draagzaam zijn jegens iedere wetenschappelijke poging die gebeurtenissen op hun juistheid en houdbaarheid te toetsen.
Dit laatste is het doel van de Radicale Kritiek. ‘De historische verklaring wil een verschijnsel leren kennen in samenhang met wat eraan vooraf ging en er omheen stond. In de godsdienstwetenschap gaat het om feiten, die men voorzichtig en stelselmatig onderzoekt.’
Als wetenschappelijk onderzoeker mag men het Chhristendom niet met andere maatstaven meten dan waarmee men ieder ander willekeurig geschiedkundig verschijnsel beschouwt. Het gaat erom dit Christendom te begrijpen als voortzetting van wat reeds als ‘vòòrchristelijk Christendom’ aanwezig was, en tevens als nieuwe, vormgevende kracht in de Grieks-Hellenistische kultuur.
De Gnosis, de Mysteriëndiensten, de Stoïsche filosofie, de Paulus-brieven, het Logos-evangelie, Marcion, Philo, Alexandrijnse mystiek, al deze onderwerpen vormden evenzovele aanknopingspunten voor prof. Van den Bergh om zijn inzichten te ontvouwen. Dat hij daarbij tot een negatief resultaat kwam wat de historiciteit van oud-christelijke verhalen betreft, wat doet dat er toe? ‘Het gaat er niet om of Christus heeft bestaan of niet. Het feitelijke gebeuren is niet het hoogste.’ Zo kon hij met Kant zeggen: ‘De geestelijke volwassenheid brengt mee dat de mens aan de leiband van de historie is ontgroeid.’ ‘Het historische van de godsdienst dient tot illustratie en niet tot demonstratie van het geloof.’ Of met Lessing: ‘Geschiedkundige waarheden zijn nimmer bewijs voor redelijke waarheden. De eeuwigheid mag niet worden opgehangen aan het spinrag van een historisch feit.’
Geloof aan gebeurtenissen is geen religie. ‘Het historische maakt niet zalig’ (Fichte).
Van den Bergh van Eysinga liet niet na op het symbolische karakter van de religieuze waarheid te wijzen. Het christelijke geloof, de evangeliegeschiedenis is geen geschiedenis, doch is gehistoriseerd. De inschakeling van de Christusfiguur in de wereld heeft gemaakt dat de religieuze symboliek geen abstractie bleef, maar concreet werd.
‘Met dogmatische en pedagogische bedoelingen heeft de Kerk de hemelse mens van de Gnosis als een historische persoon geschilderd. Gemoedsbehoeften van een brede schare bevredigt men niet met louter bespiegeling; de propaganda heeft een aanschouwelijk verhaal voor het volk nodig gemaakt.’
‘Deze historisering is door de Radicale Kritiek aangetast en verworpen. Symbool en ideële zin keren terug.’
Hier vinden wij de overgang van Van den Bergh van Eysinga's