ronde, Mens, denk aan 't gemeenzaam lot, Elke dag heeft zijn schavot En zijn beul, die dood verkonden. Stof blijft aan de stof gebonden En de geest versmelt in God, Morgen is de laatste ronde Die voltooit het aardse lot. Ach, het hart droeg altijd wonden; Achter tralies, achter slot, Nergens was het buiten schot; Misschien heeft het rust gevonden, Morgen,... na de laatste ronde. [pagina 546] [p. 546] Ik kan niet meer verlangen Dat gij nog hier zoudt zijn; Ik heb van u ontvangen Het water en den wijn, Der aarde prille geuren, Het licht dat streelt en lacht, De dingen die zich beuren Uit afgrond van den nacht; Doch onvolprezen wonder: Het hart, door u beroerd, Ging in uw adem onder En blijft van u vervoerd. [pagina 547] [p. 547] Die wandelt met geheven hoofd Zal morgen op de stenen knielen, Wanneer de lampen zijn gedoofd En alle wanen hem ontvielen. En wie zijn dag verslapen heeft Zal in den nacht huiv'rend ontwaken Als een die zich heeft overleefd En toch zijn droom niet kan verzaken. En die geen liefde heeft gekend Zal eenmaal radeloos beminnen En smeeken 't koude firmament Dat hij verlost wordt van zijn zinnen. En wie van dit verward bestaan De donkerheid niet tracht te peilen Zal als een schaduw henengaan En nimmer in het licht verwijlen. [pagina 548] [p. 548] Ik zie de kamer waar mijn vader lag Doch weet de kleur van het behang niet meer, Het was een wezenloze winterdag, Een wit gordijn ging zachtjes heen en weer. Zo langzaam had de ziekte hem verteerd Dat niemand aan zijn sterven heeft gedacht; Hij had nog pas gecijferd en beheerd: Toen brak een draad en was 't opeens volbracht. Mijn jeugd was van zijn vroomheid afgewend En kon zich aan zijn deugden niet verwarmen, Hij deed zijn plicht en bad God om erbarmen Maar bleef mij vreemd als een dof instrument. Toch nam hem eens mijn moeder in haar armen, Mijn blijde moeder die 'k niet heb gekend. [pagina 549] [p. 549] Slaap mijn hart, sluit u mijn ogen: Donk're stilte wil ik drinken Aan de bron van mededogen Waar de zuchten in verzinken. Woorden gingen mij verloren, Ook zij die sterren geleken, Geen hoe na, hoe mild bekoren Zal door deze stilte breken. En ontbinding wordt vervulling, Einde der vermoeide dingen, Een steeds langzamer onthulling Zonder dromen, zonder zingen. Leven werd dof van vergeten, Van ontberen, van verdwijnen; Dood kan zijn een heimlijk weten Dat het licht ergens blijft schijnen. Vorige Volgende