| |
| |
| |
Max Croiset
De medeplichtigen
Tweede bedrijf
(komt op met enige mannen van zijn lijfwacht)
Aha, het wild. Aangeschoten?
(bekijkt hen)
Gaaf, voor zover ik zien kan. Goed zo, dan is het morgen feest. Waar zijn mijn vier Griekse maagdjes?
(Klapt in zijn handen. De drie vrouwen op met Ifigeneia)
Daar zijn ze met hun vieren. Ja, de barbaar kan tellen. Alles is te tellen. Grieken zowel als barbaren, luizen zowel als koningen, hoeren zowel als maagden. Dit zijn mijn Griekse maagden, jongelui. De mijne, hoor je! Hahaha... begrijpen jullie wel wat ik bedoel? Of zijn jullie daarvoor nog te onnozel, ondanks de lessen van jullie pedagogen? Ik de barbaar, de bierzuiper en zwijnenvreter, ik zorg voor hun maagddom. Niet dat die zorg mij licht valt, hun ogen en hun oren, en ook nog wel iets anders, hahaha... kunnen het getuigen... maar ik zorg voor niets liever. Dagelijks kom ik me er van overtuigen of hun maagdom wel goed verzorgd is. En soms wel tien maal op een dag, soms wel des nachts, nietwaar mijn heiligheidjes? Kijk...
(hij loopt dicht langs hen)
aanraken mag ik ze niet... en waarom niet: mijn stam zou getroffen worden door de pest, mijn manschappen verslagen, mijn vrouwen onvruchtbaar. En toch rillen ze van angst, want eenmaal in mijn armen, en ze gaan onherroepelijk op het hakblok. Of rillen ze uit bezorgdheid voor mijn volk, dat het de pest krijgt? Of... zouden ze ook rillen als ze na het feest met mij mochten blijven leven, voor een dagelijks feest... met mij? Of rillen ze alleen maar voor hun maagddom? Deze barbaar houdt zich niet meer op met zekerheden, alleen met vragen. Ze maken een filosoof van me, hahaha. En als ik jullie nu eens van binnen wou bekijken om te zien of jullie ons niet bedriegen met die ouwewijvenpraat? Namen hebben ze niet. Hoeft niet. Eén naam is genoeg: maagd. Een toverwoord voor wellust en voor vroomheid. Voor onschuld en voor liederlijkheid. Hoe zit het nou met deze maagdjes, jongens? Help me eens. Waarom zouden jullie ook. Jullie helpen ons al genoeg met jullie koppen. Ik
| |
| |
ben liederlijk, zij onschuldig... is het niet om te brullen van het lachen. Als morgen het bloed uit die Griekse nekken spuit, wat voelen mijn tere maagdjes dan... hoe voelen ze dan... waarom voelen ze dan... waarom sidderen ze dan van top tot teen?
(Tot Orestes en Pylades)
Weten jullie iets van deze vrouwen, uit welke stad van Zeus' eigen Griekenland dit addergebroed komt? Je krijgt een snelle dood als je nu opbiecht. Jullie zwijgen, net als zij? Je hebt gelijk, ik ben een barbaar, ik versta alleen de stem van jullie bloed. Net als zij, hahaha. Alles zwijgt als ik spreek, zo hoort het ook. Mijn stem klinkt goed hier in de tempel... ha... hoor... haaaa...! Aanraken mag ik ze niet, maar zeggen alles. En luisteren moeten ze. En luisteren doen ze maar al te graag, dat geeft wat afleiding in het maagdenleven. Wat hebben ze al niet aangehoord van deze wilde. Noem eens een van de namen die ik jullie geef wanneer ik dronken ben. Kijk, ze schamen zich, kijk, kijk, vuurrood wordt mijn maagdelijke priesteres. Ze gaat er aan, als ik haar eenmaal heb beroerd... of eenmaal... ze gaat er aan. Geen onrein bloed in mijn volk. Verweken zou ik mijn stam, het lieren tokkelen zit jullie in het bloed. Sterren kijken en cirkels trekken, daar gaat elk volk aan ten onder. Verdrogen moet dit maagdentuig uit Griekenland. Geloof me, beesten zijn het, furieën, deze heiligen uit Griekenland. Ik ken de vrouwen.
(Tot Ifigeneia)
Vooral deze Haar ken ik, dit is mijn maagdelijke favoriet. Tegen geen honderd van mijn vrouwen zou ik haar willen ruilen.
(Tot Pylades)
Kijk jij niet zo spottend, ja, jij! Ken jij filosofie? Zij heeft geprobeerd me uit te leggen wat dat is. Maar ik kan niet luisteren, alleen maar kijken, ik kijk naar de woorden die ze spreekt, dat is mijn filosofie, hahaha... haar lippen die bewegen. Kun je dansen?
(Dreigt met zijn mes)
Wie het slachtmes heeft, kan Grieken laten dansen zoals geen Griek ooit heeft gedroomd dat hij het kon.
(Tot Orestes)
Ja jou ook, verwaande hond.
(Wil hem slaan)
Allicht. Iedere Griek is besmet. Ze kunnen niet meer tegen
| |
| |
vuil, omdat ze te veel baden. En als ik de pest riskeer voor het genoegen van een klap?
Ze moeten gereinigd worden voor het offer.
Deze heeft zijn moeder gedood met eigen hand. De ander heeft hem erbij geholpen.
Zijn moeder! Een Griek doodt zijn eigen moeder. Walg je zo van je eigen moeder? Welk een inzicht voor een Griek. Dat moesten jullie meer doen.
Deze had waangezichten. In zijn koorts heeft hij bekend. Het beeld van Artemis stond omgekeerd in de nis. Haar ogen waren dicht. Dat is een teken dat zij zich van u afwendt. Dat brengt ongeluk. Laat deze mannen aan mij over. Ik ben onkwetsbaar door de bescherming van de Godin. De wraakgodinnen zwermen om hun hoofd, ik zie hen. Ze zullen ook u met waarzin slaan, zoals ze het hem deden.
En wat kan jou dat schelen? Ben je bang dat ik me niet meer beheers? Dat mij de waanzin eindelijk verstandig zal maken? Dat ik dan geen ontzag meer heb voor jouw priesterkleed? Ben je zo met mij begaan?
Neen, wel met mezelf. De misdaad aan de priesteres van Artemis begaan, kan alleen gereinigd worden met het bloed van Grieken. Maar Artemis aanvaardt geen offer eer haar beeld en deze twee besmetten zijn gereinigd met het zilte water van de zee.
Ik ruik bedrog. Ik zal mijn mannen laten komen.
Twee is genoeg. Ik zal hen roepen, als het beeld bedekt is. Uw volk, noch deze Grieken mogen Artemis zien in haar vertoornde staat. Ik zal de gevangenen mantels over het hoofd doen werpen en straks op het strand een heilig vuur ontsteken waarmee de reiniging voltooid kan worden. Laat uw mannen ieder op een afstand houden, niemand mag zich vertonen op de weg die naar de haven leidt. Houdt vooral de jonge vrouwen weg, want Artemis slaat ieder die haar ziet in deze staat, met onvruchtbaarheid.
Welk belang heb jij er bij dat onze vrouwen nieuwe barbaren op de wereld brengen?
Die moeten het onrecht wreken dat Artemis door Grieken werd aangedaan. Zij heiligt deze tempel temidden van uw volk. Zij gaf mij het teken.
Je liegt. Het beeld staat omgedraaid zeg je? Goed, dat kun je zelf gedaan hebben. Maar met gesloten ogen? Dat wil ik zien.
| |
| |
Ik zal het beeld hier halen.
Goed. Dat had je niet gedacht.
(Ifigeneia af. Thoas tot een dienares)
Zeg dat zij even wacht.
(Dienares af. Thoas tot de mannen)
Weten jullie wat van deze vrouwen?
Niets. Alleen dat zij ons willen offeren. Laat het vlug gebeuren. Doch reinig eerst het beeld. Wij zullen verdoemd zijn in de Hades, als Artemis ons niet wil aanzien.
Geloven jullie in dat verhaal van die gesloten ogen?
Ja. Het is ons belang gereinigd te worden geofferd.
Ik geloof dat zij liegt. Dat wil ik nu weten, eens en voor al. Wanneer ik jullie vrij laat als jullie mij vertelt dat zij gelogen heeft? Jullie zijn toch besmet en kunt het beeld rustig aanschouwen.
Jullie kan toch niets meer gebeuren, denk je, listige hond. Je zegt natuurlijk dat ze heeft gelogen, ook als de ogen dicht zijn. Jullie vrij en ons hier achterlaten met de vertoornde Godin, die ik niet mag aanzien. Wat is dan het bewijs? Ik sta op voet van oorlog met mijn nabuurstam.
Laat haar het beeld dan brengen en zie zelf.
Om de dienst hier te vernietigen!
(Tot dienares)
Zeg haar het beeld te laten waar het is en laat haar komen.
(Ifigeneia op)
Ik geloof je niet, nooit heb ik je geloofd.
Ik vraag niet om geloof, alleen om eerbied voor mijn Godin.
Ik moet hier weg. Ik voel dat ik mijn beheersing ga verliezen, en dan...
... had ik geen macht meer over deze Grieken.
En niet meer over dat bedorven lijf dat heilig zegt te zijn.
(tot de mannen)
Ik heb haast met jullie. Anders zou ik je eens laten zien hoe een barbaar een Griekse maagd geniet zonder haar aan te raken. In mijn paleis dansen mijn vrouwen voor hun koning, hier danst de koning voor Griekse vrouwen... en hoe, nietwaar mijn maagdjes, en hoe!
(Af met de lijfwacht)
Komt dienaressen, snel, brengt alles in gereedheid voor de tocht, eer hij op zijn woord terugkomt. Jullie weten hoe veranderlijk hij is.
| |
| |
(Vrouwen af; tot Orestes die haar doordringend aankijkt)
Thoas is een beest, maar je zag wel, ik heb hem getemd. En toch, wat mijn vader deed was erger dan wat hij maar kan verzinnen, want ik ben Thoas' dochter niet. Laat mij boeten door mijn leven voor jullie in te zetten. Van nu af leef ik alleen voor jou. Het liefste wat ik had, de herinnering aan mijn broertje, heb ik nu geruild voor jou. De enige mens die ik in mijn herinnering omhelzen kon, aan wie ik mij vastklampte om niet tot op mijn gebeente te verharden. Dat kind, dat ik in mijn herinnering als kleuter heb bewaard, is nu tot man geworden door jouw aanwezigheid. Hij hield mijn kuisheid wakker, mijn vrouwelijke tederheid in leven. Ik ken nu geen angst, geen overleg meer, alleen de zorg dat jullie beiden met het beeld het vaderland bereiken. Al stoot je me overboord als wij straks in volle zee zijn, ik zal, verdrinkend, dankbaar naar je kijken, want dan heb ik door jou een dag van geluk gekend. Ik was alleen, begrijp je wat dat zeggen wil, alleen? Laat mij niet praten, maar zeg dat je begrijpt. Kan ik boeten? Knik mij dan toe! Is het boeten wat ik doen ga? Knik dan, of schud je hoofd, maar kijk mij niet zo aan! Nee, nee, geen prijs bedingen. Doen!
En snel, voor het te laat is.
Eerst moet hij zeggen dat ik gaan moet, al beveelt hij maar. Ik kom niet van mijn plaats.
Jij bent hier vergeten wat trots is. Smeekbeden en bevelen maken afhankelijk en hij wil niet afhankelijk zijn. Sta voor je eigen daden in en ga.
Jij spreekt altijd dubbelzinnig, ik kom aan jou niet uit, en hij... die ogen!
(Zij gaat af)
Stil! Zij staat misschien te luisteren.
Later. Eerst hier vandaan. En met het beeld. Daarvoor zijn we gekomen.
Als mij Elektra nu beval deze vrouw te doden, ik deed het, en met volle instemming. Geen wraakgodinnen kregen dan een kans, want het was een gerechte daad.
Is dat haar loon, omdat ze openhartig is?
Je gaat haar weer verdedigen, omdat je haar gebruiken wilt.
| |
| |
Je zet je zeil weer naar de wind. Aan jouw houding zie ik hoe afschuwelijk de mijne was. Of bijna is geweest.
Ze heeft berouw. Zij wil boete doen. Geef haar voorlopig die gelegenheid.
Door wat zij deed met Thoas, door wat zij niet met hem deed, dankt zij haar leven. En ik zou de winst opstrijken van dit smerige spel?
Jij bent jaloers op wat dat barbaarse beest heeft durven dromen. Jaloezie is hetzelfde als begeerte. Liefde kent geen moraal.
Dat heb je mij zoëven nog verweten.
Toen kon het nog geen kwaad. En het deed mij goed. Moraal bestaat alleen als je je het kunt veroorloven.
Ik wil mijn eígen dood. Nu kan ik die nog willen. Liefde is verraderlijk, omdat ze leven wil, ten koste van alles.
Het enige dat van de liefde leven blijft is het kind. En dat lacht om zijn verwekkers. Denk aan je moeder.
Zie mij, dan zie je wat er van mijns vaders liefde is geworden.
Eerst vrij! Dan is ze machteloos. Je kunt je in de boot nog dagenlang bedenken. Alleen met moed krijgen wij het beeld niet naar Athene.
Ik ben blij met deze ketens. Ik hoef niet meer te kiezen tussen bedrog en zuiverheid. De zuiverheid wordt me opgedrongen. Dit is de beste toestand voor een zwakkeling als ik.
Nooit was je zo onhandelbaar. Je doet tòch wat ik zeg, doe het voor een keer zonder tegenspartelen. In Griekenland hebben we nog een leven lang voor nutteloze redenaties. Laat mij begaan, dat is het beste voor je.
Als het het slechtste blijkt is het te laat om het te herroepen. Geen woord zeg ik meer tegen die vrouw.
Ik houd je aan je woord. Laat mij begaan.
(Ifigeneia op met de dienaressen. Het beeld van Artemis, in een doek gewikkeld, in haar armen. Zij bevrijdt Orestes en wil hetzelfde met Pylades doen; Orestes rukt haar de sleutel uit de handen)
Hem zal ik zelf bevrijden.
(Doet het. Tot Ifigeneia)
Slang!
Artemis verdedig mij! Wat kijkt hij mij aan. Hij doodde ook zijn moeder!
| |
| |
(tot Pylades)
Natuurlijk laat ik haar. Je hebt haar immers nodig. Ik zou nog laffer zijn dan die wilde, die ongeluk verwacht als hij haar aanraakt. Iedereen die haar beroert, is op hetzelfde ogenblik besmet. Alleen al de begeerte naar haar vervloekt.
Dan heb je mij dus toch bedrogen. Erger dan ik ooit die wilden deed. Jij wendde líefde voor, zo, dat ik mij in je ogen heb vergist. En wou jij mij beschuldigen van verraad? Jij durft te spreken van waarheid, jij gebruikt het edelste wat een vrouw bezit om haar te bedriegen. Daar staan ze, de hooghartigen.
(Tot Orestes)
Jij bent net als mijn vader. Leven wil je. Roem! Zelfs je liefde moet wijken als je twijfelt of je de volgende dag nog beleven zult in volle glorie. Maar wat ik deed was het laagste, ik de slang. Maar het vergif van deze slang, mijn landverraad gebruik je om er je armzalig leven mee te rekken. Wat wordt dat nog voor een leven? Hoe moet je kijken, wat moet je voelen als je, terug in Griekenland, meescheldt op mij en mijns gelijken? Waar je ooit je vrijheid voor gebruiken zult, je dankt het mij, want ik zal alles doen om je te redden. Ik deed al wat ik kon om je te redden. Dit ogenblik van vrijheid dank je al aan mijn liefde. Dit ogenblik heb je alvast verraden. O, dat ik denken dorst aan zee, aan het slaan van riemen, aan het naderen van Griekenlands kust. Mijn stad, mijn taal uit Griekse monden om mij heen. Ik heb alleen verstand van slechtheid, dat weet ik nu voor goed, of nee, want in jou zag ik het slechte niet. Die barbaar brulde al deze jaren voor niets zijn wellust uit, maar jij, met slinkse list, met vleierstaal, de liefde in je blik, laffe huichelaar, jij vangt een vrouw. Goed, goed, ik laat mij vangen door je, graag, het laatste wat ik wens, aan jou dit ellendig leven offeren. Maar wat voor leven geef ik aan de man die ik liefheb? Als er een straf voor mij bestaat, dan heb ik die nu gekregen, wat er verder ook met mij gebeurt.
Als je hem wilt redden moet je handelen, straks is het te laat.
Je bedoelt dat het voor jullie straks te laat is. Voor mij is het al te laat.
(Tot Orestes, die haar onafgebroken in haar ogen kijkt)
Wat heb jij nog ooit te geven aan een vrouw, als jij haar aankijkt met die ogen, zo, zoals ze dan weer zullen kijken en dàn in oprechtheid? Onmogelijk! Nooit wordt liefde, wat eens list was. En toch, in mij heb je je niet vergist. Uitstekend heb jij je spel gespeeld. Jij gokte op de liefde die in mij is. De liefde die ik rein hield in de herinnering aan mijn broer. Aan hem dank je je vrijheid.
| |
| |
Alleen een vrouw als jij kan zelfs bij liefde aan sluwe opzet denken, aan verraad. Ik had je lief. Ik hèb je lief. Maar deze liefde is onmogelijk, zo onmogelijk als ik zelf ben.
Jij hebt gelijk, mij kan geen man beminnen. En toch, toch doe je het, om mij nog wanhopiger te maken. Of is het weer een leugen, om mijn hulp te behouden tot je me niet meer nodig hebt en dan in zee te stoten? Ik zal je helpen, en ook hem, ik zweer het... maar wees eerlijk, en zeg me nog eenmaal dat je van me hield.
Dit is waanzin. Wat zijn woorden als er daden nodig zijn.
Daden zijn nooit nodig Pylades. Alleen barbaren geloven in doen. Wij Grieken zijn zover dat wij met woorden leven. Wij vereeuwigen ons in woorden. Alleen daarom doen wij. Ik wil woorden vinden die klaarheid brengen in dit ogenblik. Ik heb geen haast. Waarvoor? Voor wie? Ik ben mijn eigen tijd. Mijn dood komt snel genoeg. Ik wil weten, nú, wie ik ben. En dan weer verder.
Dan zijn je ogen misschien voorgoed gesloten.
Dat doet aan de eeuwigheid niets af dat ze gesloten blijven. Nog zijn ze open en ik wil zien, anders durf ik ze, als we Griekenland bereiken, nooit meer op te slaan.
(Tot Ifigeneia)
Dat ik nog tot je spreek, is het bewijs dat jij me alles bent. Want door te dralen hier, zet ik mijn leven op het spel, en ook het jouwe, dat mij liever is dan het mijne. Ik wil weten wat mij in je aantrekt. Je verdorvenheid? Dan ben ik niet langer waard een Griek te zijn. Of houdt Griek-zijn valsheid in, verdorvenheid en wansmaak? Dat Thoas mij moest leren wie je bent dat ik dat zelf niet zag op het eerste gezicht, dat doet mij twijfelen aan alles waar ik tot nu toe in geloofde. Het edelste dat ik te geven heb is zoek geraakt in jou, voor altyd zoek. Wie ben ik dan? Ik had niet naar mijn zuster mogen luisteren, en mijn moeder doden. Ik had moeten denken, praten, overwegen, wachten, zoals nu... nooit was ik dan tot die daad gekomen. Ik had wel een reden gevonden om mijn moeder te vergeven, net zo als ik die nu zoek voor jou, voor mij. Jij... onmogelijk je aan te raken, onmogelijk dat niet te willen. Wat ben je toch ongeduldig, Pylades. Ik leef toch! Wij leven toch! Daar gaat het toch om in het leven: leven! Moet er weer iets gebeuren? Heb je haast? De dood is er altijd aan alle kanten. Wie kan van mij verlangen dat ik daar haast mee maak? Ik wil de liefde niet, die ik hier heb leren kennen. En als ik leven blijf, moet ik die liefde. Dit zijn de wraakgodinnen, dit is de waanzin. Dit kan alleen een God verzinnen. Dit
| |
| |
doen geen mensen elkaar aan. Geloof toch eindelijk, Pylades, hier heeft een God de hand in het spel! Hiervoor liet Apollo mij mijn moeder doden om mij de weg te laten banen naar deze vrouw.
(Tot Ifigeneia)
En jij die mijn ogen zag, toen ik je aankeek, jij zag niet dat ik met mijn hart keek... Zo twijfel je aan je eigen hart, omdat in jou alles tot valsheid wordt. Maar weet het dan: ik heb je lief. Als brullen je beter overtuigt, dan zal ik het brullen, harder nog dan Thoas het kan... zo hard als mijn landgenoten schreeuwden in doodsangst voor het beulsmes, jouw kransen in hun haren. Ik ken geen doodsangst. Ik ken nu de liefde! Erger bestaat er niet. God Apollo doodt mij met uw pijl. Gezegend zijt gij, treffer van verre.
Geen gevangene heb ik ooit zo zien lijden als degene die mij liefheeft. Ik ben gelukkig. Hij heeft mij lief. Hij heeft ook mijn slechtheid lief, mijn vergissingen, mijn onmacht. Hij heeft mij lief met alles wat ik ben. En dat dat afschuwelijk is weet niemand beter dan hij die mij liefheeft. O, geloof jezelf toch: je bent gelukkig, gelukkiger dan ooit een vrouw was die werd bemind om haar edelmoedigheid. Vergeef het mij naamloze man, je gaf mij hoop door wat je mij verwijt. Toen je sprak priemden die woorden als dolken in mijn hart - nauwelijks verklonken, echoën ze na als liefdewoorden.
Als hij meegaat. Ik verzet geen voet meer als ik die niet mag zetten aan zijn zijde. Waarom zou ik vrijwillig mij verwijderen van hem die mij het liefst is? Ik wil nooit meer ‘ik’ zijn. Van nu af ben ik ‘wij’ of niets meer.
Ik wil nu dat je weet wat dat ‘wij’ betekent. Mijn dienaressen kunnen getuigen dat wat ik nu ga zeggen waarheid is. Mijn vader... vrouwen jullie weten dat ik mij nu overgeef... mijn vader... ik had gezworen zijn naam nimmer uit te spreken, hem dood te leven door mijn leven... maar nu weet ik dat men niet aan zichzelf ontkomt, dus ook niet aan zijn vader... mijn vader is Argos' koning Agamemnon.
Mijn moeder Klytaimnestra.
| |
| |
Stil! Ik spreek uit vrije wil, ik wil niet gedwongen zijn, zelfs niet gevraagd. Mijn vader ging, zoals iedere Griek wel weet, naar Troje om mijn ontuchtige tante Helena te rukken uit de armen van haar minnaar Paris. Hij wilde eer behalen aan de oneer van zijn broeders huisgezin, terwijl het zijne werd besmeurd door Aigisthos. Maar het ging hem slechts om roem, doch roem en eer laten zich evenmin vermengen als goud en water. Begrijp je nu uit welk een huis ik kom? Mijn moeder, mijn tante, voorbeelden van ontucht. Ik leerde als kind de mannen haten, door de mannen die heimelijk slopen naar en uit mijn moeders slaapvertrek. Wat ik aan liefde had, was voor mijn broertje Orestes, die nog amper praten kon of lopen. Hij stond op de drempel van de misdaad. Want hij was man. Tot op een dag, mijn moeder mij het bruidskleed aantrok, en mij, een kind nog, deze vrouwen, ook nog kinderen, meegaf om te Aulis in het huwelijk te treden met Achilleus. Wat bleek? De vloot lag werkeloos op Aulis' kust. De Godin Artemis verhaalde op mijn vader zijn mateloos gepoch. Windstilte doemde maandenlang het leger tot ledigheid. Agamemnons gezag als legerleider liep gevaar. En gezag was hem het liefst van al, liever dan zijn huwelijkseer, zijn kinderen. Toen deed Kalchas, misschien wel op aanraden van mijn vader, de belachelijke voorspelling dat er wind op zou steken als Artemis verzoend werd met het liefste dat de vorst bezat: zijn kind. Zijn oudste dochter moest hij offeren als hij wilde dat Troje, zij het ook na lange strijd, zou vallen. Niets heeft een Griek te offeren dan zijn roem. Dus een kind... maar al te graag! Natuurlijk zuchtte hij, tranen vloeiden rijkelijk, en uit angst dat hem zijn vaderschap zou overmannen, beval hij dat ik in een lang gewaad, het hoofd bedekt op het altaar moest worden neergelegd. Dit werk viel mijn bruidsmeisjes ten deel. Een andere taak dan waarvoor men hen had uitgezonden. Ik verzon een list, doodde een hinde, die klaar stond voor het offer en wikkelde het
dier in mijn gewaad. Hoe het verder is gegaan in Aulis weten jullie beter dan ik. Kalchas had zeker wel een uitleg klaar die Agamemnons roem nog heeft verhoogd. Maar hij heeft mij gedood! Van dat ogenblik af was ik gestorven en zwoer ik wraak.
Ifigeneia nu moet ik spreken, niet omdat de tijd dringt, maar omdat mijn vriend niet spreken kan.
Hij vond zelf de woorden om te kwetsen, laat hem nu, wanneer hij wil, de woorden zeggen die alle wonden helen. Hij kwam tot inzicht door mijn verhaal, ik zie het. Een vrouw weet op het eerste
| |
| |
gezicht meer van een man dan jullie na een leven lang van vriendschap.
Ik weet iets van hem Ifigeneia, dat jij niet weten kunt: het meest eenvoudige. Als je dat wist zou je begrijpen waarom hij nu sprakeloos is.
Laat mij Pylades. Ifigeneia, een paar maal heb je al gezegd dat je broertje de enige herinnering aan een man is die je dierbaar bleef. Gesteld hij was hier gekomen in de tempel terwijl je landgenoten zalfde voor het offer. Had je hem niet liever dood gewenst, dan dat hij van Thoas had moeten horen wat ik gehoord heb?
Ik ben zijn zuster, hij is een kind van hen die mij verwekten, hij had begrepen. Hij sloeg als kind zijn armpjes om mijn hals en kuste mij, omdat hij mij vertrouwde. Een kind vertrouwt zich aan geen slechte vrouw. En al zou hij niet begrepen hebben, hij is mijn broer, de enige man op wie ik recht heb. Ik heb hem verzorgd. Ik heb hem uit de buurt gehouden van de zwelgpartijen en de uitspattingen van ons beider moeder. Ik trachtte hem in mijn herinnering te laten blijven zoals hij was toen ik hem alleen moest laten. Ik durfde hem niet groter laten worden, uit angst dat hij mij rekenschap zou vragen. Ik bracht mijn dagen door met niet te durven. Ach Orestes!
Maar hij is groter geworden. Gegroeid tot deze man, mijn vriend. Hij is Orestes.
Wat... hij is...? Jij dubbelzinnig mens, wat heb je hiermee voor?
Ifigeneia, ik ben Orestes.
Nee! Genade! Ik word waanzinnig.
Ik ben Orestes. Daar is alles en niets mee gezegd.
O Goden, de enige die mijn liefde heeft opgewekt, de enige die mij liefhad, ondanks alles wat ik deed, blijkt mijn broer te zijn.
Maar op last van Apollo, omdat zij Agamemnon doodde.
Klytaimnestra hem? Niets dan ontrouw, dood, verraad. O, broeder, lieve Orestes, ik schaam mij dat ik je nu anders in mijn armen sluit dan ik zou doen als je mijn minnaar was. Ik zou je alles willen geven wat ik aan tederheid te geven heb. Het is alsof ik je het beste van mijzelf onthoud. Jij, Orestes, jij mijn broertje, wordt achtervolgd door de wraakgodinnen. De goden zij gedankt dat je mij geen ander geluk kunt geven dan mij te laten zijn wie ik ben: je zuster. Dat is mijn boete, dat ik alleen maar zuster zijn mag voor de
| |
| |
eerste man die ik beminde. Ik ben je zuster Orestes, zonder iets te doen maak je mij tot de gelukkigste aller vrouwen.
Nu neem ik het heft in handen. Voor alles vrij. De soldaten staan nu zeker opgesteld. Als ze achterdocht gaan krijgen is ons plan verijdeld.
Zoon van Agamemnon, red ons!
In naam der Goden red ons!
Ik wil hier sterven, zoals mijn landgenoten moesten sterven door de handen van mijn oudste zuster. Ik wens het voorrecht niet dat Atreus aan zijn nakroost biedt. Ik zal niet oordelen, ik wil sterven. Moeder dood door mij, vader dood door haar, jij dood door hem... en van dat kerkhof zou ik mijn leven moeten roven als een gravenschenner samen met mijn zuster die ik heb begeerd... ik dank.
Wend geen verdriet voor, het is een goed bericht voor jou. Jij bent gewroken. Daar heb je toch voor geleefd, voor je wraak en mij. Onze moeder heeft hem in het bad bewerkt met een bijl, samen met haar minnaar Aighistos, onze neef zoals jij het hier de Grieken deed in naam van de heilige Artemis.
Orestes! Orestes! Wat wil je dan van mij? Tedere woorden? De ontmoetingsscène van de verloren broeder en de doodgewaande zuster en dan met volle zeilen terug naar het vaderland, de schande smoren in het verrot geweten van onze familie? Raak mij niet aan, ons geslacht wordt al te makkelijk tot bloedschande verleid. Dat mijn vader, hij de overwinnaar van de Trojanen...
Ja, en toch leef je nog! Agamemnons roem is verzekerd tot in de verste tijden. Moet je nu niet lachen, Pylades? Al is het om een hond, een goudstuk of een windvlaag... als de waarheid maar in roem verzuipt, als de heerszucht maar kan grijnzen achter het masker van de edelmoedigheid. Overspel, verraad en sluipmoord zijn de uitwerpselen van de geschiedenis, die stinken niet. Ik zeg niet: ik kan niet meer, daarvoor ben ik te jong, ik zeg ik wil niet, ik wil dit leven niet.
Lieve Orestes, daarom voelde ik mij tot je aangetrokken. Ik voel dat ik spreken zou als jij wanneer ik mannenkracht had. Je open blik...
| |
| |
Was ik de eerste met een open blik van alle Hellenen die hier geketend werden?
Zo keek er geen naar mij.
Dus liet je ze sterven omdat hun blik je niet beviel?
Het Griekse leger slachtte mij voor wind, wind was ik voor hen.
Ik ben een Griek als zij. Ik ben een zoon van Agamemnon. Ik ben tot hetzelfde in staat in de vervoering van het ogenblik, als ik omringd was door het hele leger. Maar onze zuster Elektra haat net zo ongecompliceerd als jij. Dood moeder, zei ze, mèt haar verleider en wreek zo onze edele vader.
En zij wist wat hij met mij deed!
Natuurlijk. Net als ik. Ik heb daarover niet eens nagedacht. Wat vader deed was goed gedaan. De familie praat de vader tot een God, al is hij ook een ondier. De groten is alles aanleiding tot grootheid. De veldheer geeft zijn eigen kind voor wind, het rijmt nog ook, leve de veldheer! Ja, het was een moeilijk ogenblik voor vader, maar wat is een kind als het om de ‘zaak’ gaat. Wat is onrecht, knevelarij wanneer het om de ‘zaak’ gaat. Altijd is er wel een zaak die alle middelen heiligt. Nietwaar Pylades?! Apollo, God van het Licht, wat is zuiverheid? Mijn taak is zuiverheid. Mijn klein fatsoen. Dat wil ik bewaren op het hakblok, hier in den vreemde, temidden van de barbaren. Mijn onopvallende, fatsoenlijke dood. O laffe hond die ik ben. Terwijl ik deze woorden zeg denk ik aan Argos, aan mijn koningstroon, aan mijn volk dat mij alles vergeven zal, ja mij om dit alles nog inniger vereren zal.
Orestes, broer, ik heb je geen afscheidskus gegeven toen ik wegging. Ik moest naar Achilleus. Ik had mannen zien kussen, vrouwen zien kussen, er was niets dat mij meer angst inboezemde dan een kus. Ik moest naar Achilleus om hem te kussen, die ik weet niet hoeveel vrouwen al gekust had. Ik walgde van mijn mond, die ook ging kussen. Daarvoor wilde ik je toen sparen. Ook nu zal ik je sparen. Jij bent mijn fatsoen, dat ik gespaard heb tot op dit ogenblik. Is er dan geen boete mogelijk in dit leven? De Goden...
Praat mij niet van de Goden. Pylades, jij hebt gelijk gehad: de mensen hebben alleen Goden om hun misdaden op af te schuiven. Artemis nam de schuld van vader op haar schouders, nu dit beeld weer die van ons. Altijd is er wel een beeld, een naam, een altaar of een hakblok dat geen gebeden tegenspreekt. En ik zou met een huichelachtige wijding op mijn gezicht achter dit beeld Athene binnentrekken? Nooit.
| |
| |
Artemis leeft in ieder beeld dat je voor haar opricht. Noem je fatsoen dan Artemis, aanbid dat in haar, en je hebt het waar geloof.
Lijkt zij op mij, Pylades?
(hij wijst op Ifigeneia)
Meer op Elektra zou ik zeggen, jij lijkt op Chrisotemis.
Is dat mijn jongste zuster?
Ik ben de enige gebleven.
De Goden zij gedankt. Lijk ik op Klytaimnestra?
Ja... maar ook, voor zover ik dat van zijn beelden weet, ook op vader. Vooral als je opzij kijkt. Dat ik dat niet eerder heb gezien? En ik?
Iedereen zegt dat ik zijn evenbeeld ben, met Chrysothemis. Elektra is het kind van moeder. Misschien dat zij daarom juist vader zo aanbad. Zuster ga met Pylades. Snel Pylades, ga jij met haar. Dit is geen loos gebaar. Ik wil hier blijven.
Laad die verantwoording niet ook nog op mij.
In Godesnaam geen pathetiek.
Jij bent de laatste mannelijke telg uit je geslacht. Denk welk een strijd er zal ontbranden als de koningszetel vrij komt.
Eindelijk nieuw bloed op Argos' troon. Dat is wat bloedvergieten waard. Grijp je kans Pylades! Je vindt Elektra naast je.
Ik weet het, maar geen goede vriend. Het beste van mij bleef in deze tempel achter, als ik ging. Hier begon en eindigde Orestes' liefde. Ik hoor hier. Bij mijn vergissing. Laat ik het maar vergissing noemen.
Wij willen hier niet blijven! Wij willen leven! Neem ons mee!
Niet dat woord. Is het een verdienste iemands broer te zijn?
Het is een verdienste, ja. Omdat het menselijk is. Het is misschien de enige zekerheid waarop een mens kan steunen: broer te zijn, of zuster... voor de rest zijn we fantomen. ‘Mijn broer’, dat klinkt. ‘Mijn volk’, dat klinkt al veel slechter. ‘Mijn geloof’,
| |
| |
dat wordt al pijnlijk, vooral als iemand ons hoort die niet van ons geloof is. ‘Mijn broer’, dat begrijpen we zelfs van een barbaar.
Ifigeneia, altijd hebben we gedaan wat jij ons beval.
Jij hebt ons beloofd. Jij hebt gezegd dat jij altijd je woord hield.
Onmogelijk. Ik moet hier blijven als mijn broer blijft.
Ik blijf bij mijn vriend.
Moeten jullie me dan met alle geweld belachelijk maken? Geen mens is de andere waard. Goed, ik ga. Voor jullie! Dank voor de verontschuldiging die jullie mij aan de hand doen. Pylades, als wij ooit weer samen wandelen langs de wegen buiten Argos, zullen we veel woorden hebben te ontzien. Vooral moeten we dan voorzichtig zijn met het woord ‘zuiverheid’. Dat laten we hier achter, of het gaat straks met ons op het altaar. Maar goed, dat is van later zorg. Eerst naar het vaderland, met de buit. Daar maken we van oude woorden nieuwe, voor een ander leven.
(Een dienares geeft de mannen mantels. De stoet gaat af)
EINDE LAATSTE BEDRIJF
|
|