Exlibris
Dr. Kraemer, Kerk en Humanisme, 1956, Boekencentrum N.V., 's-Gravenhage (Kerk en wereld reeks nr. 1).
De eerste druk van dit boekje dateert al van 1945, van voordat het Humanistisch Verbond was opgericht, waarmee het humanisme een nieuwe actualiteit verkreeg en practisch een nieuw begrip werd. De nieuwe actualiteit heeft de schrijver aanleiding gegeven tot een tweede aanmerkelijk uitgebreide druk, waarin aan het Humanistisch Verbond veel aandacht wordt besteed.
Voor Dr. Kraemer bestaat er een principiële tegenstelling tussen christendom en humanisme; het laatste is een poging van een eigen karakter om de buiten- en binnenwereld van de mens te begrijpen, te beleven en met het gevoel te ondergaan. Dit humanisme staat geheel buiten het geloof aan een persoonlijk God waar de begrippen genade en openbaring uit voortvloeien.
De tegenstelling moet vooral historisch begrepen worden. In de huidige situatie moet men elkaar met nieuwe en opener ogen bezien, maar niet op een a priori vijandige afstand, zegt Kraemer. Vijandschap ontstaat, wanneer op buiten het geloof staande zaken als macht enz. de nadruk valt Kerk en humanisme hebben een ge meenschappelijke taak, de mens en zijn waarde te verdedigen, al lopen de mensopvattingen sterk uiteen.
Het humanisme ziet voorbij aan de onherstelbare breuk tussen mens en God, zegt Kraemer en vandaar, dat hij verzoeningen tussen humanisme en christendom op de wijze waarop katholieken als Rüssell en Maritain ze hebben geconstrueerd, van zijn radicaal-godsdienstig standpunt uit vierkant afwijst. Terecht, naar mij voorkomt.
Er is nog een aspect aan de relatie kerk en humanisme, waar Dr. Kraemer, die de oosterse godsdiensten en culturen uit jarenlange ervaring kent, nog heel kort de aandacht op vestigt. Maar mij lijkt wat hij hier schrijft over de gigantische ontmoeting die volgens hem op til is tussen humanisme en kerk en waarvan nog maar weinig christenen en humanisten een idee hebben, van bijzonder gewicht. Hij bedoelt de werkelijke ontmoeting met de Oosterse godsdiensten en culturen op eigen Westers erf. Hij schrijft: ‘Uit plaatsgebrek poneren wij vierkant de stelling, dat de dragende kern van deze grote godsdiensten - de Islam neemt een eigen plaats in - grandiose manifestaties van humanisme zijn, zo grandioos en consequent dat ons westers humanisme in al zijn vormen er een dwerg bij is.’
Hiermee is dus tevens gezegd, dat het christendom niet op één lijn gesteld mag worden met de andere grote godsdiensten, die dan in tegenstelling met die éne geopenbaarde godsdienst, niet anders zijn dan grootse religieuze humanistische scheppingen. Feitelijk wordt hiermee aan het christendom een zeer nadrukkelijk uitgesproken uitzonderingspositie gegeven. Als wij dit zien tegen de historische achtergrond van de ontwikkeling van het christendom van totaal heersende godsdienst in de westerse wereld tot een steeds meer aan aanhang verliezende typische westerse godsdienst - ondanks zijn apostolische drang om alle mensenkinderen te omvatten -, dan lijkt de toekomst van het christendom eerder in de rich-