| |
| |
| |
E. van Raalte
Kabinet en Kamer
Sinds de in het maart-nummer weergegeven eerste voorlopige balans van het kabinet-Drees heeft er zich een en ander voorgedaan, dat alleszins aanleiding oplevert om de aandacht te vestigen op enige merkwaardige verschijnselen met betrekking tot Kabinet en Kamer.
Reeds kort nadat de nota inzake bestedingsbeperking het licht had gezien, werd het duidelijk, dat er moeilijkheden dreigden. Want nog daargelaten, dat die nota inderdaad stof tot kritiek kon opleveren wegens haar in meer dan een opzicht minder geslaagde redactie - het was allesbehalve een nota uit één stuk - viel te bespeuren, dat, wel beschouwd, alleen de fractie van de P.v.d.A., althans wat de hoofdpunten van het te voeren finantieel beleid aangaat, bereid was achter het Kabinet-Drees te blijven staan. Overigens ontmoetten de in vooruitzicht gestelde plannen om onder meer te trachten orde op 's lands geldzaken te stellen met behulp van belastingverhogingen, hevig verzet. De Regering moest haar heil in de eerste plaats in verder gaande bezuinigingen op de overheidsuitgaven zoeken. Daarop kwam een door de K.V.P.-afgevaardigde, de heer Janssen, ingediende motie neer. Hiertegenover nu zag Minister Hofstra zich genoopt kenbaar te maken, dat aanneming dier motie feitelijk een verwerping van de begroting van alle Ministers zou betekenen, waaruit dan het Kabinet de consequenties zou moeten trekken. Het kon zich niet door de Kamer laten opdragen tot een beperking van de uitgaven over te gaan, waarvan geenszins vaststond, dat zij inderdaad te verwezenlijken ware. Iets anders was natuurlijk, zo klonk het nog heel vreedzaam, dat er wel plaats zou zijn voor eventuele tegemoetkoming aan wensen van de Kamer, echter binnen de door het Kabinet gestelde grenzen. Tussen het tijdstip, waarop aldus de onaanvaardbaarheid van de motie, gelijk zij op dat ogenblik luidde, kenbaar werd gemaakt, en het ogenblik, waarop de beslissing zou vallen, is er zwaar gedokterd. Het gevolg was, dat het tenslotte tot ‘aankleding’ van de al te ‘naakte’-motie Janssen kwam. Zij onderging een wijziging in die zin, dat de Regering vrij bleef om, indien nodig, de gelden, welke onontbeerlijk zouden zijn ter dekking van de door haar te aanvaarden
verlaging van het bedrag, waarmee zij eerst de melkprijs had willen verhogen, uit een verdere belastingverhoging te vinden. Zodoende werd het Kabinet niet reeds bij voorbaat gebonden alleen de weg van bezuiniging en niet eventueel
| |
| |
ook nog die van belastingverhoging te bewandelen. Op dit punt behaalden dus Dr. Drees en zijn ambtgenoten een overwinning, al bleef en blijft het gevaar geenszins denkbeeldig, dat wanneer straks de voorstellen tot belastingverhoging ter tafel zullen komen, deze op heel wat, ja misschien zelfs toch op te veel tegenstand zullen stuiten. Op een ander punt echter zag Minister Mansholt zich genoopt aan hem en zijn politieke vrienden hoogst onwelgevallige verlangens van een meerderheid in de Kamer toe te geven. Het betrof hier de kwestie van de 50 millioen gulden, die het Kabinet aan de landbouw ten goede wilde laten komen met het oog op de zogenaamde eigenaarslasten. Dat bedrag moest geblokkeerd worden, maar bovendien wilde Minister Mansholt de latere deblokkering van bepaalde voorwaarden afhankelijk doen zijn. Dit laatste wenste, naar duidelijk bleek, een grote meerderheid in de Kamer niet te slikken en daarop liet de Regering haar eis inzake de deblokkeringsvoorwaarden vallen. Alleen op die manier gelukte het haar de voor haar onaanvaardbare anti-revolutionaire motie tegen bedoelde blokkering verworpen te krijgen.
Aan die verwerping was overigens nog een verklaring van de aanvoerder van de K.V.P.-fractie voorafgegaan, die er op neerkwam, dat als een overwegend deel van zijn, Romme's, volgelingen thans tegen die motie zou stemmen, dat nog helemaal niet wilde zeggen, dat zij nu ook bereid zullen zijn straks, d.w.z. in 1958 - dan gaat namelijk deze kwestie pas spelen - de blokkering inderdaad te aanvaarden. Zo kwam dus het Kabinet er slechts ‘voorwaardelijk’ door.
Sedert dien heeft het verder allerlei dreigende, tevens vreemde geluiden moeten horen.
Wat in het bijzonder de vreemde geluiden betreft, denk ik aan het door Prof. Mr. Oud, de voorzitter van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie op de algemene jaarvergadering van de liberalen ten beste gegeven betoog. Dat kwam in grote trekken neer op een pleidooi voor de vorming van een... minderheids-Kabinet van K.V.P. en Antirevolutionairen, zo een samengaan van de rechterzijde van weleer - dus van de drie christelijke partijen - niet mogelijk zou zijn. Nu kon de heer Oud, niet in de laatste plaats ook op grond van de in het jongste verleden opgedane ervaring, op zijn vingers uitrekenen, dat er van zulk een rechts Kabinet in elk geval niets zou komen, alleen reeds omdat de Christelijk-Historischen hiervan niets willen weten. Dit heeft prompt hierop de heer Tilanus op de bijeenkomst van de door hem geleide Christelijk-Historische Unie bevestigd. Achtereenvolgens hebben de fractie-leider van de anti-revolutionairen, Dr. Bruins Slot, en Prof.
| |
| |
Romme duidelijk gemaakt, dat zij niet te vinden zijn voor dat moeilijk ernstig te nemen plannetje-Oud om een Kabinet in het leven te roepen, dat alleen op K.V.P. en A.R. zou steunen, nadat dan eerst een meerderheid, waartoe natuurlijk ook de V.V.D. zou behoren, het Kabinet-Drees ten val zou hebben gebracht. Enfin, Prof. Oud en zijn geestverwanten vormen nu eenmaal, zoals dat op zijn Engels heet, Harer Majesteits meest loyale oppositie en die staat het ongetwijfeld vrij pogingen aan te wenden om andere groepen te trachten te verleiden een aanslag op het leven van het zittende Kabinet te ondernemen. Of de liberalen werkelijk om principiële redenen buiten de tegenwoordige Ministersploeg zijn gebleven dan meer tengevolge van een al dan niet door hen stillekens als gelukkig geprezen toevallige loop van zaken, blijve hier maar in het midden. Een feit is, dat zij er in elk geval buiten staan. Daarom valt hun ook niet kwalijk te nemen, wanneer zij zouden willen doen wat op zichzelf het goed recht is van een oppositie, te weten, een Kabinet waarmee men niets te maken heeft, een nederlaag toebrengen. Toch dient aan het zoëven gestelde nog wel iets te worden toegevoegd. En dat is, dat wie aldus te werk gaat, volgens de regels van het spel de plicht heeft, de verantwoordelijkheid van zulk een handeling te aanvaarden. Dit brengt met zich mee, dat er dan bereidheid voor handen hoort te zijn, om vervolgens mee Regeringsverantwoordelijkheid op zich te nemen. Het vreemde, ja het bedenkelijke van de uiteenzettingen van de leider der liberalen was, dat hij kennelijk zijn partij ook na een eventuele val van het tegenwoordige bewind, liever de rol van lachende derde zou willen laten spelen.
Intussen zij terstond erkend, dat het spelletje-Oud nog weer heilig was vergeleken bij de vertoning, waarop Dr. Bruins Slot en de partijvoorzitter Dr. Berghuis ter vergadering van het partij-convent van de anti-revolutionairen de goe gemeente hebben onthaald. Onomwonden gaven zij te kennen, dat hun partij tegenover het Kabinet, waarin Minister Zijlstra ‘op een eenzame post met een grote verantwoordelijkheid’ gezeten is, gelijk Dr. Berghuis blijkbaar gezegd heeft, zo vrij is als een vogel in de lucht, kortom, dat voor hen het Kabinet vogelvrij is. Van die eenzame post van Minister Zijlstra begrijp ik werkelijk niets. Ik dacht zo, dat de ploeg van Drees nog een tweede anti-revolutionair telt, te weten Minister Algera! Maar bovendien, het is juist het van het begin tot het eind van de meer dan drie maanden Kabinetsformatie-barensweeën geweest, dat de anti-revolutionairen, tot wee wordens toe, hebben zitten dreinen, om twee volwaardige Ministersportefeuilles te krijgen. Als men dan nog bedenkt, dat ook de anti- | |
| |
revolutionairen destijds het in de formatieperiode steeds gehandhaafde huurverhogings-compromis aanvaard hebben, valt het moeilijk, ja, is het onmogelijk, de juistheid te erkennen van een houding gelijk de anti-revolutionairen, nadat het Kabinet gevormd was, hebben aangenomen.
Dan valt er tenminste meer te waarderen in de houding van Prof. Romme, die weliswaar op de partijraadsvergadering van de K.V.P. evenmin in gebreke is gebleven een nummertje aan vreemde geluiden ten beste te geven, maar die daar in elk geval trouw bleef aan het huurverhogings-compromis en in dat opzicht anderen - mogelijk ook wel enige van zijn eigen fractiegenoten! - voor hield, dat te dien opzichte een gedragslijn geboden was, overeenkomstig het ‘een man een man, een woord een woord’.
Overigens liep veel van wat hij bij die gelegenheid sprak zeker ook niet van vriendelijkheid over ten opzichte van het Kabinet en daarmee ten opzichte van de tot de K.V.P. behorende tot de ploeg, met Prof. Romme's goedkeuring, toegetreden Ministers. Deze zouden er zelf allesbehalve over gesticht zijn geweest! Toch bleek later, dat Prof. Romme het niet zo kwaad bedoeld had als het hier en daar wel was opgevat. Zeker, over de vorderingen (of niet-vorderingen) met betrekking tot bevordering van bezitsvorming was hij slecht te spreken geweest. Toch was het nu heus ook weer niet zo, dat hij thans reeds de examinandi liet zakken. Neen, zij kregen nog wel degelijk een kans. Alleen, het verdiende de voorkeur tijdig te waarschuwen. Dat was alles. Nu was het m.i. buiten kijf, dat de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de K.V.P. er bepaald niet op uit was reeds aanstonds, en dan met name ter gelegenheid van de behandeling der wetsontwerpen betreffende de huurverhoging, storm te lopen tegen het Kabinet. Het enige waarom het hem te doen was, bleek te zijn, dat men goed moest weten, dat indien er niet tijdig iets bevredigends op het stuk van de bezitsvorming uit de ministeriële bus zou komen, dan aanleiding voor de K.V.P. kon ontstaan om zich tegen het Kabinet te keren. In dat verband gewaagde hij van de verschillende mogelijkheden, die hij zag om nog vóór de stembus van 1960 van de ‘kwaal’, die wij thans beleven in de gedaante van wat hij destijds al noemde het nood-Kabinet-Drees van brede samenstelling, verlost te worden. Zeker, de beste mogelijkheid bleef hij voorshands achten, dat het Kabinet er alsnog in zou slagen een oplossing te vinden voor de bezitsvorming. Een tweede mogelijkheid om van het tegenwoordige Kabinet af te komen ware een Kabinet van de rechterzijde. Doch in feite was dat geen mogelijkheid tengevolge
| |
| |
van de onbereidheid van de Christelijk-Historischen. En een derde solutie zou kunnen zijn het kwaad van dit nood-Kabinet te vervangen door een ander kwaad, dat van een... zaken-Kabinet. Daarmee zou dan bedoeld zijn, een Kabinet te vormen door iemand, die buiten de dagelijkse staatkundige strijd staat en die bij de formatie een aantal personen rondom zich zou verzamelen om, op het door de formateur te ontwerpen programma, zonder ook maar enigerlei contact met Kamerfracties te ondernemen, voor de Kamer te verschijnen. Natuurlijk zou een dergelijk Ministerie er in de gegeven omstandigheden niet aan kunnen ontkomen, allerlei aan te snijden, waarbij wel degelijk politieke strijdpunten betrokken zijn. Prof. Romme zal waarschijnlijk de eerste zijn, dit dit zou moeten erkennen. Nu beschikt hij toch waarlijk wel over voldoende parlementaire en politieke ervaring om dan ook tot de conclusie te moeten komen, dat een dergelijk wel heel bijzonder soort van ‘zaken-Kabinet’, eer de naam van ‘Kabinet van avonturiers’ zou verdienen.
Enfin, gelijk al aangestipt, op het ogenblik koestert hij nog geen boze plannen, zodat het misschien verstandiger is, sommige van de door hem geuite geluiden ter partijraadbijeenkomst niet al te zwaar op te nemen en dan ook meteen maar wat milder te denken over wat de partijvoorzitter Mr. Van Doorn liet horen, die misschien een ogenblik nog droomde, dat hij als substituut-officier van justitie optrad, in welke functie hij gedurende zijn Kamerlidmaatschap non-actief is. Men neme daarom diens jongste requisitoir met enige korreltjes zout.
Er is trouwens voor hetgeen op de partijraad van de K.V.P. voorviel zeer zeker een psychologische verklaring aanwezig, die meteen als verzachtende omstandigheid, ook voor mijnheer de officier van justitie, mag gelden. Te voren hadden niet slechts de liberalen, maar eveneens en waarlijk in niet minder sterke mate de anti-revolutionairen hoog van de toren geblazen. Men was aan het ‘oppijpen’ gegaan, had daarbij vooral heel wat anti-socialistische klanken laten horen. Welaan, nu moesten op hun beurt de heren van de K.V.P. vooral niet de indruk achterlaten, dat zij zich te veel door de P.v.d.A. op sleeptouw laten nemen.
Intussen, met alle goede wil om het hier geschetste uit een oogpunt van politieke psychologie te verklaren, zal toch het Kabinet-Drees juist handelen met tijdig duidelijk te maken, dat het niet aangaat het nog veel langer op de schopstoel te laten zitten. In de Kamer zal men dienen te gaan begrijpen, dat er een grens is, ook aan het geduld van de telkenmale met speldenprikken of erger belaagde Ministers. En wanneer dan
| |
| |
inderdaad een anti-socialistische meerderheid er toe zou overgaan het Kabinet opzettelijk een nederlaag toe te brengen, zou de gezondste oplossing zijn, de enige, die Prof. Romme in zijn rede voor de partijraad niet noemde: Kamerontbinding om dan bij de verkiezingsstrijd een uitspraak uit te lokken, of de kiezers een conservatief dan wel een progressief blok aan het bewind wensen te zien. Dat is dan, ten besluite van deze beschouwingen, naast de vermelde vreemde geluiden, een nieuw, doch naar het mij wil voorkomen, alleen maar gezond te noemen geluid.
Naschrift. Nu ik de drukproef corrigeer bestaat er aanleiding, na de ten slotte zonder onmiddellijke ongelukken afgelopen debatten over de huurverhogingsontwerpen, bijzondere aandacht te wijden aan allerlei ‘vreemde Kabinets-verhalen’ op het laatst dier debatten ten beste te geven. Zo vreemd waren die verhalen, dat zij bepaald een volgend maal afzonderlijke beschouwing verdienen.
8 juni 1957.
|
|