Exlibris
S 'amad Shaheen, The Communist (Bolshewik) Theory of National Self-Determination; Its Historical Evolution up to the October Revolution. W. van Hoeve Ltd. The Hague-Bandung, 1956 (diss.), 156 blz., bibl.
De vraag, welke de politiek is die de Sowjetregering voert met betrekking tot haar niet-Russische onderdanen, kan zich de laatste jaren, nu de Russen en de westelijke mogendheden met elkaar wedijveren om de gunst der vrijgeworden Aziatische volkeren, in een enigszins grotere mate van belangstelling verheugen dan vroeger het geval was. Van bovengenoemde wedijver maakt trouwens deze vraag - of liever het antwoord daarop - een onderdeel uit. Het Westen wijst op het koloniale karakter van het Russische bestuur, op de onderdrukkingspolitiek, op de Russificerende tendenties. Voor de Russen daarentegen zijn hun Aziatische gebieden uitstalkasten, waarin de aan Azië verkoopbare produkten van hun beleid kunnen worden tentoongesteld - de minder verkoopbare blijven onder de toonbank.
In dit - Utrechtse - proefschrift nu is een Aziaat, een Pakistani, aan het woord. Hij behandelt het bovenvermelde probleem echter slechts zeer ten dele, nl. alleen wat de theoretische kant betreft; hij gaat niet verder dan de Octoberrevolutie van 1917 en hij komt aan de praktijk dus niet toe. Dit zou, zegt hij, een aparte studie vereisen, ‘a study not so much of dexterity and adroitness in taking theoretical positions, but of enforcing decisions with a strong, heavy, ruthless hand’ (p. 149). Er kan dus geen twijfel over bestaan hoe schr. over de toepassing van de theorie in de praktijk denkt.
Ondanks het feit echter dat aan de praktijk weinig meer aandacht besteed is dan deze slotopmerking - en schr. heeft zich deze beperking bewust opgelegd -, is dit boek belangwekkend genoeg. Na een inleidend hoofdstuk over de minderheden binnen het Russische rijk en over de ontwikkeling van de sociaal-democratische partij, geeft het een historisch overzicht van de theorieën der bolsjewistische leiders, met name Lenin en Stalin, over het vraagstuk van zelfbeschikking voor nationale minderheden. Goed gedocumenteerd - de bibliografie beslaat ruim vijf bladzijden - volgt schr. de ontwikkeling van hun opvattingen op de voet. De indruk die zich na lezing van dit werk opdringt is wel in de eerste plaats deze, dat de leus van zelfbeschikking, voor zover door Lenin gehanteerd, weinig anders was dan een taktisch wapen in de strijd van de bolsjewistische beweging. Op het Tweede Congres, in 1903, verklaarde Lenin zich tegen de verlangens van de oodse ‘Bund’ m.b.t. een autonome positie binnen de partij; hij zag hierin een uiting van een verlangen naar nationale culturele autonomie voor de Joden in Rusland en daarin een precedent voor separatistische neigingen van andere volksgroepen. Naarmate na 1905 echter het probleem acuter werd in die zin, dat de niet-Russische nationaliteiten zelfbewuster werden, begon Lenin in de nationale minderheden een eventuele bondgenoot te zien: de leus van nationale zelfbeschikking werd zo een middel om de bolsjewiki van de actieve steun der minderheden te verzekeren. Dit was het uitgangspunt dat Lenin's houding ten aanzien van dit probleem, zijn afwisselend aanmoedigen en temperen