| |
| |
| |
Max Croiset
De Medeplichtigen
Toneelspel in twee bedrijven
Ter nagedachtenis aan Jan Campert
De Medeplichtigen werd voor het eerst gespeeld op de 27ste april 1957 door De Haagse Comedie, directie Cees Laseur en Paul Steenbergen, zakelijk leidster Loes Wieringa.
Regie: Luc Lutz.
Décor en kostumes: Wim Vesseur.
| |
Rolverdeling:
Ifigeneia |
Orestes |
Pylades |
Thoas |
Drie Dienaressen |
|
Lijfwacht van thoas |
Elisabeth Andersen |
Coen Flink |
Max Croiset |
Joris Diels |
Annet Nieuwenhuyzen |
Maria de Booy |
Fiet Dekker |
Alle rechten tot opvoering, vertaling, bewerking, voorlezing etc. voorbehouden, ook voor Rusland.
Copyright by Max Croiset, 1957.
| |
Eerste bedrijf
Bij het opgaan van het doek is het toneel donker. Rechts (van de zaal uit gezien) blijkt na enige ogenblikken een toorts te branden. Orestes en Pylades zijn geketend. Een tempelzaal wordt zichtbaar. Uit de poort op de achtergrond komt een jonge vrouw, een toorts in de hand.
(schreeuwend, in een vlaag van waanzin)
Aaaahh..., moeder!
(de vrouw vlucht)
| |
| |
Moeder kom terug, terug! Duwde toorts in mijn gezicht. Doof hem in mijn ogen uit. Ik heb het aan uw ogen wel verdiend, uw ogen die in angst opkeken naar de mijne. Uw opengesperde mond die geen geluid meer kon geven... en ik die toestiet met mijn vervloekte zwaard... moeder...
Het was mijn moeder wel. Anders heeft Elektra het gelogen.
Die vrouw die je zoëven zag, bedoel ik, was je moeder niet.
Pylades ik hoor je stem als van heel ver. Zeg niets. Ik moet uit mezelf ontwaken. Ik weet wel dat ik droom, maar ik ben nog niet zo wakker dat ik het kan geloven.
(Twee vrouwen verschijnen in de poort met toortsen)
Moeder! Twee gezichten heb je nu. Smeek niet, lieve moeder. Mijn zuster zegt het moet. Ik kan niet zuster, ik kan mijn zwaard niet grijpen.
(Hij rukt aan zijn ketens)
Misschien is het Apollo's wil, zullen we haar maar laten leven?
(Vrouwen komen dichterbij)
Help me Pylades!
In naam van Apollo, als jullie Grieken zijn, ga weg. Mijn vriend heeft waangezichten. Hij denkt in jullie zijn moeder weer te zien, die onlangs is gestorven. Ik smeek je ga.
(Vrouwen af)
Je moet me niet misleiden, Pylades, en doen of je tegen mijn moeder spreekt. Het is weer donker. Is hier niemand meer? Vergiffenis moeder. Wat je ook deed, wat ik jou deed was ongerijmder. Vergiffenis! Al klinkt de echo van mijn stem maar in de Hades. Moeder!
En nu stil zijn. Ik wil het. Stil! Kom tot jezelf.
(Hij komt tot zichzelf)
Waar ik ben, Pylades, je vriend, hier naast je, vastgeketend in een tempel in Taurië, waar we naartoe gevaren zijn. Weet je het weer?
(zacht)
Om het beeld van Artemis te roven.
Waar ben je? Ik hoor je nu duidelijk, maar zie je niet. Ben ik blind? Apollo, God van het licht, laat mij niet zonder uitzicht. Ik moest haar doden, was je eis. Waarom zond je mij naar Taurië, als je me ook hier alleen laat?
Stil toch, ik ben bij je. Beter een geboeide vriend, dan een
| |
| |
God die met je doen kan wat hem goeddunkt. Je bent niet blind. Ik sta naast je, hier, net als jij gevangen in de tempel.
Die de barbaren hier in Taurië voor Artemis hebben opgericht. Daarbinnen staat haar beeld.
Dat je op Apollo's last naar Athene terug moet brengen om verlost te worden van de wraakgodinnen. Die achtervolgen je met waanzin omdat je je moeder hebt gedood. Weet je het weer?
Spreek zacht. Toen we uit onze boot waren gestapt werden we overvallen op het strand. Vissers hadden ons ontdekt. Ze hebben ons, na een gevecht, overmeesterd en hier naartoe gesleept. Ze hebben jou bewusteloos geslagen, ik deed of ik het ook was en heb onderweg hun gesprekken afgeluisterd.
Daarom is mijn hoofd zo zwaar. Ik had ze toch gedood.
De eersten, ja. Toen kwamen ze met zwermen en later daagde er krijgsvolk op. Het werd toen zeker in de stad bekend. We konden tegen al die vissers met hun lange spanen niet meer vechten. We hadden onze zwaarden bot geslagen op het hout toen we tegenover het krijgsvolk kwamen te staan.
Ik weet het weer, we stonden rug aan rug.
Het beeld van Artemis is hier in deze tempel, dat heb ik opgevangen onderweg. Iedere Griek die ze hier te pakken krijgen, sterft op haar altaar.
De dood. Dat je zulk een eind moet reizen om iets dat je altijd bij je draagt.
Nu spéél je de waanzinnige. Ik geloof dat ik nog meer vertrouwen in de Goden heb dan jij. Hoe zou Artemis jou laten doden als je in opdracht van haar broer Apollo hier bent, om haar beeld te redden uit de handen van de barbaren?
Er is meer ongerijmds met mij gebeurd. Uitleg hebben mij de Goden nooit gegeven. Mijn leven was tot nu toe eer de dwaaltocht van een gek, dan een met overleg gekozen richting.
Als je onverschillig wordt is het met ons gedaan. Alleen als je al je kracht inzet kun je je er op beroemen dat een God je heeft gedreven, of tegengewerkt. Voor onverschilligheid staat nog geen altaar opgericht.
| |
| |
Wat kunnen we dan doen, aan onze polsen vastgeklonken?
Beter hier vastgeklonken dan in Griekenland in vrijheid, want hier is het beeld.
(Drie vrouwen met toortsen op)
Stil, die zijn zoëven ook hier geweest. Je hield ze voor je moeder. Zwijg over je opdracht, zeg niet waar je vandaan komt, wie je bent. Ik heb een plan.
De jongste schreeuwt niet meer.
(dichterbij)
Zijn ogen staan nu ook gewoon.
Wat was er met hem, Pylades? Dat weten we in elk geval jij heet Pylades.
Was hij bang en riep hij daarom om zijn moeder?
Ze hadden hem bewusteloos geslagen.
Dat hoor je toch. Hij spreekt onze moedertaal zo goed. Die andere ook. En kijk maar naar hun kleren en hun schoenen. Ze zijn vast uit eerste kringen.
Waarom kwamen jullie hier met een vissersboot, maar zonder netten? Wat kwamen jullie hier doen zover van Griekenland?
Hoe zijn júllie hier gekomen. Wat doen jullie hier?
Hij probeert ons uit te horen. Dat zal je niet lukken. Wij kunnen niet vertellen hoe wij hier kwamen. Wel waarom wij hier in de tempel zijn.
Ja. Van de Godin Artemis.
Wij zijn dienaressen van haar priesteres.
Een Griekse, zoals jullie?
Dat klinkt niet erg overtuigend. Kijk de gezichten van die twee maar eens. Je kunt wel afspreken om iets te onthouden, maar om iets te vergeten, dat wordt moeilijker, nietwaar?
| |
| |
Dus je hebt begrepen, dat je onze namen niet te weten komt, zomin als die van onze priesteres.
Een Griekse priesteres in een barbarenland?
Priesteres van Artemis, een Griekse Godin. Wij hebben met de barbaren niets te maken.
Waarom zijn wij hier opgesloten?
Wacht maar, misschien dat de priesteres het jullie straks wel zegt.
Waarom doen jullie zo geheimzinnig? Ben je bang te zeggen dat wij hier moeten sterven?
Nu je het zelf gezegd hebt, mag je het best weten. Ja, daar waren wij bang voor, of... bang... we vonden het niet nodig.
Hoe ben je dat te weten gekomen?
Wist je dat al voor je hier kwam? Ik bedoel in Taurië.
Houden jullie daarom je naam geheim? Ben je bang dat het in Griekenland bekend wordt, dat hier landgenoten worden afgeslacht?
Wij zijn in dienst van Artemis en doen blindelings wat haar priesteres beveelt.
Noem dan je naam en zeg: wij gaan prat op iedere Griekenmoord. Voor ons hoef je niet bang te zijn, wij komen toch niet levend hier vandaan.
...Is de schuldige natuurlijk. Landverraders verraden ook elkaar.
Het is makkelijk om zo flink te doen wanneer je toch niets te verliezen hebt. Als de priesteres naar jullie toe komt zou ik maar voorzichtig zijn. Het onderhouden van deze dienst is voor ons een zaak van leven of dood. En zeg eens eerlijk. Als ze jou het leven liet behouden op voorwaarde dat jullie zouden helpen bij een volgend offer, zouden jullie dan ook niet meedoen om je lijf te redden?
Op zo'n afschuwelijke vraag geef ik geen antwoord.
Hoe worden wij vermoord?
Er is hier geen sprake van moord.
(Tot de andere vrouwen)
Merken jullie wel dat hij steeds probeert ons te beledigen? Jullie worden geofferd op het altaar van Artemis.
Een mensenoffer voor de zuster van Apollo. Aan die waanzin geloven jullie zelf toch zeker niet.
| |
| |
Zo eist de dienst het hier.
Het gaat niet om hier, het gaat om jullie. Als ze waar ter wereld ook de misdaad tot godsdienst verheffen, is een Griek dan van verantwoordelijkheid ontslagen als hij daaraan meedoet? En wie fungeert als beul? Ons aller landgenote?
Nee, een barbaar. Wij hebben geen bloed aan onze handen. De priesteres verzorgt alleen het ritueel.
Nog erger. Ze werkt de misdaad in de hand, dat is nog erger dan ze zelf te plegen. En waarom worden wij op die manier gedood?
Iedere Griek die ze in dit land gevangen nemen sterft op het altaar.
Hoe jullie je ook trachten te verontschuldigen, jullie zijn medeplichtigen. Is dit onmenselijke plan bedacht door die Griekse priesteres?
De barbaren hadden hier dat beeld. Er wordt hier verteld dat het in vroeger tijden uit de hemel is gevallen. Al voor dat wij hier kwamen, al voor dat men dit beeld bezat, werd iedere Griek gedood. Dat is niet de schuld van onze priesteres.
Waarom leven júllie dan nog? Goed, wij zouden toch vermoord zijn... maar jullie dan? Als wij nu eens tegen die barbaren zeiden: vermoord die vrouwen, laat ons die dienst verrichten, dàn worden jullie pas gelukkig!
Wij hebben nog wel een andere verontschuldiging. De Grieken hebben ons...
Stil! Dat kunnen we jullie niet vertellen.
Uit welke stad zijn jullie?
Tegen sterven is geen kruid gewassen, tegen vragen wel: zwijgen.
(tot Orestes)
Zeg jij het dan.
Hij doet geen mond meer open.
(tot Pylades)
Is hij nu stil uit angst? Ik zal raden uit welke stad jij komt. Uit Argos.
Zeg het maar. Is het niet zo?
(gaat naar Orestes met een beker water)
Hier drink wat.
(tot Pylades)
Waarom doet hij dat?
Mijn vriend is een Griek. Jullie zijn waarschijnlijk vergeten wat dat zeggen wil. Van een barbaar had hij misschien nog water aangenomen. Die gunt hij zijn medelijden. Hulp aannemen van
| |
| |
een landgenoot in 's vijands dienst is medeplichtigheid. De dood is het enige dat je niet weigeren kan.
Is dat nu de dank dat we vriendelijk voor jullie zijn?
Jullie zijn alleen maar vriendelijk voor ons, omdat we mannen zijn en een aanleiding voor jullie om beminnelijk te doen.
Je bent wel overmoedig jongeman.
Daar is geen moed voor nodig als je voor de dood staat. Beulen helpen bij het slachten van jullie eigen mensen. Mijn speeksel is mij nog te lief, anders spoog ik jullie in je gezicht.
Bewaar het maar. Misschien komt het je nog van pas. We zullen dit de priesteres vertellen.
Ga je nu een ter dood veroordeelde bedreigen? Dat is bijna zo belachelijk als vriendelijk tegen hem te zijn.
Pas als je voor een zekere dood staat wordt het belangrijk dat hij vlug komt, vooral als je geen drinken meer wilt aannemen.
Dit is mijn straf, omdat ik trots was op mijn volk zonder dat ik jullie kende die ook mijn volk tot volk maakt.
Ik ken niets dat ik liever van je krijg.
Ja, waarom niet? Het ergste hebben jullie al gedaan, heulen met de vijand.
(dreigend)
Laat dat het ergste blijven.
Dat blijft het ergste, zelfs al martelde je ons dood.
Ga mee. Ik wil niet dat jullie nog een woord tegen hen zegt. Ze doen toch niets dan ons beledigen.
(De vrouwen af)
Dat jij nog praat tegen die meiden.
Ik wil meer te weten komen. We moeten hier uit, en het beeld moet mee.
Dan lijkt me dit toch niet de manier.
Ik was zo dom te zeggen wat me voor de mond kwam, wat ik werkelijk meende. Misschien blijkt dat achteraf nog het verstandigste. Als ik het dan straks over een andere boeg gooi, denken ze misschien dat ik betrouwbaar ben. Ik heb mijn hoop gevestigd op die priesteres.
Als ik niet kan leven zonder de hulp van landverraders, sterf ik liever. Leven tot elke prijs is belachelijker dan onnodig dood te gaan.
| |
| |
In bijna iedereen schuilt een verrader - alleen enkelen worden op de proef gesteld.
Jij vindt altijd wel een voorbeeld om mij af te troeven. Waar het zit kan mij niet schelen, maar het klopt niet wat je zegt. Dat moeten andere Grieken dan maar weten als ze voor dezelfde keus worden gesteld. Al zou heel Griekenland mij smeken om die meiden hier te vleien, al zouden ze mij toejuichen als redder van ons volk, als ik het beeld daardoor terugbreng, ik doe het niet met hulp van hen. Ik wil geen dag te danken hebben aan dat tuig.
Jij bent moedeloos, dat is begrijpelijk. Dat is een stemming. Die gaat voorbij. Ik ken je. Maar als je nu koppig bent krijg je nooit meer de gelegenheid om spijt te hebben want het wordt je dood.
Ik ben een prins, zoon van koning Agamemnon, Trojes overwinnaar. Als ik dat voor Grieken moet verzwijgen, verraad ik mijn vader. Mijn moeder heb ik gedood voor dat verraad. Door hetzelfde te doen als zij, word ik haar moordenaar. Nu kan ik me nog inpraten dat ik de wreker van mijn vader ben. Ik mag zelfs niet denken aan dit slinks gedoe, met het bloed van haar nog aan mijn handen. Ik nam die bloedschuld op mij. De maat is vol, er kan niets meer bij.
Draaf niet zo door. Alles is voor niets geweest als we dit niet klaren. Later vinden we wel een reden. Eerst leven. Je maakt me wanhopig. De tijd dringt. Luister! Dat ik ook geboeid ben.
Dacht je met je handen overtuigender te zijn?
Misschien niet voor jou, maar wel voor anderen, vooral als ik er een zwaard in heb. Die priesteres...
... De priesteres zal ons opsieren als offervee.
Ja. Wij moeten elkander straks niet tegenspreken. We moeten eerst uit deze boeien.
Ik zou je ironie bewonderen als het niet uit slapheid voortkwam.
Hoe meer je aan het leven hecht hoe minder dat je leeft. Er is een ding waar je je nooit mee moet bemoeien, leerde mij mijn pedagoog, dat is de dood, die bemoeit zich wel met jou.
Dergelijke wijsheden verkondig je als je je handen vrij hebt,
| |
| |
gevangenen maak je er alleen maar razend mee. Ik weet nu pas wat vrijheid is, en ik zeg je dat ik alles doen zal om weer vrij te komen, en dat ik dan alles doen zal om het te blijven.
Dat hebben die meiden ook gedaan en daarom hebben ze dat kostbaar leven nog.
Omdat je nu toevallig in hun handen bent. Zorg dat je vrij komt en maak ze dood als je ze zo belangrijk vindt. Die priesteres is onze laatste mogelijkheid, dat voel ik. Ik ben tegen die meiden misschien wel wat te ver gegaan. Daarom is het goed dat jij je mond gehouden hebt. Dit is mijn plan: wees aardig tegen die priesteres, doe of je op haar verliefd wordt. Meteen, op het eerste gezicht, dat maakt op vrouwen altijd de beste indruk. Ze vertrouwen meer op hun lichaam dan op hun karakter. Gaap haar aan, doe of je haar mooi vindt en verleidelijk als was ze Afrodite zelf. Zonder het houten paard was je vader nooit Troje binnengekomen.
Misschien was hij dan een roemvoller dood gestorven dan nu door mijn moeder en haar minnaar.
Iedere stap leidt naar het einde, maar als je dat bij iedere stap moest gaan bedenken, maakte niemand ooit een wandeling.
Ik sta toch stil. Ik hoef niet meer te lopen naar mijn einde, het is mij tegemoet gekomen.
Zeg dat je liever door haar sterft, dan vrij te zijn en haar hier achter te moeten laten. Zeg dat ze een heilige is, ze neemt het ogenblikkelijk van je aan, al is zij ook een ondier. Ze gelooft je op je woord. Jij hebt iets onbedorvens, voor iemand die je niet beter kent.
Maar als ze iets van jouw mensenkennis heeft, ziet ze meteen dat ik een schoft ben, dat bedoel je toch.
Nee, jij bent onbedorven. Ik maak er een grapje mee, omdat je zoiets niet kunt zeggen tegen een man.
Dat is belachelijk voor een man, nietwaar?
Nee, maar wel voor een gevangen man. Hoe dan ook we moeten vrij.
Laten we ons dan aanbieden als beulen, dan wordt het hier een al-Griekse slachterij.
Vooral niet, anders verbrui ik het ook nog bij de dood, de eerste die het goed met me voor heeft.
Eerst moeten we vrij, dan wurgen we die vrouwen, aan hen is niets verloren, dan nemen we het beeld, sluipen naar het strand en hebben dan misschien de kans om in een boot te vluchten.
| |
| |
Het spijt me, maar ik kan dit niet.
Doe het dan voor mij. Ik ging mee voor jou, nu laat jij mij in de steek.
Jij ging vrijwillig mee, maar jij wil mij nu dwingen. Waarom doe je het zelf niet?
Mij gelooft geen vrouw als ik over liefde praat.
Misschien schiet daar je vernuft te kort, ik zou wat mij betreft ook maar niet zo zeker zijn.
Hoe meer verstand je hebt van vrouwen des te slechter kun je met ze omgaan. Jij hebt nooit iets met een vrouw gehad dat is een ontzaglijk voordeel. Als jij alleen maar kijkt is het voldoende, ik weet het zeker. Natuurlijk kan ik ook niet overzien waar dit op uitdraait, maar het is de enige manier om hier weg te komen. Jij bent de aantrekkelijkste van ons twee. En dan, ik ben getrouwd. Ik heb Elektra trouw beloofd. Jij bent door geen eed gebonden.
Er is geen eed voor nodig om een behoorlijk mens te blijven. Je durft niet te zeggen dat je in dit geval meer op mijn kunst tot huichelen vertrouwt. Al zou ik het willen, ik denk niet dat ik het kan. Ik walg van alles wat er bestaan kan tussen man en vrouw. Mijn smaak voor liefde is voor goed bedorven door wat ik hier heb meegemaakt. Ik heb het mijne van het vrouwelijk geslacht gehad. Toen ik mijn moeder gedood had met mijn zwaard, heb ik gezworen nooit een vrouw meer aan te raken. Mijn leven is begonnen en geëindigd bij mijn moeder.
Ik smeek je probeer het in elk geval, doe alles wat je kunt om los te komen.
Wat jij wilt is niet in mijn belang.
Jawel. Dat zul je later inzien. Vertrouw op mij, je vriend. Denk niet verder na. Er is maar een belang: leven.
Dan ken je mijn belang niet meer. Mijn belang is dit ogenblik. Iemand die het ogenblik vergeet voor wat er komen gaat, pleegt zelfmoord. Sta voor jezelf in, ieder ogenblik leerde mij mijn pedagoog, want anders weet je bij je laatste adem niet wie er overlijdt.
Je vader heeft dergelijke gewetensbezwaren nooit gekend. Hij liet zich raden door de slimme Odysseus en liet jou achter om met je pedagoog met woorden en een bal te spelen. Hij had slechts een belang: Troje met de grond gelijk. Hij liet zijn oudste dochter, Ifigeneia, bij Aulis slachten om wind voor zijn schepen te verkrijgen. List, geweld en alle middelen nam hij te baat voor wat hem na negen jaar pas zou gelukken: Troje met de grond gelijk. Dat was het ogenblik waarvoor hij leefde.
| |
| |
En al die tijd vergat hij dat zijn vrouw ook ouder werd. Want toen hij na negen jaar thuis weer in het bad ging, en dacht dat zijn vrouw, als in hun eerste huwelijkstijd, hem zijn rug zou wassen, gaf Aighistos haar een van de twee bijlen om hem het hoofd te kloven, want dat paar had negen jaar geleefd voor dat ogenblik.
Apollo gaf jou opdracht het beeld van zijn zuster Artemis terug te brengen naar Athene.
Dat is voor het eerst dat jij me met godenwoorden probeert te overtuigen. Jij de godloochenaar. Dan moet je wel heel erg zwak staan.
Vind jij dan dat ik sterk sta?
Ik ben gevangen. Apollo zij gedankt. Het noodlot heeft voor mij gekozen.
Je kiest zelf je noodlot als je in je lot berust.
Dit ijzer is sterker dan mijn polsen.
Die zijn zwakker dan mijn waardigheid, de goden zij gedankt. Sterven behoort ook tot het leven, laat mij dat waardig doen.
Het is onwaardig te berusten zolang je nog de kracht bezit je te verzetten.
Ik heb gevochten tot ik niet meer kon. Ik wil niet vechten met onwaardige wapens. Wat ik nog over heb aan zuiverheid is mij te lief. Ik wil iets behoorlijks mee in mijn graf.
Jij hebt wapens om een vrouw te overwinnen.
Ik wens geen vrouw te overwinnen als ik mijn waardigheid er door verlies.
Die geeft een andere vrouw je wel terug. Een vrouw is sterker dan heel de Olympos, vraag het maar aan Zeus.
Geen God, geen vrouw, zelfs geen vriend vertrouw ik mijn waardigheid toe. Ik wil voor de hunne zorgen. Dat is mijn godvruchtigheid. Maar daar kun je een ongelovige niet van overtuigen.
Die priesteres, die landverraadster...
Vertrouw ik mijn lijk toe, niet mijn leven.
Stommeling, je hebt gelijk. Maar wat heb je hier nu aan gelijk? Ik heb je blindelings gevolgd naar Argos, hier naar Taurië, volg jij mij blindelings naar huis. Misschien zelfs met het beeld. Lukt het niet, dan sterf ik als een gelukkig man, omdat je voor mij het afschuwelijkste over had. Orestes, ik smeek het je. En voor je eigen bestwil.
Ik weet het niet, ik kan niet meer logisch denken, maar ik
| |
| |
voel het is niet goed wat je van mij wilt. Zou vriendschap mij tot verrader maken? Geloof jij, dat ik het doen zal, Pylades? Heb jij zo'n slechte dunk van mij?
Ik wil geloven wat nodig is om jou te redden.
(Op.)
(Van het eerste ogenblik af kijkt Orestes als betoverd naar haar.)
Wie van jullie tweeën riep zoëven om zijn moeder? Nu? Wie is van jullie twee dan Pylades, die dat verhaal opdiste van waangezichten van zijn vriend? Die zich natuurlijk schaamde voor zijn lafheid. Geen antwoord. Als ik mijn dienaressen roep, vertellen zij het mij.
Denk je dat ik mij vrolijk zal maken over jullie angst, of spotten met jullie vriendschap? Ik ken mijn volk: altijd klaar met tranen, in blijdschap en in verdriet.
Ken jij je volk? Voor ik hier kwam beroemde ik me ook daarop.
Mijn dienaressen hebben mij verteld op welke manier hier over mij gesproken is. Zeg maar ronduit wat je zeggen wilt. Ik noch jullie kunnen het noodlot tegenhouden. Je zinspeelt op mij en op mijn werk hier in de tempel.
Inderdaad, iets ken je van je volk.
Goed ik zal mij rechtvaardigen.
Tegenover ons? Waarom? Je rechtvaardiging gaat met ons op het hakblok. Als het je lukt, heb je je alleen maar voor een paar ogenblikken schoongepraat. Het loont de moeite niet.
Wat mij door Grieken werd aangedaan, niet door een, maar door het hele... Nee, ik wil zelfs niet de indruk wekken dat ik mij verdedig.
En die indruk wek je, geloof me.
Pas als je wist wat mijn vader, die een Griek is, mij heeft aangedaan, dan kon je zeggen: ik ken mijn volk, en dan zou je je over mij niet meer verbazen.
Ik zou me over je vader ook niet verbazen nu ik jou ontmoet heb. Maar ons volk heeft het recht geschat te worden naar zijn edelsten, niet naar zijn minsten.
Geen Griek is door mijn hand gestorven.
Je bent te veel verwend door je geweten. Niet iedereen is zo gemakkelijk te bedriegen.
Mijn geweten werd gesmoord door Grieken. Zij ontzegden mij het recht er een op na te houden. Als kind heeft men mijn rechts-
| |
| |
gevoel geofferd voor de ‘nationale zaak’, zoals het heette. Nooit is een volk zo eensgezind, dan als het gaat om een enkeling te offeren voor de ‘nationale zaak’. Maar niemand begaat straffeloos een onrecht. Dat wreekt zich op de dader. Was die dader heel een volk, dan wreekt het zich op heel dat volk, want wie onrecht doet lokt onrecht uit.
De wetten leven van het onrecht dat de enkeling moet worden aangedaan. Het recht van allen bestaat nu eenmaal niet uit het recht van ieder afzonderlijk. Zij die dat niet begrijpen, de kleinen van geest, de verstokenen van talent, de ontevredenen, dat zijn de gevaarlijken, de mengers van het gif dat ieder volk bedreigt, dat zijn de haters van allen die slaagden om in de waan van recht en onrecht in evenwicht te blijven.
Ik was geen ontevredene van geboorte. Ik was het rijkst bedeeld van allen.
Dan toch niet van begrip. Want je eiste van de anderen wel begrip voor jouw recht op bezit, maar miste dat voor hen toen jij jezelf misdeeld vond. Wie ben jij die je rijkdom vanzelfsprekend aanvaardde, maar je verlies op allen wreken wilt?
Die wraak gaat niet van mij uit. Ik ben machteloos tegen de barbaren.
Nee jij wreekt niet zèlf. Jij hebt misschien nog medelijden. Maar het bloed van Grieken vloeit! Jij kent de angst van je gevangen landgenoten, maar je eet uit de bebloede handen van onze vijanden en je sláápt des nachts. Toelaten van moord is misdadiger dan het moorden zelf. Wie kan de moordenaar van het kind iets kwalijk nemen, als de ouders het niet verdedigen tot het uiterste?
Als je eens wist wat je daar zei.
Ik weet heel goed wat ik zeg. Wij zijn in dit geval de kinderen en jij de moeder. De moordenaar gaat straks vrij uit, want jij verheft je hand niet eens. Integendeel, jij zalft en kranst ons voor het feest.
Niemand verhief zijn hand voor mij.
Als ieder mens het kwaad dat hem werd aangedaan op anderen verhaalde, dan waren de Hyperboreërs zelfs niet veilig meer.
Wat is er toch met jullie beiden dat ik zulke taal verdraag en dat in mijn eigen tempel.
Wat er met ons is? Als wij dat jou eens vroegen.
Hij is de verstandigste van ons twee.
| |
| |
Misschien niet de verstandigste, maar wel de moedigste. Hij is Pylades, en jij, de man van mooie woorden, bent degeen die angstig om zijn moeder riep. Nu, heb ik gelijk?
Zelf durf je het niet te zeggen, dat bewijst je lafheid.
Nee, de goden zij gedankt. Als een vrouw als jij zo'n juiste kijk op mannen had dan was het met onze sexe slecht gesteld.
Alsof het onderscheid tussen twee mannen groter is dan tussen twee waterdroppels.
Zeg liever als tussen twee bloeddroppels. Voor jou heeft heel ons volk slechts bloed om jou in leven te houden. Jij ziet hoogstens mensen, maar nooit een mens.
Ik heb een mens gezien, het moordtuig naar mij opgeheven. Hij heeft mij voor de rest bekeerd.
Dus werd je niet als beul geboren?
Heel Griekenland was míjn beul.
Ik ook? Ik heb je nooit gezien. En hij mijn vriend? Ik heb een broertje van vijf jaar, is hij ook jouw beul? En als mijn vrouw mij achterna kwam, zij was zwanger, men ving haar, wat dat ongeboren kind dan ook jouw beul? Miskenden zijn meest opdringerige mensen, zij denken dat iedereen van hun miskenning leeft.
Jij hebt geen hoop op redding meer dat je mij zo tracht te te beledigen.
Dit tekent jou. Jij denkt dat iedereen moet spreken naar de toestand waarin hij zich bevindt. Als ik wel hoop had, dan was jij een ander mens, dan had jij me hoop gegeven en dan had ik ook anders gesproken, maar van jou is voor ons niets te verwachten.
Dus is hij de moederroeper. Ik had het kunnen weten.
(tot Orestes)
Jij bent dus die held. Jij bent het, van wie in de stad verteld wordt dat je de meeste mannen op het strand de dood hebt ingejaagd. Daarom hebben de barbaren hun woede natuurlijk op jouw hoofd gekoeld, toen je weerloos op het zand lag. Dat ik me in jou vergist heb. Weet je hoe dat komt? Je open blik, je strakke mond, dat zwijgen zonder ironie en zonder haat, jij bent van edele huize. Ik dacht die jongeling hecht slechts aan zijn eer, niet aan zijn leven, die roept niet om zijn moeder. Maar nu geloof ik wat de dienaressen mij vertelden: jij had waangezichten. Jij kunt niet bang zijn voor de dood wanneer je bij bewustzijn bent.
| |
| |
Ik ben voor de dood niet bang.
Waarom gelukkig? Zou je je voor mij schamen als ik op het hakblok weer om mijn moeder riep?
Ik mij schamen? Voor wie? Voor barbaren?
Ik wil dat je zo weinig mogelijk angst hebt. Ik zou het niet kunnen aanzien.
Wees dan gerust. De dood zal mij de eerste werkelijke blijdschap geven, op welke manier hij ook komt. De maat is bij mij vol aan leed, en ik kan moeilijk geloven dat het leven voor de rest alleen maar vreugd voor mij verborgen hield.
Hield je zoveel van je moeder die je verloor?
Verliezen is het woord niet.
Neen. Maar wat je zelf vernietigt, kun je niet verloren noemen.
Bij de Goden, je moeder doden.
Zeg wel bij de Goden. Het was Apollo's wil, de broeder van Artemis, de Godin die jij beweert te dienen. Als ik op haar altaar mijn einde vind dan heeft het tweelingpaar zijn deel aan mij gehad.
Kan er een reden zijn waarom een jongeling zijn moeder doodt?
Mijn moeder bedroog mijn vader. Tezamen met haar minnaar heeft zij hem vermoord.
Maar al had zij meer gedaan, gedaan wat mensenhersens nauwelijks bedenken kunnen, behalve natuurlijk haar land verraden, dan had zijn moeder recht gehad op jou te wijzen en te zeggen: ‘het kan nog altijd erger’.
Wat mijn vader met zijn trawanten mij deed, geeft mij het recht te zeggen: ‘inderdaad er zijn er erger dan zijn moeder en haar minnaar’.
Had dat uitgevochten met jezelf en je familie, zoals ik, had alleen het leed gedragen, had je desnoods overgegeven aan de wraakgodinnen zoals ik, liever dan, onder het mom van Artemis te dienen, hier je land te verraden. Als ik je aankijk en bedenk dat jou de ellende van anderen troost geeft.
Troost? Wat het mij wel geeft zal ik maar niet zeggen. Nog eens, ook zonder mij zouden jullie hier geofferd worden.
Neem geen gunsten aan van onze vijanden. Deel ons lot en sterf samen met mij.
| |
| |
Bij de Goden, waarom zeg je dit?
Voor jouw bestwil. Begrijp je niet wat je ons aandoet? Wij moeten jou hier achterlaten, een landgenoot die straks weer andere Grieken naar de slachtbank voert. Je moet dit inzien, en geloof me, na ons zal dat inzicht niet lang op zich doen wachten. Misschien zijn wij de laatsten die je kunnen helpen. Straks als wij gestorven zijn, ben je hier alleen. Voor het eerst alleen.
O, hoe kun jij zeggen, wat ik denk, maar wat ik niet onder woorden durf te brengen.
Sterf met ons. Ik wil niet dat je hier achterblijft, na wat mijn vriend je daar zoeven heeft gezegd. Want ook hij bracht onder woorden wat jij denkt.
Dacht je dat ik dat nooit eerder wilde: sterven als er een weerloze Griek hier in de ketens stond? Maar wat had het voor doel als ik de gevangenen daar toch niet mee redden kon?
Doel! Ik mocht mij van m'n pedagoog nooit dekken met die leugen: doel. Het doel kent alleen de mens die je het volgend ogenblik zult zijn, zei hij mij dan. Doel is zinsbegoocheling waarachter ieder onrecht zich verschuilen kan. Ieder ogenblik kan blijken dat de dood ons doel was, en dan heb je het heden verraden terwille van een dode toekomst. Wees het ogenblik, dat is het doel van ieder edel mens.
Waarom ben je zo met mijn lot begaan? Je woorden zijn dezelfde als die van je vriend, maar de toon is geheel anders, je blik... Uit jouw ogen spreekt geen haat als uit de zijne. Jij kijkt naar mij alsof je van mij een begin verwacht en niet een einde.
Ik doodde mijn moeder in opdracht van Apollo. Ik had haar bij mijn weten nooit gezien. Ik had haar misdaad slechts van horen zeggen. Mijn oudste zuster zei, en met haar iedereen: het moet. Mijn vader had zij gedood, ons geslacht onteerd. Ik was het die het zwaard ophief, toestiet, ik nam haar leven, en toch het was mijn daad niet. Ik handelde op bevel. Maar die bevolen nemen nu de bloedschuld niet van mij af. De waanzin jaagt in vlagen door mijn hersens. Pas in het sterven zal ik weer mijzelf zijn, het eerste wat ik zelf zal doen, ook al denken anderen het mij aan te doen. Ik zie aan jou dat je de dood niet wilt omdat jij jezelf niet in de ogen durft te zien. Zulk een leven moet ondragelijk worden.
Hoe kun je, vlak voor de dood zoveel aandacht schenken aan een vreemde zoals ik? Niemand heeft ooit zo tot mij gesproken. Jij bedriegt mij niet. Jij spreekt niet uit zelfbehoud, ik voel het. Ik zie
| |
| |
het. Maar je vergist je. Ik zal blij zijn met de dood. Alleen niet hier, niet op Artemis' altaar. Geloof mij, ik spreek deze woorden niet uit zelfbehoud. Als je wist wat mijn eigen vader deed met mij.
Geen misdaad kan de jouwe verontschuldigen, zelfs al had hij je misbruikt.
Dat deed hij, alleen niet in de zin die jij misschien bedoelt.
De grootste schurk heeft een vader om zich op te beroepen. Op die manier is iedere misdaad van te voren verontschuldigd.
Jou antwoord ik niet meer.
Ik heb je, de Goden zij gedankt, ook niets te vragen.
(tot Orestes)
Hoe heet jij?
(tot Orestes)
Noem niet je naam. Iedere Griek heeft toch maar een naam voor haar: losprijs. Zij rekt straks haar leven van jouw dode naam.
Stil Pylades. Je hebt gelijk. Maar gelijk hebben heeft hier nog minder zin dan ooit. Om gelijk te hebben heb je iemand nodig die ongelijk heeft. Een betere dan haar hadden we moeilijk kunnen vinden. Maar ook moeilijk iemand die het gelijk-hebben belachelijker maakt. Deze vrouw heeft leed, dat voel ik. En waar leed is zwijgt gelijk of ongelijk. Haar leed is groter dan het mijne. Ik kan wijzen op Apollo, zij slechts op haar vader.
Wat heb jij verschrikkelijk gelijk. Maar tracht dat hem niet uit te leggen. Dat begrijpt geen mens die de rede tot zijn afgod maakt. Dat zijn de wreedsten, omdat men met de rede zich ieder recht toeeigenen kan.
Ook het recht tot landverraad? De Goden zij gedankt schiet daar mijn redelijkheid te kort.
Gelijk! Gelijk! Maar weet dat dan. Wees er gelukkig mee en zwijg.
Ik ben er niet gelukkig mee en ik denk er niet aan te zwijgen.
Ik mag mijn naam niet noemen. Wie mij aanraakt of mijn naam noemt brengt ongeluk over dit volk, zo heb ik hun geleerd. Ik deed dit vooral om mij te vrijwaren van de gunsten van de barbarenkoning Thoas. Toen ik jaren geleden hier kwam, was dat de enige manier om hem op een afstand te houden. Hij is zeer bijgelovig. Wie naakt is heeft maar één wapen: geheimzinnigheid.
Je bent bang dat hij door ons je naam te weten komt; je overleeft ons dus al in gedachten.
Ik ben mijn naam ontwend, ik ben mijzelf ontwend. Ik en
| |
| |
mijn dienaressen leven dag in dag uit in deze kramp van geheimzinnigheid. Voor hen geldt hetzelfde als voor mij. Wij hebben elkander trouw gezworen.
Ten koste van al dat Griekenbloed.
En als wij dit de koning eens vertelden? Wij hebben jouw leven in handen, zoals jij het onze.
Jij zoekt naar een uitweg om te blijven leven. Dat is begrijpelijk. Hoe anders ben jij dan je vriend, maar ook hoeveel begrijpelijker. Thoas durft je niet eens geloven als jij hem mijn naam zou zeggen. Hij zal denken dat je je leven probeert te redden. Hij zal in je bloed geloven, niet in je woorden.
Jij moet een wrede vrouw zijn om zo met wreedheid om te kunnen gaan. Dat je meteen toen je hier aankwam zo je wapens wist te kiezen.
Ja, ik ben wreed. Jouw moeder kan niet slechter geweest zijn dan de mijne. Ik was als kind scherpzinnig, ik zag en hoorde alles wat er om mij heen geschiedde. List, bedrog en schaamteloosheid was alles wat ik van haar leerde. Toen tot overmaat van ramp leerde ik mijn vader kennen als de afschuwelijkste mens die de Griekse bodem ooit gedragen heeft. Mijn vader, die ik vereerde en wiens liefste kind ik dacht te zijn, deed met mij... ik moet zwijgen. Overal ontmoet ik wreedheid, hier weer in dit barbaarse land. De wreedheid heeft mij in haar net verstrikt. Ik heb de hoop verloren ooit van haar bevrijd te worden, want alleen de wreedheid houdt mij staande. Maar groter wreedheid heb ik nooit ontmoet dan nu in jouw gedaante. Jij die ik moet overleveren aan Artemis.
Waarom moet jij je staande houden, als daar zoveel Grieken voor moeten sterven? Zelfbehoud is geen verontschuldiging voor wreedheid.
Eens heb ik mijzelf behouden, ondanks dat heel Griekenland mij op de wreedste wijze naar het leven stond.
Dat is een heel groot woord: heel Griekenland. Iedere volksmisleider zegt namens heel het volk te spreken.
Om mij te vernederen neem jijzelf dat woord herhaaldelijk in je mond.
Met recht. Landverraad bega je aan heel je volk. Alle ontucht die een mens bedrijven kan is ook een Griek niet vreemd, maar een ding is ondragelijk voor Goden en voor Grieken: landverraad.
De Grieken hebben zich van mij ontdaan, ik kan geen volk verraden dat mij uitgestoten heeft.
| |
| |
Ze hadden je moeten doden inplaats van je uit te stoten. Je laat hun mildheid hun wel slecht bekomen.
(tot Orestes)
Heeft deze man wel eens een vrouw bemind?
Hij heeft een vrouw gehuwd.
Dat is geen antwoord op mijn vraag. Hij trouwde niet uit liefde, want de gedachte aan zijn vrouw zou hem tegenover mij tot mildheid moeten stemmen, omdat hij, hoe dan ook, iets van haar in mij herkent. Hij kan niet loochenen dat ik ook een vrouw ben en een Griekse.
Ik kan niet loochenen dat de grootste onmenselijkheid toch menselijk blijkt: heulen met de vijand.
Zwijg, of ik laat je door de tempelwacht je tong...
Nu...? Bijna toonde je je ware aard.
(tot Orestes)
Maar daartoe geeft haar leed haar recht. En zo'n ondier neem je in bescherming tegen mij.
Je hebt geluk dat ik hun geleerd heb dat alleen een onbezoedeld lichaam kan geofferd worden. Dat deed ik om mijn landgenoten voor een marteling te sparen. Maar ik kan je het spreken ook beletten zonder dat er bloed vloeit, denk erom.
Geen gesproken woord gaat ooit verloren zolang een mens de zin ervan beleeft. Mijn woorden zullen mij overleven in jouw oren.
Dan ben ik je vriend niet meer, voor je eigen bestwil. Ik wil door haar geen redding.
Hij trouwde met mijn oudste zuster.
Om ook door bloed aan je verwant te zijn.
Dat was hij al. Hij is mijn neef.
Hij is jaloers dat je zo met mij praat.
Wat een levenswijsheid voor iemand die zich verkocht heeft aan de dood.
Wanneer moeten wij sterven?
En tot zolang blijven wij hier geketend?
Onder bewaking van de tempeldienaars mogen jullie misschien wel even los. Het is je niet aan te zien dat je zoveel leed hebt meegemaakt.
Ik merk nu dat dat leed zo groot niet was.
| |
| |
Ik werd ver van huis door vreemden opgevoed, samen met hem. Ik had haar misdaad slechts van horen zeggen. Ik doodde slechts haar misdaad, de daderes was vreemd.
Maar nu verschijnt ze in je dromen?
Haar moederschap begon voor mij nadat ik haar gedood had. De wraakgodinnen straffen mij met waanzin.
Tot morgen, dan sterft je waanzin op het hakblok.
Ongereinigd kom ik in de Hades.
Hier drink wat.
(Hij doet het)
Van mijn dienaressen wilde je geen dronk. Hoe is het met je hoofd? Ben je gewond?
(bekijkt zijn hoofd; hij laat het toe)
Ik zie geen wonden.
Wel een buil, hier op je achterhoofd. Doet het pijn?
Alleen toen je er aankwam.
Ik zal hem wat bevochtigen.
(Doet het)
Wordt het nu minder? Waarom zeg je niets?
Jij bent gewend te spreken tegen mensen die hier geketend zijn. Voor ons is deze toestand nog wat vreemd. Het is namelijk vreemd dat je beul je wonden bet, eer hij je hoofd afhakt, of afhakken laat.
(tot Orestes)
Zeg je daarom niets?
Ik denk nu niet aan dood, aan wonden of aan bloedschuld. Ik denk, ik denk... ik kan niet meer denken. Laat mij.
Wees daarop maar gerust, ze laat je. In de ketens. Tot aan de plechtigheid.
(tot Orestes)
Vind jij het goed dat hij zo spreekt?
Jij kunt weggaan als het je niet bevalt, wij niet.
(tot Pylades)
Wil je drinken?
Dat vraag je alleen om bij hem in het gevlij te komen. Laat mij mijn dorst maar, dan wen ik alvast een beetje aan het doodgaan.
Ik zal je door de tempelwachters elders laten brengen.
Als hij wordt weggebracht, zeg ik geen woord meer.
Ik heb je iets te zeggen, en dat kan ik alleen maar als er niemand bij is.
Niets wil ik meer horen als hij wordt weggevoerd.
| |
| |
Niets wil ik meer horen als jij wordt weggevoerd.
Zeg dan dat hij zwijgt van nu af aan.
Omdat ik in zijn nabijheid jouw woorden niet verdragen kan. Of neen, doe het maar wel, spreek maar hardop uit wat deze muren zwijgend weten. Misschien is het wel goed dat mij geen ogenblik van vergetelheid gegund wordt. Dat ik van dit ellendig leven met iedere ademtocht bewust moet blijven. Martel mij maar met woorden, scheldt me met vuile namen, het schijnt je goed te doen.
Pylades zwijg. Ik wil nu dat je zwijgt. Deze vrouw.. als wij nog ooit alleen zijn leg ik het je uit, en anders... neem van me aan dat het nodig is dat je nu zwijgt. Pylades ik wist dat dit eens zou komen. Het is afschuwelijk dat het hier gebeuren moest. Ik voel mij voor het eerst verwant aan moeder. Ik kan haar niets meer verwijten. De wraakgodinnen hebben recht op mij. Ik heb gemoord. En toch, ik kan niet anders. Mijn geest is geboeid door haar, zoals mijn lichaam. Pylades je hoort toch aan mijn stem dat ik meen wat ik nu zeg? Kijk mij in mijn ogen, voor zover dat mogelijk is.
(Pylades doet het. Tot Ifigeneia)
Hij zal zwijgen: spreek.
Ik kan niet spreken. Ik had gezworen, dat ik mijn gevoel voorgoed het zwijgen had opgelegd. Maar het spreekt, het spreekt en ik weet niet hoe ik dat in Griekse woorden moet vertalen. Ik heb het recht verloren om die woorden te gebruiken. Dat woord... ik voel het, heb ik verraden. Pylades, je hebt gelijk, nu voor het eerst, nu weet ik het.
(tot Orestes)
Maar jouw ogen zeggen hetzelfde in hun taal, een taal alleen voor mij, die ik kan leren, een taal voor uitgestotenen.
Ik had niet gedacht dat een wezen als jij mijn weg zou kruisen, nog rampzaliger dan ik. Ik dacht dat mijn moeder schuldig was aan het grootste leed dat ooit door kinderen werd gedragen. Maar nu sta ik voor iemand die ook kind geweest is, die schuldiger is dan zij, en die heb ik...
Laat het mij niet zeggen.
Zeg het, zeg het. Iets dat uitgesproken is heeft een eigen leven. Laat het leven voor mij.
(tot Orestes)
Laat het niet om mij.
Nu zie ik het: hij is je vriend. Hij heeft het woord gehoord dat op je lippen lag.
| |
| |
Ik smeek je, laat het gesproken zijn. Fluister het of schreeuw het... of zeg het in mijn oor... of neen, verzwijg het. Een verzwegen woord heeft ook een leven.
Ik ben niet gewend te spreken tegen vrouwen. Ik werd samen met mijn vriend in de krijgskunst onderricht. Ik werd grootgebracht om wraak te oefenen voor mijn vader...
Spreek niet je mond voorbij. De slang is giftig.
Pylades nu ben jij slecht. Waarom zeg je dit? Uit jaloezie? Want jij bent te scherpzinnig om je zo te vergissen. Beken dat je nu vals was, zo vals als je veronderstelt dat ik moet zijn geweest.
Ik kan niet anders, Pylades. Ik weet niet wat er met mij gebeurt, ik word verscheurd van binnen.
Voor het eerst voel ik de nabijheid van de Goden. Ik zie de wraakgodinnen in levende gedaante. Daar staat er een!
(Op Ifigeneia wijzende)
Zij is een waangezicht. Ik bezweer je: zwijg.
Pylades ik ben weer kalm, kalm zoals ik nooit geweest ben. Kalm door haar nabijheid.
(Tot Ifigeneia)
Niets kan mij meer gebeuren want zij is hier. Alles wat er nog ooit met mij gebeurt bindt mij aan haar. Wat dat ook is ik heb er vrede mee. Ik had gezworen, toen ik door mijn moeder wist waartoe een vrouw in staat was, wat een vrouw kan maken van een man, edel als mijn vader. Wat een vrouw kan doen met een man laag en vunzig als haar minnaar, dat ik nooit mijn lot zou leggen in een vrouwenhand. Maar jij... jij... in deze tempel, waar je misschien het Griekenbloed hebt gewassen van die handen...
Laat het mij zeggen. Hoor jullie beiden opdat ik nooit mijn schuld zal schuiven op de wraakgodinnen, maar dat jullie weet dat ik gehandeld heb met koelbloedig overleg, mijzelf heb aangehoord met eigen woorden.
Ik doodde nooit een Griek.
Maar liet het toe! Gaf niet je leven om het te verhinderen Pylades zei het en ik herhaal het: dat is erger dan een moordenaar kan doen. Herhalen moet en zal ik het, want het verzwijgen van de waarheid maakt de waarheid tot een ziekte, die de zinnen aanvreet.
Verdedig je niet meer. Ik ben je medeplichtige van nu af-
| |
| |
aan. Hoe meer jij je verontschuldigt des te zwaarder wordt mijn schuld. Er bestaat voor jou geen uitweg, alleen bij mij. En dat laadt op mij een vloek nog groter dan de moedermoord. Nooit vergeef ik je je landverraad. Ik haat dat in je, met een haat zo giftig als men mij mijn moeder leerde haten... maar haar had ik nooit gezien. En jij... jou zie ik, ik weet wat jij misdreef, ik voel het aan mijn polsen, ik voel lijfelijk wat slecht is aan je... en dat, juist dat schijnt mij naar je toe te trekken.
Ik dacht mijn onheilstaak volbracht te hebben. En nu ontmoet ik jou. Ik zag de ogen van mijn moeder voor ze stierf. Mijn zuster had mij de raad gegeven haar niet aan te kijken. Zij had gelijk: een mensenoog is overtuigender dan alle woorden die een taal bevat. Alle overtuigden moesten eens in kluisters zijn geslagen, wachtend op de dood, met als laatste keus: hun waarheid, of twee mensenogen die in liefde naar hen kijken. Kies die ogen rampzaligen, kies die ogen! De waarheid is al doof gepraat, die kan geen woorden meer verwerken. Maar ogen! Een blik van een medemens... een blik, dat levende mysterie dat niet te denken of te zeggen is, dat nakleurt als de zon in een gesloten oog... Kies die blik, blijf achter in dat oog! Je waarheid sterft met je lichaam. Kijk mij aan vrouw. Ik wil je naam niet weten. Ik wil alleen zien. Jouw zaak is bij voorbaat al verloren. Boven begrip en boven moed is het wat ik nodig heb om tot jou te komen. Ik werd grootgebracht in haat, misschien heb ik het haten lief gekregen, want jij bent de haat, de vleesgeworden haat.
(knielt aan zijn voeten)
Neen, neen...
Ja, ja. Laat er twee mensen zijn die voor elkaar de waarheid niet verzwijgen. Geen Grieks woord zal ik misbruiken om ons geweten te bedriegen. Wat hier gebeurt is redeloos, ik de ter dood veroordeelde, en jij de helpster van mijn beulen. Ik ben veroordeeld, al was het maar door deze blik.
Dit is door geen mens te dragen, en ik ben een mens, zelfs ik ben een mens. Pylades geloof dat toch.
Ik geloof je. Ik ben in je macht en niet alleen omdat ik geketend voor je sta.
Was je maar in mijn macht. Wat moet ik doen?
Dat vraag je nog? Denk je daar nog over na? Ellendig schepsel.
| |
| |
Ellendig schepsel! Ja! Dit is toch belachelijk. Ze weet niet wat ze doen moet. Ze weet nog niet wat het gunstigst voor haar is.
Dat doe je niet. Anders stond hij daar al lang niet meer geketend.
De tempel is aan alle kanten door de wacht omringd.
Berekening! Geef ons een zwaard, het enige wat jij te geven hebt.
Ik overweeg wat het beste voor hem is. Je hebt gelijk, Pylades, ik denk aan mezelf als ik aan hem denk. Ik wil zijn vrijheid en hem niet verliezen. Ik wil behouden, ik die dacht aan niets te hangen.
Dat was niet van mij, dat nam Griekenland.
(tot Orestes)
Zeg me, zou je mij verdedigen als wij in Griekenland...
Ze komt al met voorwaarden. De geboren handlangster. Eerst het loon en dan de diensten.
Ik zou je aanklagen en verdedigen tegelijk. Bij de vergevingsgezinden zou ik je je misdaden voor de voeten werpen, tegen hen die je bedreigen zou ik je verdedigen. Tegen Apollo zelf, tegen de Gorgonen zou ik mijn armzalige vuist opheffen.
(tot Ifigeneia)
Schaam je je niet? Heb je hem niet genoeg gekweld? Laat hem rustig sterven. Ik wil het nu.
Ik wil leven voor haar. Eindelijk heeft leven zin.
Zul je ook vechten tegen Pylades, als hij mij kwaad wil?
Ook tegen hem. Vergeef me, Pylades. Of nee, vergeef me niet. Behandel mij zoals je haar zou doen. Misschien krijg ik dan begrip voor wat ze deed. Want bij de Goden ik begrijp niet dat een mens tot zulke daden komen kan. Ook tegen hem verdedig ik je. Maar het zal niet nodig zijn. Niets zekerder op aarde voor een man, dan vriendschap. Geen kind, geen vrouw, geen God, geeft zulk een zekerheid als vriendschap tussen twee mannen. Godsdienst leren we van onze ouders, het doen van vrouwen is ons vreemd, kinderen zijn raadsels tot ze zijn geboren en dan zijn het raadsels omdat ze geboren zijn, maar vriendschap is zoals een man is: onbegrensd. Wat van mij is blijft hem heilig, want vriendschap kent geen schande omdat ze geen prijs stelt op redelijkheid. Neem het van mij aan, want begrijpen kan een vrouw dat niet. Hij is mijn vriend, mijn goede, slechte vriend.
| |
| |
Ik zeg aan koning Thoas dat jij bent bezoedeld door de moedermoord, en Pylades ook, omdat hij je heeft geholpen. Het roepen naar je moeder is al in de stad bekend. Het zal geloofwaardig klinken, en trouwens ik heb Thoas in mijn macht. Ik zeg dat jullie eerst gereinigd moeten worden met het water van de zee, alsook het beeld van Artemis. Jullie moeten mee, geboeid, het volk moet op een afstand blijven, want niemand mag het beeld aanschouwen. Wij schepen ons in en voor men het bemerkt zijn wij in volle zee.
Het beeld? Pylades is dit geen wonder? Geloof je nu nog niet dat Apollo ons hierheen gezonden heeft en over ons waakt?
Zoëven zei je nog dat hij je hier alleen liet.
Ik had zijn bedoeling niet begrepen.
Misschien begrijp je die nu weer niet en blijkt dat straks.
(tot Ifigeneia)
Juist om dat beeld...
Zwijg. In naam van Apollo zwijg. Jij daagt de Goden uit.
Ik geloof in haar. Laat mij. Juist om dat beeld...
Maar als wij met haar vluchten...
Niet met haar! Ik heb mij vergist, ik dacht slechter te wezen dan ik ben. Ik val mezelf weer mee. Misschien val jij jezelf straks tegen. Daarvoor wil ik je behoeden. Zij zal niet met onze hulp ontsnappen, terwijl hier het bebloede altaar achterblijft.
En als ik jullie naar de haven breng en zelf hier achterblijf?
(tot Ifigeneia)
Ik ga niet zonder jou.
Zo smeekten hier de Grieken jou en jij leverde ze over aan de beul met kransen in het haar.
Niets is ooit voorbij zolang een mens de herinnering levend houdt.
Zij zet voor ons haar leven op het spel.
Uit eigen baat. Zij merkt aan jou, dat jij haar niet zult achterlaten op het strand. Ze ziet haar kans schoon om terug te keren naar het vaderland, met twee geredde Grieken als bewijs van edelmoedigheid. Wij zijn de losprijs. Ze hoort aan onze uitspraak, ziet aan onze kleren dat wij van goede afkomst zijn, dus wel invloed zullen hebben. Met ons als dankbare getuigen heeft ze voor het gerecht een kans.
(Tot Ifigeneia)
Spreek op, is het zo niet?
| |
| |
Nee, nee, nee, zo is het niet. Dit is mijn straf, dat alles wat ik zeg of doe ongeloofwaardig is en argwaan wekt. Weinig mensen krijgen de gelegenheid om waarlijk goed en weinigen om waarlijk slecht te zijn. Ik kreeg de gelegenheid om slecht te zijn, en ik heb haar gegrepen. O, dat ik nu niet mijn leven splijten kan, uit mijzelve stappen en opnieuw beginnen, hoe dan ook: verlost te worden van mijn verleden, om te bewijzen dat ik een ander ben dan ik schijn. Geloof me toch!
Ik geloof dat jij de doodsangst van mijn landgenoten hebt verdragen toen jij ze zalfde voor de beul. Van iemand die dat kan geloof ik veel, alleen niets goeds.
(tot Orestes)
Ik had een broertje, onmondig nog toen ik hem achterliet in Griekenland. In de herinnering aan hem heb ik mijn menselijkheid bewaard. Bij die herinnering zweer ik, of op zijn hoofd, wanneer hij nog in leven is: ik heb je lief! Ik heb het gezegd! Het meest schaamteloze wat ik ooit gezegd heb. Tegen jou, vastgebonden in mijn tempel. Ook mij willen de wraakgodinnen waanzinnig maken! Goed, laat mij in waanzin met hem zijn, geen straf is zwaar genoeg voor mij.
Nog altijd ‘ik’ en ‘mij’. Denk alleen aan hem.
Maar niet in landverraad.
(tot Pylades)
En jij wilde ten koste van haar...
... wel ten koste, maar niet tot haar voordeel, want dan word ik medeplichtig, net als jij.
Dat weiger ik voor je eigen bestwil.
Ik oordeel zelf over mijn bestwil.
Maar met mij samen, zolang het mij vergund is en je in mijn macht bent.
Ik schreeuw tot de soldaten binnenkomen en ik verraad je plan.
Verraad, dus toch verraad!
Dat lokt de landverrader uit. De enige mens die vogelvrij is. Ik zou geen vijand aan mijn eigen mensen overleveren, als hij bij mij beschutting had gezocht en machteloos was. Misschien zou ik het zelfs geen landverrader doen, als hij onschadelijk was. Maar wij zijn hier op vreemde bodem. Als zij ons bedriegt, kan zij weer verder laten slachten.
| |
| |
Geen vernedering wordt mij gespaard. Uit schaamte durf ik je niet aan te kijken. Dat ik hier moest leren dat ik vrouw ben, nu eerst, en dat in jouw nabijheid. Zouden ooit twee mensen elkaar zo naakt hebben gezien?
Jij weet niet eens mijn naam.
Ik smeek je, zwijg. Je naam hoort ze pas op Griekse bodem.
(tot Pylades)
Dus je gaat mee! En gebruikt mijn macht over de barbaren? Waar blijven nu je grote woorden? Jij wilt alleen maar ons geluk vergiftigen. Jij bent slechter dan ik. Jij kunt logisch denken, jij weet waar je met jezelf aan toe bent, en doet toch wat je geweten je verbiedt. Ik ben een vrouw, ik handelde uit blinde wraak, maar jij, terwijl je mij vernedert voor hem, verschuil je je achter mij. Gun mij dan ook de redster te zijn van je idool, je vriend.
(tol Orestes)
Jij vertrouwt me. Jij weet dat ik alles zal doen om jou te laten leven, met of zonder mij. Ik smeek je, zeg dat je mij vertrouwt, dat je alle hoop op leven in mijn handen hebt gelegd.
Wij hadden afgesproken alles te doen om hier vandaan te komen. Hij zou je vleien, proberen je verliefd op hem te laten worden. Ik zou de man van edele overtuiging spelen om het geheel geloofwaardiger te maken. En als het ons zou lukken los te komen zouden wij je wurgen, het beeld roven en ontsnappen.
O, hoe afschuwelijk.
(tot Orestes)
Is dat waar? Neen, zeg niets. Nu kan ik je bewijzen dat ik me aan je overgeef. Ik weet dat je me vertrouwt uit liefde en met mij handelen zult gedreven door diezelfde liefde.
Belachelijk; ik hou van je. Geloof hem toch niet. Dat zegt een man wel om minder van een vrouw gedaan te krijgen dan het redden van zijn leven.
Pylades, je bent jezelf onwaardig. Daartoe heeft mijn vriendschap je gebracht. Zie je nu wie ik ben? Je ging te ver, je maakte van mij wat zij zegt: een idool. Slechter kon je niet met mij doen. Dat kan geen mens zijn voor zijn medemens. Maar ik zal je laten zien dat ik haar liefheb.
(tot Ifigeneia)
| |
| |
Neen, neen... als Thoas komt en hij vindt je niet geboeid dan krijgt hij achterdocht.
Laat mij los. Ik zal ons drieën tonen wie ik ben. Liefde, zuiverheid en list vechten in mijn hersens om voorrang. Er hangt voor mijn ogen een mist van verwarring. Wat zal mijn leven worden als ik mij kan beroepen op verwarring? Iedere lafaard verraadt zijn daden en zegt: ‘Ik wist niet’, ‘de omstandigheden’, ‘de nood van het ogenblik’. Ik wil klaarheid. Los! Pylades, jij wilt mijn waanzin. Jij wilt geen klaarheid. Hoe troebeler nu mijn hersens, des te gemakkelijker spui jij later je beginselvastheid. Los.
Jij, man, wilt je leven wagen om hem te bewijzen dat je niet zuiver bent. Nu weet ik waarom ik van je houd. Ik geloof in je, laat dat voldoende voor je zijn. Luister niet naar hem. Hij is je vriend, hij neemt alles wat jij doet voor lief als je maar in leven blijft.
Zij heeft gelijk. De zuiverheid, die ik niet zelf bezat heb ik verankerd in jou. Ik ben een lafaard. Weet dat en vergeef het mij.
Nee, jij zult zien wie jij verheerlijkte. Zonder klaarheid is er voor mij geen leven meer mogelijk, nu niet en straks niet. Ik doodde mijn moeder. Boeien zijn verraderlijker voor onze eer dan vrijheid. En dat wil ik aan den lijve ondervinden, nú, nú! Los!
Vrouw doe het niet. Hij is waanzinnig.
(tot Ifigeneia)
Als je hem lief hebt doe het niet, ik smeek het je.
(Ifigeneia ontketent hem)
(naast Ifigeneia)
Nu Pylades heb je me waar je me niet hebben wou, maar waar het in Griekenland toch toe was gekomen. Ik heb haar lief. De verraadster spaar ik, want ik heb haar lief. Als ik een zwaard had stootte ik het misschien in haar borst zoals ik het mijn moeder deed, maar er is niemand om het mij te bevelen, Pylades!
Dood mij niet. Ik ben je leven. Voor het eerst sinds ik deze armen om de hals legde van mijn broertje, raak ik een man aan. Vertrouw mij zoals dat kind het deed. Denk niet, vraag niet, kijk mij aan en je zult voelen dat wij van elkander zijn.
Jou niet doden? Ik jou doden? Kon ik het maar, dan was ik zuiver als voor ik jou ontmoette. Dan offerde ik mijn liefde even onschuldig als ik het mijn moeder deed. Maar ik heb geen vriend om
| |
| |
mij er toe aan te zetten. En toch ik voel in mij een aandrift... weg van mij. Ik ben gevaarlijk voor je.
(Hij stoot haar van zich)
Doe hem uit de boeien. Hij zal je nu verdedigen tegen mij. Jij betekent voor ons het leven en dat gaat hem voor alles. Hij zal zijn vriendschap leren kennen en mij verdedigen tegen het idool dat hij van mij maakte, los met hem. Snel maak hem los.
Ik hoor geluid! In de boeien. Dat kan de koning zijn.
Vlug in de boeien, of ik ben machteloos nog iets voor je te doen.
Jullie spelen een listig spel met mij.
Het kan de lijfwacht van de koning zijn.
Pylades jij zult eerst de mens verraden die jij me deed geloven die ik was.
Geef hem geen antwoord, Pylades. Niet praten, niet denken, laat mij handelen. Ik smeek je, later zul je me dankbaar zijn. De liefde die ik heb zal ik je geven en geloof me die is groot. Laat mij je ketenen.
Eerst hij vrij. Eerst zal hij mij bevrijden van mijn aureool.
Neen, neen! Dit is kinderspel. Kom! Thoas zal je laten doden.
Laat mij niet vrij want dan sluit ík hem in de boeien.
Woorden! Doén zul je het!
Dat heb jij me gemaakt. Eerst door mij te sparen als je idool en nu door me te verlagen tot je losprijs. Je bent te ver gegaan, deze keer speelde je met ons beider leven.
(duwt Ifigeneia weg)
Ik smeek je doe het. Straks is het te laat. Misschien kun je hem overreden als je vrij bent.
Neen. Mijn dood is me om het even. Maar ik wil de zijne niet.
Je liegt, je kunt mijn dood voorkomen door te bewijzen dat je haar spaart. Zelfs nu hou je nog een slimheid achter de hand. Laat je ontketenen of ik ren naar buiten en vecht me dood met blote handen tegen de lijfwacht van de koning.
(ontketent Pylades)
Houd hem terug! Snel, snel!
Zie je het vrouw, je hoeft niet bang te zijn dat hij in het
| |
| |
vaderland tegen je zal getuigen, want hij is je medeplichtige. Zie je het Pylades dat je mijn liefde voor haar gebruikt. Dat wilde ik bewijzen. Hoe belachelijk. Wat bewijzen, voor wie bewijzen? Voor deze muren waar de ter dood veroordeelden hun kelen op kapot hebben gebruld, hun ogen hebben blind gestaard? Wurg haar nu.
Wij hebben haar nog nodig. Wij zijn evenver als toen wij hier kwamen. Zonder haar geen beeld.
Demagoog! Zeg dat ik haar liefheb!
Dat weet ik. De enige die het weten moet.
Neen, hij was de getuige van mijn onschuld, hij zal getuigen van mijn verderf.
Lafaard! Dan zal ik mijn liefde offeren voor jouw idool. Want dat is je liever dan je vriend.
(Hij wil zich op Ifigeneia werpen. Pylades tussen hen in. Zij vechten. Orestes komt onder te liggen. Pylades sleept hem naar de ketens waar hij Ifigeneia helpt met hem te boeien. Daarna helpt Ifigeneia ook Pylades in de ketenenJ
Ik wist niet dat je sterker was.
Betere verontschuldiging kon je niet wensen. Nu kun je later zeggen: hij was sterker.
(dralend bij Orestes)
Ik wilde dat ik gaan en blijven kon tegelijkertijd. Weet dat iedere gedachte, elke handeling voor jou zal zijn. Ik laat je nooit meer alleen al zouden we ook voor goed gescheiden worden.
(af)
(Geluiden van de lijfwacht van de koning)
EINDE EERSTE BEDRIJF
|
|