De Nieuwe Stem. Jaargang 12
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
IDit gebeurde op een winternacht:
een vrouw werd opeens wakker doordat
het buiten plotseling zomer was.
Uit een verre tuin hoorde zij een pracht
van een middagtrompet met gouden klank
een oud wijsje stoten boven de macht.
Zij gleed het bed uit om door het raam dat
vermakelijk evenwicht te zien, maar wat
of wie stond daar buiten? Een man.
Hij stond in de lucht. Men denkt, op een plat?
Dan moet ik zeggen dat dat er niet was.
Hij keek omhoog, zocht de hemel af,
en zag háár niet. 't Huis ademde zacht -
dit klinkt te mooi zegt u, maar zoudt u dat
ook nog denken als u duidelijk zag
en hoorde hoe zich vloer, balk en wand
rekten en ontspanden onder het dak?
| |
[pagina 482]
| |
IIDe koude vloer joeg haar weer in bed;
zij lag daar en vroeg zich van alles af.
Toen trok de zomer zijn gulden sporen
terug en was 't weer winter en weer nacht
Zij dacht dikwijls de volgende dag:
is dit wel echt gebeurd? als ik goed acht
geef kan ik de trompet nog horen,
maar wie was die man op wacht? niemand
hier in de buurt heeft een duivenplat.
En dan viel haar in hoe vreemd het was
dat zij geen vogels vernomen had.
Toch moest het wel werkelijkheid zijn want
als zij er langer over nadacht
proefde zij de fijne smaak van
heel jonge groente wat altijd een vast
bewijs was dat iets echt gebeurd was.
| |
[pagina 483]
| |
IIIDit was het begin. Het volgende was
dat op een lezing van een vermaarde man,
een paar weken naderhand, zij begon
mee te zingen. Niet dat hij óók zong,
integendeel, geroutineerd bracht
hij ons onder de indruk; daar was
deze zelfde vrouw dus, die zacht
ingetogen begon te zingen
en de spreker te herhalen,
met een helderheid die deze miste,
of het was om hem te beschamen,
een deel van een klank achter hem aan.
Alsof hij haar in code dicteerde
en zij ontoereikende wetenschap
in een wijzer muziek transponeerde.
Het was een bescheiden geluid doch
heel zuiver, ontdaan van alles wat
er niet bij hoorde, maar toch
gebeurde het angstaanjagende.
Twee vriendinnen stonden op
en namen haar bij de arm
en leidden haar uit de zaal.
| |
[pagina 484]
| |
IVZij werden door ons allen nagekeken,
naar ik zag vooral door de spreker,
die er niet om ophield, reden
waarom ik hem bijna bewonderde
hoewel het aan mijn afkeer niets afdeed.
Ik meende te zien dat zij haar knepen,
maar men fluisterde dat zij naar een plaats
werd gebracht om watabatani te drinken.
Men zei mij ook hoe zij heette -
het heeft geen zin te zeggen hoe,
ik ben namelijk bang dat ik verkeerd doe
dit op te schrijven, want bijna zeker
zal men mij vragen hoe ik dit alles weet en
dan kan ik geen antwoord geven.
|
|