De socioloog Bouman èn de historicus, die hij ook en zelfs van-huis-uit is, zullen geen van beide menen, dat zij hun werk ‘levend en echt’ maken door historische botjes te verschuiven, want dat is in de geschiedenis even ongezond als in de chirurgie. Maar deze hele vergelijking is verwant aan die van de al te literaire literaat, die meent, dat de historicus een leverancier van bouwstenen is en de historische romanschrijver daarmee ‘scheppend’ te werk gaat.
Het zou alleen maar toe te juichen zijn, wanneer de psychologie en de historie samen een gebied gingen exploreren, dat de psychologen, voorlopig overbezet met het heden, ter zijde lieten liggen en dat de historici tot nu toe op het compas van hun psychologische intuïtie hebben doorkruist. Maar de voorbereiding daartoe lijkt me toch eerder een systematische vraagstelling en voorlopige kartering dan de op zichzelf soms boeiende omzwervingen, waarvan dit boek het verslag geeft.
Tegenover de inleidende uitspraak over de psychologie, die beheerst zou zijn door de gedachte van de onveranderlijkheid van de mens, zouden we dan om te beginnen een reeks vragen moeten stellen:
1e. Is de mens een totaal variabel verschijnsel of is er iets ‘algemeen menselijks’, dat door (welke?) omstandigheden zich telkens anders voordoet?
2e. Ligt die variatie alleen in de tijd of ook in plaats en milieu? Dat komt in dit boek wel even terloops ter sprake naar aanleiding van een citaat uit M. Mead's Coming of Age in Samoa, maar alleen een systematisch onderzoek van historische en contemporaine milieu's in de richting, die Jan Romein met zijn beschouwing over het Algemeen Menselijk Patroon aangaf, kan hier wezenlijk begrip opleveren.
3e. Wanneer wij, zoals nog al te gebruikelijk is zowel in onze historische als in onze psychologische mensbeschouwing, ons uitsluitend met het ‘genus europaeense’ bezig houden, hebben we dan de g.g.d. van een Engelse havenarbeider, een Duitse professor, een Franse modeontwerpster, een Italiaanse steenhouwer, een Russische boer e.t.q. voor ogen, of bestuderen we alleen het gedrag van die uiterst beperkte groep, waarbuiten ook de onderzoekingen van een geniaal man als Freud niet reikten (maar dat was althans een halve eeuw geleden!) en die in het boek van prof. v.d. Berg aangeduid wordt met de merkwaardige omschrijving: ‘de klasse, gekenmerkt door respectabele intelligentie’?
4e. Moeten wij met prof. v.d. Berg aannemen, dat ‘het kind kind geworden is’ (d.i. dat het kind, zoals wij het nu kennen, vroeger niet bestond?). Of dat het door dat soort spiegeleffect, waarmee wij allen