De Nieuwe Stem. Jaargang 12(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 419] [p. 419] Sonja Prins Speel in de nacht de z.g. troostboeken en de radio om middernacht hilversum international service het gebeier van oud vaderlandse klokken ergens waarde luisteraars misschien is het ochtend misschien waar u ook bent ondertussen loopt de holte gemeenzaam op korte benen een vrucht niet om te eten waar u ook bent dampig tussen de bergen een cariljon van smaak en witte vrouwen wijkend terugwijkend en de kloof aardedonker omhoog als het smeltend lood in de machine als een hongerige wolf willen wij weten speel in de nacht vingers tussen watten en een doos vol schitterende ingewanden kolken druppelen gemeenzaam een draad van troost woordeloos labyrintisch tastend langs de muren die losstaan en naar voren komen snaren en trommelsinjalen [pagina 420] [p. 420] Eerst moet het huis er komen onder veel misbaar wordt in de lucht getimmerd hij bouwt zijn huis als een woesteling zei iemand in de loge van de koningin die door het vensterglas te zien was wie beide uitersten wil verenigen en de lege doppen bewaart zoals de handtas van de vrouw die thuiskomt na zware arbeid ja een woesteling zijn gezicht grauw en stoppelig zijn vinger bloedt eerst moet het huis er komen het kraakt geweldig hij timmert steigers hij timmert steigers als geometrische figuren zijn precisie-instrument bestuurt de zee wie weet zul je zien dat zijn bruiloft wordt gedragen door vroegere eeuwen witheet als de liefde voor god na de reformatie geen bloedend vlees geen kwelling geen hartstocht het bruiloftsmaal als een doopfeest langzaam moet hij wennen maar jij ook jij die toekeek het molenrad soms boven soms onder jij moet ook wennen [pagina 421] [p. 421] de schok van een rivier die na een overstroming wankele kleine boten in nacht en ontij de roeiers zonder woorden de roeiers met grauwe gezichten als zij gaan bouwen siddert de grond [pagina 422] [p. 422] Zoals wij denken en doen geen heuvels en kloven meer geen monumenten in tweeën en oneindig geen barricade voor de voet het verlengstuk en de ogen het verdwijnende geen parelschelp en ik vraag veel energie geladen batterijen van het heelal in de schoot van een ontwakend meisje zoals wij denken en doen zo eenvoudig waar de boom aan de lucht raakt in al mijn verf en de lijnen van de weerkaatsing dooreengestrengeld o dochters die nabijkwamen eeuwig onvolwassen jullie haren in de wind en het harde zand in grote terts de klaroenen verborgen [pagina 423] [p. 423] In de zaal de persfotograaf morrelt aan zijn toestel in de donkere zaal hij slaat zijn ogen neer en kijkt somber als mensen klappen persfotografen zijn eenzame gasten ben je ook zo triest vroeg de dikkerd haydn en weemoed passen niet bij elkander weemoed o weemoed merkwaardig hun duet op de planken in de zaal grijze hoofden merkwaardig mijn toestel de fotograaf kijkt op zijn horloge dan moeten zij maar niet klappen ik ga er vandoor buiten regent het nu moet je zeggen des te beter des te beter dan ben ik veilig en je zegt het waarom zou je het niet geloven mijn waarde laten we praten bekende tekening in engels familieblad de man staat met zijn achterste naar de haard twee pandjes naar boven geef hem haydn arme klerk op een kantoor is dickens geen weemoed en de laatste ben jij bohemien zonder stropdas met een haard en een kantoor merkwaardig merkwaardig zeg ik en jij voelt je beledigd een zonderling zeg ik en jij wordt bang je eigen schaduw draait als een hond om je benen uit een heleboel kleine stukjes moet men je samenrapen en dat doe ik niet [pagina 424] [p. 424] toch sta je daar en je bent bang die angst weet je die kan ik begrijpen niet de hond niet de schaduw iets anders jij denkt dat ik een spook ben met een bom in mijn handen haard lamplicht volle glazen alles naar de bliksem het park met zijn vogels de zon achter groene gordijnen zo vol begrip ik weet het ik geloof je mijn waarde luister als ik kon zou ik je helpen zou ik geen sierlijke woorden kunnen schrijven over je hoofd strijken en met je praten liever dan het woord van maniakken begrijp je ga verder jouw tranen werken als een lasapparaat morrel aan het toestel er zijn zoveel ergere dingen. [pagina 425] [p. 425] Speerpunten van hout stoot me niet fregat ik ben breekbaar spoelend in de hoge zee mijn lichaam groot en week elk lichaam vaart er doorheen elk zout en van ver weg een stem alles drijft stoot me niet ik ben gekneusd trek het in je samen en probeer de zwarte windvlagen opnieuw en hagel blauw hoe komt alles zo zacht een plaat om te ontwikkelen gestold eiwit gestold hoe komt alles zo zacht golvend golvend hoe komt alles zo zacht stoot me niet speerpunten van hout rottend hout fosforiserend stoot me niet is het geen tijd [pagina 426] [p. 426] Donker zand zo slaat de bliksem in stukjes duifwit bont in dwarrelend zand in brandende bliksemlucht gebogen het tentenkamp een kudde ademend duifwitte lucht donker zand ik loop aan de buitenkant bliksem loopt met me mee gaten gravend [pagina 427] [p. 427] Ontmoeting Voor Ch. dwaal tussen oud hout en oude stenen een gele zon bedenkt wie hij zal treffen zijn handen met een ring van saffier die schittert het goud drupt in zweetdruppels van de pilaren nooit was de muur zo verveloos en zijn stenen verbijsterend in hun eenvoud armoe van de geest primitieve volken voelen de dingen soms beter hangt samen dit en dat er is geen terugkeer de goudlaag van bedrog als een rups kruipend over de wanden loslatend waar je hem aanraakt wat zit er onder je schuift geduldig alle vertakkingen opzij tot de bodem vezels en nerven plotseling sta je verbaasd als een kind met wijdopen ogen dit is een lege stad lang geleden verlaten op een toren roepend dunne stem van muezzin en je gaat de treden af naar buiten een kruimelende steen in je hand die je voorzichtig legt op de wallen zodat een voorbijganger hem zien kan [pagina 428] [p. 428] Aarde onder een laag sneeuw o een klein bosje kreupelhout een laag aarde vol verrassingen hij loopt over naar de maankant en naar de zonkant blauw en rood in de sneeuw hij is een bergbeek in de tunnel van het denken hij vangt al het licht hij absorbeert het elke spaak afzonderlijk als een filmbeeld een schaduw in de ruimte tel de gletschers in het midden voel de harde korst het ijshart van ijs stromend niet zonder jou en jij niet zonder hem een hond met zijn meester de sneeuw is een grote vlakte met kreupelhout en een sneeuwhaas zijn spoor als kleine handen Vorige Volgende